CRvB, 30-04-2015, nr. 13-3845 AW
ECLI:NL:CRVB:2015:1432
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
30-04-2015
- Zaaknummer
13-3845 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:1432, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 30‑04‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Functieonderhoud. Met de nadere besluiten ... is niet geheel aan de bezwaren van appellanten tegemoet gekomen. De korpschef kon in de functietyperingen volstaan met het opnemen van de taken inspecteur van dienst en hulpofficier van justitie. Het betreft hier algemeen gebruikte aanduidingen binnen de Nederlandse politie, waarbij over de aard van de daarmee gemoeide werkzaamheden geen wezenlijk verschil van inzicht bestaat. Voorts is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de kern van de functie niet in de functietyperingen tot uitdrukking komt. De span of control en de complexiteit van de werkzaamheden brengen in het onderhavige geval in essentie geen verandering met zich in de feitelijk verrichte werkzaamheden. Ten aanzien van het informeren van de beoordelaar heeft de korpschef overtuigend toegelicht dat gesproken kan worden over het informeren van de beoordelaar ter voorbereiding op beoordelingen, nu de eindverantwoordelijkheid van die beoordelingen is gelegen bij de districtschef en de wijkteamchef.
13/3845 AW, 13/3846 AW, 13/4844 AW, 15/1351 AW, 15/1352 AW
Datum uitspraak: 30 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam
van 27 juni 2013, 12/2364 AW (aangevallen uitspraak 1) en 12/2365 AW
(aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1)
[appellant 2] te [woonplaats 2] (appellant 2)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in deze geschillen de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (korpsbeheerder), ten name van wie de gedingen aanvankelijk zijn gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellanten heeft mr. R. Achttienribbe hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M. Burghout verweerschriften ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak 2 heeft de korpschef op 31 juli 2013 een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant 2 genomen.
De korpschef heeft op 13 februari 2015 nieuwe beslissingen op de bezwaren van appellanten genomen en het besluit van 31 juli 2013 ingetrokken (nadere besluiten).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 maart 2015. Appellant 2 is verschenen, bijgestaan door mr. Achttienribbe, die ook namens appellant 1 is opgetreden. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Burghout, mr. H.G.J. Breuer en
P.H.H. Reijnders.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellanten zijn werkzaam bij de Nederlandse politie.
1.2.
Nadat de korpschef appellanten kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) het voornemen had de functie van projectleider 028/09 aan te merken als uitgangspositie van betrokkenen voor de omzetting naar het LFNP, hebben appellanten verzocht om functieonderhoud op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp, Stcrt. 2012, nr. 3097).
1.3.
Bij besluiten van 21 oktober 2011 heeft de korpschef deze verzoeken afgewezen. Deze besluiten zijn na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 3 april 2012 (bestreden
besluiten 1 en 2).
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank constateert dat de korpschef, nadat appellant 1 beroep had ingesteld, de taakinventarisatie heeft aangepast. De rechtbank acht deze aanpassing van het bestreden besluit 1 geoorloofd, maar ziet hierin wel aanleiding te bepalen dat de korpschef het griffierecht aan appellant 1 dient te vergoeden en de korpschef te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep van appellant 2 tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft de korpschef opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
3. Appellanten hebben gemotiveerd hoger beroep ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals namens de korpschef ter zitting bij de Raad is bevestigd, vervangen de nadere besluiten van 13 februari 2015 alle voorgaande beslissingen op bezwaar, voor zover niet reeds ingetrokken of door de rechtbank vernietigd. Daarmee staat tussen partijen vast dat de bestreden besluiten in rechte niet houdbaar zijn. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak 1 moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van appellant 1 tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het bestreden besluit 2 is reeds door de rechtbank vernietigd, zodat de aangevallen uitspraak 2 - zij het op andere gronden - kan worden bevestigd.
4.2.
Met de nadere besluiten van 13 februari 2015 is niet geheel aan de bezwaren van appellanten tegemoet gekomen. Deze besluiten liggen derhalve, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in dit geding ter toetsing voor. Bij deze besluiten heeft de korpschef, mede naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van
11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4168, de functietypering Groepschef B Wijkteam van toepassing verklaard op de uitgangspositie van appellanten.
4.3.
Op grond van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de Trfp kan de ambtenaar tot en met 23 mei 2011 een aanvraag indienen om, als in de periode van
31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 (referteperiode) de feitelijk aan hem opgedragen werkzaamheden gedurende tenminste een jaar wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Het is daarbij aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Nu het hier een vaststelling van feiten betreft, is een slechts terughoudende toetsing door de rechter volgens vaste rechtspraak niet op zijn plaats (CRvB 25 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6876 en
CRvB 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588).
4.4.
In de ten aanzien van ieder van appellanten opgestelde taakinventarisatie zijn hun werkzaamheden beschreven. Die taakomschrijving is door de korpschef afgezet tegen de functietypering waarin de functie in hoofdlijnen wordt weergegeven. De abstracte beschrijving van deze organieke functietypering, waarin niet elke taak apart wordt benoemd, is inherent aan het toegepaste systeem van beredeneerd vergelijken. De functietypering mag echter niet zo abstract zijn dat de kern van de functie daarin niet tot uitdrukking komt.
4.5.
Door appellanten is erop gewezen dat de taken inspecteur van dienst en hulpofficier van justitie weliswaar zijn opgenomen in de functietypering, maar dat hieruit ten onrechte niet blijkt welke werkzaamheden hieronder vallen. Appellanten hebben verder aangevoerd dat het grote gebied waarbinnen de werkzaamheden - de span of control - worden uitgevoerd en de complexiteit van de maatschappelijke problemen ten onrechte niet tot uitdrukking komen in de functietypering. Ook hebben appellanten betoogd dat de voorbereiding van functioneringsgesprekken weliswaar is opgenomen in de functiebeschrijving, maar dat de omschrijving daarvan te summier is gebleven.
4.6.
Appellanten worden hierin niet gevolgd. De korpschef kon in de functietyperingen volstaan met het opnemen van de taken inspecteur van dienst en hulpofficier van justitie. Het betreft hier algemeen gebruikte aanduidingen binnen de Nederlandse politie, waarbij over de aard van de daarmee gemoeide werkzaamheden geen wezenlijk verschil van inzicht bestaat. Voorts is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de kern van de functie niet in de functietyperingen tot uitdrukking komt. De span of control en de complexiteit van de werkzaamheden brengen in het onderhavige geval in essentie geen verandering met zich in de feitelijk verrichte werkzaamheden. Ten aanzien van het informeren van de beoordelaar heeft de korpschef overtuigend toegelicht dat gesproken kan worden over het informeren van de beoordelaar ter voorbereiding op beoordelingen, nu de eindverantwoordelijkheid van die beoordelingen is gelegen bij de districtschef en de wijkteamchef.
4.7.
Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijk aan appellanten opgedragen werkzaamheden gedurende de referteperiode wezenlijk afweken van de thans voorliggende functiebeschrijving Groepschef B Wijkteam.
4.8.
Dit betekent dat de beroepen tegen de besluiten van 13 februari 2015 ongegrond zullen worden verklaard. Het besluit van 31 juli 2013 is door de korpschef niet gehandhaafd en wordt daarom vernietigd.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen tot vergoeding van de kosten die appellanten redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze vergoeding heeft betrekking op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en in hoger beroep. In de kosten in beroep is reeds door de rechtbank voorzien. Nu de korpschef bij de nadere besluiten reeds één proceshandeling heeft vergoed, komt die vergoeding in mindering op de thans uit te spreken vergoeding. Daarmee resteert voor ieder van appellanten een bedrag van
€ 490,-. Ook heeft de korpschef bij de nadere besluiten reeds toegezegd het door appellanten in hoger beroep betaalde griffierecht te zullen vergoeden. Een bepaling hierover is daarom thans niet meer nodig.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
13. 3846 AW + 15/1352 AW
- vernietigt de aangevallen uitspraak 1, met uitzondering van de bepalingen over proceskosten
en griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 april 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 februari 2015 ongegrond;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten tot een bedrag van € 490,-.
13. 3844, 13/3845 AW + 15/1351 AW
- bevestigt de aangevallen uitspraak 2;
- vernietigt het besluit van 31 juli 2013;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 februari 2015 ongegrond;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten tot een bedrag van € 490,-.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en C.H. Bangma en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015.
(getekend) R. Kooper
(getekend) B. Rikhof