Einde inhoudsopgave
Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet
Artikel 4.7 (overgangsrecht inrichting gebieden)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
14-03-2020, Stb. 2020, 112 (uitgifte: 09-04-2020, kamerstukken: 35133)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie en Veiligheid
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Gebiedsontwikkeling
Ruimtelijk bestuursrecht / Grondexploitatie
Ruimtelijk bestuursrecht / Inrichting landelijk gebied
Omgevingsrecht / Omgevingswet
Onteigeningsrecht / Algemeen
1.
De Landinrichtingswet blijft van toepassing op landinrichtingsprojecten die al in voorbereiding of in uitvoering waren op 1 januari 2007, waarbij in artikel 187, eerste lid, van de Landinrichtingswet in plaats van de zinsnede ‘vast recht, als bedoeld in de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Stb. 1960, 541)’ wordt gelezen: ‘griffierecht, als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken ’ en waarbij, nadat de lijst der geldelijke regelingen door de rechtbank is gesloten op grond van artikel 217, eerste lid, van de Landinrichtingswet , het door de eigenaar verschuldigde bedrag, bedoeld in artikel 223, tweede lid, van de Landinrichtingswet wordt gecorrigeerd met een door gedeputeerde staten vastgestelde correctiefactor, zijnde het quotiënt van de definitieve kosten en de kosten zoals deze oorspronkelijk in de lijst der geldelijke regelingen waren opgenomen.
2.
De Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën blijft van toepassing op herinrichtingsprojecten op grond van die wet die al in voorbereiding of in uitvoering waren op 1 juli 2014.