Een proces-verbaal van CIE-informatie, met nummer URZ 65/2007 van 22 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina 26.
HR, 20-04-2010, nr. 09/00722
ECLI:NL:HR:2010:BL6754
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
09/00722
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BL6754
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL6754, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL6754
ECLI:NL:PHR:2010:BL6754, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑03‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL6754
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht.
20 april 2010
Strafkamer
nr. 09/00722
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 februari 2009, nummer 23/000159-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 6 september 2007 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 8 kilogram cocaïne."
2.2.2. Met betrekking tot de bewijsvoering houdt 's Hofs arrest het volgende in(1):
"Vaststaande feiten
Naar aanleiding van in de zomer van 2007 binnengekomen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Nationale Recherche is een onderzoek ingesteld naar de verdachte [betrokkene 1]. Verificatie van de betreffende informatie heeft onder meer geleid tot de vaststelling dat op naam van [betrokkene 1] een auto stond, voorzien van het Spaanse kenteken [AA-00-BB] en dat [betrokkene 1] een woning had gehuurd aan de [a-straat 1] te [plaats]. Vanaf 24 augustus 2007 tot en met 6 september 2007 zijn de telefoongesprekken van [betrokkene 1] afgeluisterd, opgenomen en geregistreerd. Vanaf 28 augustus 2007 is de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] geobserveerd. Uit deze observaties volgt dat [betrokkene 1] regelmatig samen is gesignaleerd met een NN-verdachte, die [A] wordt genoemd in de observatie processen-verbaal en van wie later blijkt dat het de verdachte betrof. In de middag van 4 september 2007 zijn [betrokkene 1] en de verdachte samen gezien in de Etos aan de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam alwaar [betrokkene 1] een bestelling talkpoeder kwam ophalen. De verdachte heeft deze goederen afgerekend en de winkelmedewerkster heeft de verdachten vier kratten meegegeven, die dozen met talkpoeder bevatten. Deze dozen heeft [betrokkene 1] vervolgens op de achterbank van zijn auto geladen. Op 5 september 2007 heeft [betrokkene 1] een telefoongesprek met zijn vader gevoerd waarin hij zijn vader laat weten dat hij de volgende dag dingen komt ophalen die verkocht zijn. Op 6 september 2007 zijn [betrokkene 1] en de verdachte samen geobserveerd toen zij met de auto van [betrokkene 1] richting [plaats] reden alwaar de vader van [betrokkene 1] woonachtig was. Geobserveerd is dat [betrokkene 1] de garage bij de woning van zijn vader is binnengegaan en naar buiten is gekomen met een kennelijk voor de helft gevulde, blauwe Albert Heijntas. [Betrokkene 1] en de verdachte zijn vervolgens samen weggereden in de auto van [betrokkene 1] in de richting van Amsterdam, alwaar ze later op de dag zijn aangehouden. Op 7 september 2007 is in de auto van [betrokkene 1] een 8-tal plakken, vermoedelijk verdovende middelen, aangetroffen waarvan monsters zijn genomen ten behoeve van een onderzoek door het NFI. In de plakken is een logo van een letter B geperst. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de monsters cocaïne bevatten.
(...)
Standpunten verdediging
(...)
De raadsman heeft aangevoerd dat de in de auto van [betrokkene 1] aangetroffen cocaïne op twee verborgen plaatsen zijn gevonden. Eén deel van de cocaïne is gevonden in de ruimte onder de achterbank nadat twee lades zijn verwijderd, het andere deel lag onder een luikje in de bodemplaat van de auto. Verdachte heeft dit derhalve niet kunnen zien toen hij in de auto van [betrokkene 1] zat. Of de cocaïne in het Albert Heijntasje heeft gezeten is onbekend en kan niet worden aangetoond met de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Vaststaat dat de cocaïne in de auto van [betrokkene 1] is gevonden. Een strafbare betrokkenheid van de verdachte kan hieruit niet worden afgeleid. De raadsman bepleit derhalve ook vrijspraak van het derde tenlastegelegde feit.
Beoordeling van de standpunten
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat uit het samenstel van de in de woning te [plaats] aangetroffen voorwerpen, in samenhang met de vaststellingen van het NFI met betrekking tot een aantal van deze voorwerpen en in samenhang met het aangetroffen papier met daarop vermeld de "melting points" van cocaïne, bewezen is dat deze voorwerpen bestemd waren voor het bewerken en verwerken van cocaïne en voorts dat met een zeker aantal van deze voorwerpen ook daadwerkelijk cocaïne is bewerkt of verwerkt. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte, samen met [betrokkene 1] en anderen, geruime tijd in die woning heeft verbleven. Het hof stelt tenslotte vast dat in de auto van [betrokkene 1], waarin de verdachte als passagier reed, een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Voor de beoordeling van de stelling van de verdachte dat hij niettemin geen wetenschap had van de aangetroffen goederen en cocaïne, is het navolgende van belang.
[Betrokkene 1] heeft in de periode, gelegen tussen het door hem huren van de woning in [plaats] en zijn aanhouding, telefoongesprekken gevoerd. De inhoud van deze afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken dient te worden bezien in het licht van de hiervoor door het hof gedane vaststellingen en kan dan niet anders worden geduid dan dat daarin in versluierend taalgebruik wordt gesproken over het bewerken, dan wel verwerken, van verdovende middelen. Zo heeft [betrokkene 1] op 24 augustus 2007 een telefoongesprek gevoerd met een onbekend gebleven persoon waarin hij deze persoon laat weten dat het van de week allemaal klaar is. Op dezelfde dag heeft hij een ander telefoongesprek gevoerd met een onbekend gebleven persoon waarin hij hem laat weten dat "wat we hebben, niet mooi is, maar wel goed" en dat hij, als hij tevreden is, aardig wat kan bijmaken. Op 28 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] een gesprek gevoerd met een persoon genaamd [betrokkene 2] waarin [betrokkene 2] hem vraagt wat de jongens hebben geproduceerd. [betrokkene 1] heeft hierop geantwoord: "niet wat jij wil, begrijp je wat ik bedoel?" Later op de dag is [betrokkene 1] opnieuw gebeld door [betrokkene 2]. In dit gesprek heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] gevraagd of hij zo'n speler van slechte kwaliteit wil hebben waarop [betrokkene 1] heeft laat weten dat de jongens op dat moment bezig zijn en niet gestoord kunnen worden. Op 3 september 2007 heeft [betrokkene 1] gesproken met een onbekend gebleven persoon, en heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij dingen weet te liggen en er één klaarligt met een heleboel nullen. Op 4 september 2007 is [betrokkene 1] wederom gebeld door [betrokkene 2] tegen wie hij heeft verklaard dat ze nog niks hebben en dat als hij wat weet, hij een belletje zal geven. Op 6 september 2007 heeft [betrokkene 1] met zijn vader gebeld aan wie hij heeft laten weten dat hij die dingen uit de garage moet hebben waarvan hij de dag ervoor heeft laten weten dat ze verkocht zijn.
[Betrokkene 1] heeft op 4 september 2007 een grote hoeveelheid door hem besteld talkpoeder opgehaald. Dit talkpoeder is door de verdachte afgerekend. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is van talkpoeder algemeen bekend dat het ook wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne. Dat niet is vastgesteld dat de in de auto aangetroffen plakken cocaïne versneden waren met talkpoeder, doet - nog daargelaten dat niet gebleken is dat daarnaar onderzoek is gedaan - daaraan niet af. In het telefoongesprek dat [betrokkene 1] op 5 september 2007 met zijn vader heeft gevoerd heeft hij gezegd dat hij de volgende dag langs zal komen om dingen op te halen die verkocht zijn. De dag erna is [betrokkene 1] zoals afgesproken - samen met de verdachte - naar zijn vader gegaan heeft daar een kennelijk voor de helft gevulde blauwe Albert Heijntas opgehaald. Uit het observatierapport en de prints van de gemaakte video-opname blijkt dat [betrokkene 1] deze tas op de achterbank van zijn auto heeft gelegd en met deze tas heeft gerommeld. Later is deze tas leeg aangetroffen in de auto en is elders in de auto de cocaïne aangetroffen. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan tot geen andere conclusie leiden dan dat [betrokkene 1] als dader betrokken is geweest bij het bewerken van cocaïne, bij de verkoop van die (bewerkte) cocaïne en bij het vervoeren van die cocaïne. Uit de observaties is gebleken dat de verdachte in de betreffende periode regelmatig in het gezelschap van [betrokkene 1] was. Hij verbleef met [betrokkene 1] in de woning in [plaats], haalde samen met [betrokkene 1] een bestelling talkpoeder op, ging samen met [betrokkene 1] bij diens vader de "dingen" die verkocht waren ophalen en zat bij [betrokkene 1] in de auto waarin de cocaïne is aangetroffen. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat de personen met wie hij in de woning in [plaats] verbleef bezig waren met een "deal" in verdovende middelen. Hij heeft voorts verklaard dat hij om deze personen te beschermen, in eerste instantie bij de politie heeft verklaard dat de in de auto aangetroffen cocaïne zijn eigendom was. Het hof overweegt dat die verklaring, ook al was deze onjuist, in ieder geval wijst op wetenschap van de aanwezigheid van die cocaïne. Het hof overweegt nog voorts dat de verdachte voor aard en doel van de hiervoor gereleveerde contacten met [betrokkene 1], de door hem en [betrokkene 1] bezochte locaties, als ook zijn verblijf in de door [betrokkene 1] gehuurde woning geen redelijke verklaring heeft gegeven. Het voorgaande, in samenhang bezien, levert het wettig en overtuigend bewijs op dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het bewerken, verwerken en verkopen van cocaïne en bij het vervoeren van cocaïne."
2.3. Aldus heeft het Hof de bewezenverklaring van feit 3, ook in het licht van hetgeen blijkens de bestreden uitspraak namens de verdachte is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 april 2010.
1 De vindplaatsen van de bewijsmiddelen waarop deze overweging steunt, zijn niet opgenomen in dit arrest.
Conclusie 02‑03‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens — onder meer — 1 primair ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet’ en 3. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen met betrekking tot inbeslaggenomen geldbedragen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof niet of althans onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan het standpunt van de verdediging dat het tenlastegelegde medeplegen van bewerken, verwerken, verkopen en vervoeren van cocaïne niet kan worden bewezenverklaard.
4.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat — voor zover hier van belang —:
- (1 primair)
‘hij in de periode van 1 augustus 2007 tot 6 september 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, heeft bewerkt en/of verwerkt en verkocht;’
- (3)
‘hij op 6 september 2007 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 8 kilogram cocaïne.’
5.
Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen, voor zover hier van belang:
‘Vaststaande feiten
Naar aanleiding van in de zomer van 2007 binnengekomen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Nationale Recherche is een onderzoek ingesteld naar de verdachte [betrokkene 1].1. Verificatie van de betreffende informatie heeft onder meer geleid tot de vaststelling dat op naam van [betrokkene 1] een auto stond, voorzien van het Spaanse kenteken [AA-00-BB] en dat [betrokkene 1] een woning had gehuurd aan de [a-straat 1] te [plaats].2. Vanaf 24 augustus 2007 tot en met 6 september 2007 zijn de telefoongesprekken van [betrokkene 1] afgeluisterd, opgenomen en geregistreerd.3. Vanaf 28 augustus 2007 is de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] geobserveerd.4. Uit deze observaties volgt dat [betrokkene 1] regelmatig samen is gesignaleerd met een NN-verdachte, die [A] wordt genoemd in de observatie processen-verbaal en van wie later blijkt dat het de verdachte betrof. In de middag van 4 september 2007 zijn [betrokkene 1] en de verdachte samen gezien in de Etos aan de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam alwaar [betrokkene 1] een bestelling talkpoeder kwam ophalen. De verdachte heeft deze goederen afgerekend en de winkelmedewerkster heeft de verdachten vier kratten meegegeven, die dozen met talkpoeder bevatten. Deze dozen heeft [betrokkene 1] vervolgens op de achterbank van zijn auto geladen.5. Op 5 september 2007 heeft [betrokkene 1] een telefoongesprek met zijn vader gevoerd waarin hij zijn vader laat weten dat hij de volgende dag dingen komt ophalen die verkocht zijn.6. Op 6 september 2007 zijn [betrokkene 1] en de verdachte samen geobserveerd toen zij met de auto van [betrokkene 1] richting [plaats] reden alwaar de vader van [betrokkene 1] woonachtig was. Geobserveerd is dat [betrokkene 1] de garage bij de woning van zijn vader is binnengegaan en naar buiten is gekomen met een kennelijk voor de helft gevulde, blauwe Albert Heijntas.7. [Betrokkene 1] en de verdachte zijn vervolgens samen weggereden in de auto van [betrokkene 1] in de richting van Amsterdam, alwaar ze later op de dag zijn aangehouden.8. Op 7 september 2007 is in de auto van [betrokkene 1] een 8-tal plakken, vermoedelijk verdovende middelen, aangetroffen9. waarvan monsters zijn genomen ten behoeve van een onderzoek door het NFI.10. In de plakken is een logo van een letter B geperst.11. Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat de monsters cocaïne bevatten.12.
[…]
Beoordeling van de standpunten
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat uit het samenstel van de in de woning te [plaats] aangetroffen voorwerpen, in samenhang met de vaststellingen van het NFI met betrekking tot een aantal van deze voorwerpen en in samenhang met het aangetroffen papier met daarop vermeld de ‘melting points’ van cocaïne, bewezen is dat deze voorwerpen bestemd waren voor het bewerken en verwerken van cocaïne en voorts dat met een zeker aantal van deze voorwerpen ook daadwerkelijk cocaïne is bewerkt of verwerkt. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte, samen met [betrokkene 1] en anderen, geruime tijd in die woning heeft verbleven. Het hof stelt tenslotte vast dat in de auto van [betrokkene 1], waarin de verdachte als passagier reed, een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Voor de beoordeling van de stelling van de verdachte dat hij niettemin geen wetenschap had van de aangetroffen goederen en cocaïne, is het navolgende van belang. [Betrokkene 1] heeft in de periode, gelegen tussen het door hem huren van de woning in [plaats] en zijn aanhouding, telefoongesprekken gevoerd. De inhoud van deze afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken dient te worden bezien in het licht van de hiervoor door het hof gedane vaststellingen en kan dan niet anders worden geduid dan dat daarin in versluierend taalgebruik wordt gesproken over het bewerken, dan wel verwerken, van verdovende middelen.20. Zo heeft [betrokkene 1] op 24 augustus 2007 een telefoongesprek gevoerd met een onbekend gebleven persoon waarin hij deze persoon laat weten dat het van de week allemaal klaar is.21. Op dezelfde dag heeft hij een ander telefoongesprek gevoerd met een onbekend gebleven persoon waarin hij hem laat weten dat ‘wat we hebben, niet mooi is, maar wel goed ’ en dat hij, als hij tevreden is, aardig wat kan bijmaken.22. Op 28 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] een gesprek gevoerd met een persoon genaamd [betrokkene 2] waarin [betrokkene 2] hem vraagt wat de jongens hebben geproduceerd. [Betrokkene 1] heeft hierop geantwoord: ‘niet wat jij wil, begrijp je wat ik bedoel?’23. Later op de dag is [betrokkene 1] opnieuw gebeld door [betrokkene 2]. In dit gesprek heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] gevraagd of hij zo'n speler van slechte kwaliteit wil hebben waarop [betrokkene 1] heeft laat weten dat de jongens op dat moment bezig zijn en niet gestoord kunnen worden.24. Op 3 september 2007 heeft [betrokkene 1] gesproken met een onbekend gebleven persoon, en heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij dingen weet te liggen en er één klaarligt met een heleboel nullen.25. Op 4 september 2007 is [betrokkene 1] wederom gebeld door [betrokkene 2] tegen wie hij heeft verklaard dat ze nog niks hebben en dat als hij wat weet, hij een belletje zal geven.26. Op 6 september 2007 heeft [betrokkene 1] met zijn vader gebeld aan wie hij heeft laten weten dat hij die dingen uit de garage moet hebben waarvan hij de dag ervoor heeft laten weten dat ze verkocht zijn.27.
[Betrokkene 1] heeft op 4 september 2007 een grote hoeveelheid door hem besteld talkpoeder opgehaald. Deze talkpoeder is door de verdachte afgerekend. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is van talkpoeder algemeen bekend dat het ook wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor cocaïne. Dat niet is vastgesteld dat de in de auto aangetroffen plakken cocaïne versneden waren met talkpoeder, doet — nog daargelaten dat niet gebleken is dat daarnaar onderzoek is gedaan — daaraan niet af. In het telefoongesprek dat [betrokkene 1] op 5 september 2007 met zijn vader heeft gevoerd heeft hij gezegd dat hij de volgende dag langs zal komen om dingen op te halen die verkocht zijn.28. De dag erna is [betrokkene 1] zoals afgesproken — samen met de verdachte — naar zijn vader gegaan heeft daar een kennelijk voor de helft gevulde blauwe Albert Heijntas opgehaald. Uit het observatierapport en de prints van de gemaakte video-opname blijkt dat [betrokkene 1] deze tas op de achterbank van zijn auto heeft gelegd en met deze tas heeft gerommeld.29. Later is deze tas leeg aangetroffen in de auto en is elders in de auto de cocaïne aangetroffen. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan tot geen andere conclusie leiden dan dat [betrokkene 1] als dader betrokken is geweest bij het bewerken van cocaïne, bij de verkoop van die (bewerkte) cocaïne en bij het vervoeren van die cocaïne. Uit de observaties is gebleken dat de verdachte in de betreffende periode regelmatig in het gezelschap van [betrokkene 1] was. Hij verbleef met [betrokkene 1] in de woning in [plaats], haalde samen met [betrokkene 1] een bestelling talkpoeder op, ging samen met [betrokkene 1] bij diens vader de ‘dingen’ die verkocht waren ophalen en zat bij [betrokkene 1] in de auto waarin de cocaïne is aangetroffen. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat de personen met wie hij in de woning in [plaats] verbleef bezig waren met een ‘deal’ in verdovende middelen. Hij heeft voorts verklaard dat hij om deze personen te beschermen, in eerste instantie bij de politie heeft verklaard dat de in de auto aangetroffen cocaïne zijn eigendom was. Het hof overweegt dat die verklaring, ook al was deze onjuist, in ieder geval wijst op wetenschap van de aanwezigheid van die cocaïne. Het hof overweegt nog voorts dat de verdachte voor aard en doel van de hiervoor gereleveerde contacten met [betrokkene 1], de door hem en [betrokkene 1] bezochte locaties, als ook zijn verblijf in de door [betrokkene 1] gehuurde woning geen redelijke verklaring heeft gegeven. Het voorgaande, in samenhang bezien, levert het wettig en overtuigend bewijs op dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het bewerken, verwerken en verkopen van cocaïne en bij het vervoeren van cocaïne.
[…]
6.
De werkwijze die het Hof in deze zaak heeft gevolgd ten aanzien van de bewijsmotivering, komt erop neer dat het Hof de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan in het arrest heeft vermeld in een bewijsredenering waarbij het Hof heeft volstaan met een verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. Als voorwaarde voor een dergelijke werkwijze geldt dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend zo nauwkeurig moet zijn dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd.1.
7.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat 's Hofs overweging, inhoudende dat de verdachte samen met [betrokkene 1] bij diens vader de ‘dingen’ die verkocht waren ging ophalen2., niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. Deze stelling is juist. In ‘samen ophalen’ ligt als voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevend feit immers besloten dat verdachte niet alleen aanwezig was bij het bezoek van [betrokkene 1] aan diens vader, maar ook dat hij op de hoogte was van het doel van dat bezoek, het ophalen van cocaïne. Zou het anders zijn, dan zou niet van samen ophalen kunnen worden gesproken maar van ophalen door [betrokkene 1]. Waaraan het Hof bedoeld feit heeft ontleend wordt in de bewijsmotivering ten onrechte niet vermeld. In zoverre is het middel terecht voorgedragen.
8.
Voor zover in de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat ‘de deal in verdovende middelen’, waarvan de verdachte volgens zijn in hoger beroep afgelegde verklaring wetenschap had3., betrekking had op de in de auto van [betrokkene 1] in beslag genomen verdovende middelen, mist het feitelijke grondslag aangezien een dergelijke stelling niet in 's Hofs overwegingen valt te lezen.
9.
Het hiervoor gesignaleerde gebrek dient te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 1 en 3 bewezenverklaarde. Het gaat hier om een essentieel gegeven voor de betrokkenheid van de verdachte bij de onder 1en 3 bewezenverklaarde feiten waarvoor in de door het Hof onder verwijzing naar wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten niet voldoende ander houvast is te vinden. Het Hof overweegt wel dat de verdachte bij [betrokkene 1] in de woning te [plaats] verbleef maar vermeldt daarbij niet het bewijsmiddel waaraan het dit gegeven heeft ontleend. Dan rest nog dat verdachte wist dat de personen die in de woning in [plaats] aanwezig waren met een ‘deal’ in verdovende middelen bezig waren. Die omstandigheid maakt de verdachte nog niet tot medepleger van het onder 1 bewezenverklaarde. Ook overweegt het Hof nog dat verdachte bij de politie in strijd met de waarheid heeft verklaard dat de in de auto aangetroffen cocaïne zijn eigendom was dus dat hij, ook al verklaarde hij ten onrechte dat de cocaïne zijn eigendom was, van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto op de hoogte was. Wanneer hij daarvan op de hoogte is geraakt — voordat de cocaïne door [betrokkene 1] werd opgehaald, tijdens het inladen, tijdens het vervoer of doordat hij met de aanwezigheid van cocaïne in de auto door de politie werd geconfronteerd — blijft in het midden zodat hier geen bewijs voor het medeplegen van het onder 3 bewezenverklaarde aan kan worden ontleend. Bovendien komt met het voorgaande ook de overweging dat de verdachte voor aard en doel van de gereleveerde contacten met [betrokkene 1] , de door hem met [betrokkene 1] bezochte locaties en zijn verblijf in de door [betrokkene 1] gehuurde woning geen redelijke verklaring heeft gegeven in elke geval ten dele de basis te ontvallen.
10.
Het middel slaagt.
11.
In casu wreekt zich dat het Hof bij de vervaardiging van het arrest geen acht heeft geslagen op een door de Hoge Raad gesignaleerd, aan de promiswerkwijze verbonden gevaar:
‘5.6.2.
Terzijde zij hier opgemerkt dat een bewijsmotivering in de vorm van een bewijsredenering als de onderhavige het gevaar in zich bergt dat niet alle onderdelen van de bewezenverklaring genoegzaam worden gemotiveerd, doordat die redenering te zeer wordt afgestemd op hetgeen de verdachte tegen het hem gemaakte verwijt heeft ingebracht. (…)’4.
Dit springt in het onderhavige geval met name in het oog doordat wel vermeld wordt dat de Advocaat-Generaal van oordeel is dat de tenlastegelegde feiten bewezen zijn maar niet wordt uiteengezet waarop dit standpunt berust en of het Hof de voor dit standpunt aangevoerde gronden deelt waarna meteen wordt ingegaan op hetgeen zijdens verdachte als verweer naar voren is gebracht. Daarbij gaat het Hof zover dat hij uit het oog lijkt te verliezen dat moet worden bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en niet dat hij zich daaraan niet schuldig heeft gemaakt. Ik doel op de onder ‘Beoordeling van de standpunten’ opgenomen overweging:
‘Het hof stelt tenslotte vast dat in de auto van [betrokkene 1], waarin de verdachte als passagier reed, een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Voor de beoordeling van de stelling van de verdachte dat hij niettemin geen wetenschap had van de aangetroffen goederen en cocaïne, is het navolgende van belang.’
12.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde en voor wat betreft de strafoplegging en in zoverre terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑03‑2010
Een proces-verbaal van CIE-informatie, met nummer URZ 65/2007 van 22 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina 27.
Een proces-verbaal van afluisteren, met nummer PL10DK/0-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 29–45.
Een proces-verbaal van observeren van 5 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina's 49.
Een proces-verbaal van observeren van 6 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina's 91–92.
Een proces-verbaal van afluisteren met nummer PL10DK/07-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 46–47.
Een proces-verbaal van observeren van 6 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina's 114–115.
Een proces-verbaal van aanhouding, van 6 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren bekend onder codenummers 0122 en 0113, doorgenummerde pagina 212–213.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL10DK/07-228508 van 7 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], doorgenummerde pagina 126.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL10DK/07-228508 van 7 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], doorgenummerde pagina 128–129.
Een proces-verbaal van onderzoek narcotica, met nummer PL10DK/07-228508 van 18 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], doorgenummerde pagina 128.
Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Den Haag, van 8 oktober 2007, opgemaakt door gerechtelijk deskundige A.G.A. Sprong.’
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PLI 0DK/O7-2285O8 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 29–45.
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PL10DK/07-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 29.
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PL10DK/0-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 30.
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PLI 0DK/07-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 33.
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PL10DK/07-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 35.
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PL10DK/07-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 42–43.
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PL10DK/07-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. doorgenummerde pagina 44.
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PL10DK/07-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 47.
Een Proces-verbaal van afluisteren, met nummer PL10DK/07-228508 van 17 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina 46–47.
Een proces-verbaal van observeren van 18 september 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina 115.’
Zie onder meer HR 15 mei 2007, LJN BA0424, NJ 2007, 387 (Promis I-arrest) en HR 18 november 2008, LJN BF1182, NJ 2008, 612.
Pagina 9 van het arrest.
Pagina 9 van het arrest.
HR 15 mei 2007, LJN BA0424, NJ 2007, 387, rov. 5.6.2.