Wet kaderregeling vut overheidspersoneel
Artikel 1
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
12-07-2012, Stb. 2012, 316 (uitgifte: 16-07-2012, kamerstukken: 32822)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-2012, Stb. 2012, 317 (uitgifte: 16-07-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Deze wet verstaat onder:
- a.
Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;
- b.
sectorwerkgever: Onze Minister, Onze Minister van Defensie, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Onze Minister van Veiligheid en Justitie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen, respectievelijk voor de sector Rijk, de sector Defensie, de sector Onderwijs en Wetenschappen, de sectoren Rechterlijke Macht en Politie, de sector Gemeenten, de sector Provincies en de sector Waterschappen;
- c.
centrale: een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in artikel 1 van de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;
- d.
partijen: sectorwerkgevers, gezamenlijk of afzonderlijk, ter ene zijde en centrales ter andere zijde;
- e.
vut-overeenkomst: een schriftelijke overeenkomst, waarmee partijen beogen een regeling te treffen inzake geldelijke aanspraken en daarmee verband houdende verplichtingen bij vrijwillig vervroegd uittreden van personeel dat behoort tot de in onderdeel b bedoelde sectoren en voorts verplichtingen in het leven te roepen ter zake van de financiering van de vorenbedoelde aanspraken;
- f.
Vut-fonds: de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel, bedoeld in artikel 11 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.
2.
Bij ministeriële regeling wordt zonodig vastgesteld tot welke sector groepen van het personeel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, behoren.
3.
Een organisatie die ten doel heeft of mede ten doel heeft het behartigen van arbeidsvoorwaardelijke belangen van overheidspersoneel, treedt op als partij ter andere zijde, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, ter zake van een vut-overeenkomst waarbij een sectorwerkgever afzonderlijk partij is te ener zijde, indien die organisatie op grond van een wettelijke bepaling in het bijzonder representatief moet worden geacht voor het personeel, werkzaam in een sector.
4.
Een organisatie die ten doel heeft of mede ten doel heeft het behartigen van arbeidsvoorwaardelijke belangen van overheids- en onderwijspersoneel kan optreden als partij ter andere zijde, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, indien die organisatie door een sectorwerkgever als representatief wordt beschouwd voor het personeel, werkzaam in de desbetreffende sector.