Wet kaderregeling vut overheidspersoneel
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 20-12-2006
- Bronpublicatie:
22-11-2006, Stb. 2006, 643 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30602)
- Inwerkingtreding
20-12-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-11-2006, Stb. 2006, 643 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken: 30602)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
De werking van een door de gezamenlijke sectorwerkgevers en centrales gesloten vut-overeenkomst strekt zich mede uit tot een instelling die niet behoort tot een sector als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, indien en voor zover personeel van die instelling ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet dan wel overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP is, alsmede tot dat personeel.
2.
De werking van een door een sectorwerkgever afzonderlijk en partijen of een partij ter andere zijde gesloten vut-overeenkomst strekt zich mede uit tot een instelling als bedoeld in het eerste lid, onder de in dat lid genoemde voorwaarde en beperking, die op grond van de aard van haar werkzaamheid of haar financiële verhouding tot een of meer overheids- of onderwijsinstellingen geacht moet worden te zijn verbonden met de desbetreffende sector, alsmede tot het personeel van die instelling dat de in het eerste lid genoemde hoedanigheid heeft. Onze Minister beslist zonodig, op grond van de in de eerste volzin gegeven maatstaven, met welke sector een instelling geacht wordt te zijn verbonden.
3.
Het eerste en het tweede lid gelden voor een overeenkomst als daarin bedoeld, voor zover daarbij rechten en verplichtingen zijn overeengekomen die gelijk zijn voor het gehele personeel van overheids- en onderwijsinstellingen, respectievelijk van de instellingen die behoren tot de desbetreffende sector, en tevens financiering in omslag over die instellingen en hun personeel is overeengekomen.
4.
Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op een instelling en personeel tot welke de werking van een vut-overeenkomst zich ingevolge dit artikel mede uitstrekt.
5.
Onze Minister kan regels stellen voor de dekking van financiële lasten wegens beëindiging van de gebondenheid aan een vut-overeenkomst van een instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, dan wel van een instelling waarop artikel 3 van overeenkomstige toepassing is, voor het geval zo'n instelling of onderdeel daarvan ophoudt te bestaan of ophoudt als zodanig te bestaan.