Hof Arnhem-Leeuwarden, 09-06-2015, nr. 14/01214
ECLI:NL:GHARL:2015:4294, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
09-06-2015
- Zaaknummer
14/01214
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:4294, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 09‑06‑2015; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:6730, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2015/39.18 met annotatie van Redactie
NTFR 2015/2027 met annotatie van mr. J. Rolleman
Uitspraak 09‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Wet MRB. Overgangsregeling oldtimers. Ontbreken procesbelang in hoger beroep. Kwalificatie motorrijtuig.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer: 14/01214
uitspraakdatum: 9 juni 2015
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2014, nummer AWB 14/4311, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Belanghebbende heeft in het kader van de heffing van motorrijtuigenbelasting, bij brief een verzoek gedaan om toepassing van de overgangsregeling voor oudere motorrijtuigen.
1.2
De Inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende beantwoord.
1.3
Vervolgens is, door middel van een automatische incasso, door belanghebbende een hoger bedrag aan motorrijtuigenbelasting voldaan dan dat correspondeert met de tarieven van het overgangsrecht voor oudere motorrijtuigen.
1.4
Belanghebbende heeft bij brief bezwaar gemaakt tegen de in 1.3 bedoelde voldoening op aangifte.
1.5
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.6
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de overgangsregeling oudere motorrijtuigen voor het jaar 2014 op het motorrijtuig van belanghebbende van toepassing verklaard en het verschuldigde bedrag aan motorrijtuigenbelasting dienovereenkomstig verminderd.
1.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door (eveneens) [A], alsmede [B] namens de Inspecteur.
1.10
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende is houder van een motorrijtuig met kenteken [0-YYY-00], van het merk Mercedes, type L 407 D-KA (hierna: het motorrijtuig).
2.2
Het motorrijtuig heeft een massa rijklaar van 2.900 kilogram, een technisch maximale massa van méér dan 3.500 kilogram en rijdt op de brandstof diesel. Het motorrijtuig is tussen 1 januari 1974 en 1 januari 1988 voor het eerst in gebruik genomen.
2.3
Ten einde het motorrijtuig ook zonder een vrachtwagenrijbewijs te mogen besturen is de voor het motorrijtuig toegestane maximum massa door de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) op verzoek van belanghebbende destijds teruggebracht tot 3.500 kilogram.
2.4
De gegevens van de RDW vermelden voor het motorrijtuig, voor zover hier van belang:
“(…)
Mercedes Benz
L 407 D-KA
[0-YYY-00]
(…)
Algemeen
J Voertuigsoort Bedrijfsauto (N1 BA)
Carrosserietype Vrachtwagen
(…)”
2.5
Belanghebbende heeft bij brief, door de Inspecteur ontvangen op 17 december 2013, in het kader van de heffing van motorrijtuigenbelasting een verzoek gedaan om toepassing van de overgangsregeling voor oudere motorrijtuigen, (hierna: de overgangsregeling) voor het motorrijtuig.
2.6
De Inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende bij brief van 6 februari 2014 beantwoord. Deze luidt, voor zover hier van belang :
“(…)
Betreft: uw verzoek Kenmerk/Kenteken
[0-YYY-00]
Geachte heer/mevrouw,
Op 17 december 2013 heb ik uw verzoek ontvangen voor het motorrijtuig met kenteken [0-YYY-00]. U vraagt voor de motorrijtuigenbelasting (mrb) om toepassing van de overgangsregeling voor oudere motorrijtuigen.
Overgangsregeling
(…)
Tarief
(…)
Wat u moet doen
U ontvangt in de eerste helft van 2014 een rekening mrb. Betaalt u deze rekening op tijd, dan neemt u deel aan de overgangsregeling. Betaalt u de rekening niet op tijd dan bent u alsnog vanaf begin 2014 de volledige belasting verschuldigd.
(…)
Hoogachtend,
namens de inspecteur
(…)”
2.7
Belanghebbende heeft daarop het motorrijtuig met ingang van 21 februari 2014 ontschorst. In verband daarmee is op 27 maart 2014 door middel van een automatische incasso, door belanghebbende een bedrag van € 205 aan motorrijtuigenbelasting voldaan, welk bedrag niet correspondeert met de tarieven van het overgangsrecht voor oudere motorrijtuigen zoals bedoeld in artikel 84a, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB), (tekst 2014).
2.8
Belanghebbende heeft bij brief van 15 april 2014, door de Inspecteur ontvangen op 17 april 2014, bezwaar gemaakt tegen de betaling op aangifte.
2.9
Bij brief van 24 april 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende, onder meer het volgende geschreven:
“ Betreft:
Uw verzoek om overgangsregeling voor oudere motorrijtuigen
Op 17 april 2014 heb ik uw brief ontvangen voor het motorrijtuig met kenteken [0-YYY-00].
U verzoekt om in aanmerking te komen voor de overgangsregeling voor oldtimers.
Ik kan echter niet aan uw verzoek voldoen omdat het motorrijtuig niet aan de bepalingen voor de overgangsregeling voldoet.
Uit de gegevens van het kentekenregister maak ik op dat het motorrijtuig met kenteken [0-YYY-00] een datum eerste toelating heeft die na 1974 ligt. Het voertuigsoort bij de RDW is bedrijfsauto (N1 BA). Als zodanig valt het motorrijtuig onder de bedrijfsauto’s.
Omdat uw motorrijtuig bestemd is om op diesel te rijden en een maximum toelaatbare massa van 3.500 kg. heeft (is daarom geen vrachtauto) komt u niet in aanmerking voor de overgangsregeling.
(…)
Regelgeving overgangsregeling
(…)
Meer informatie
Hebt u nog vragen?
(…)”
De brief bevat geen dictum of rechtsmiddelverwijzing.
2.10
Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 27 mei 2014, door de Inspecteur ontvangen op 2 juni 2014. Deze brief is door de Inspecteur aanvankelijk aangemerkt als een bezwaarschrift.
2.11
Bij brief van 23 juni 2014 heeft de Inspecteur uitspraak op het bezwaar van belanghebbende gedaan. De uitspraak luidt, voor zover hier van belang:
“Betreft:
Uitspraak op uw bezwaar tegen betaling op aangifte/verzoek om overgangsregeling
(…)
Uw bezwaar is gericht tegen het niet in aanmerking komen voor de overgangsregeling voor oldtimers voor het motorrijtuig met kenteken [0-YYY-00].
In de brief van 24 april 2014 is aangegeven waarom niet aan uw verzoek voldoen kan worden. De genoemde argumenten in uw brief van 27 mei 2014 hebben hierin geen verandering gebracht.
Alleen een wijziging bij de RDW kan tot gevolg hebben dat uw motorrijtuig bij de Belastingdienst als vrachtwagen (maximum massa > 3.500 kg.) geregistreerd wordt.
De dagtekening van de uitspraak is : 7 juli 2014
(Hof: volgt rechtsmiddelverwijzing)
(…)”
2.12
Belanghebbende is op 30 juni 2014 tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
2.13
De Rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het motorrijtuig van belanghebbende niet kwalificeert voor toepassing van de overgangsregeling. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende voor het jaar 2014 echter op grond van het door de Inspecteur bij belanghebbende gewekte en in rechte te honoreren vertrouwen alsnog gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de overgangsregeling oudere motorrijtuigen voor het jaar 2014 op het motorrijtuig van belanghebbende van toepassing verklaard en het verschuldigde bedrag aan motorrijtuigenbelasting dienovereenkomstig verminderd.
2.14
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of het motorrijtuig van belanghebbende voor het jaar 2014 in aanmerking komt voor toepassing van de overgangsregeling, en meer in het bijzonder of het motorrijtuig voor de toepassing van de bepalingen van de Wet MRB dient te worden aangemerkt als “bestelauto” dan wel als “vrachtauto”.
3.2
Belanghebbende is van mening dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het motorrijtuig niet kwalificeert voor de toepassing van de overgangsregeling. Hij stelt zich op het standpunt dat op grond van regels van Europees recht uit de typering van het motorrijtuig (N1 BA) volgt dat het motorrijtuig ook voor de toepassing van de Wet MRB als “vrachtauto” dient te worden aangemerkt. Tevens wijst belanghebbende op de registratie van het motorrijtuig bij de RDW als “vrachtwagen”.
3.3
De Inspecteur is met de Rechtbank van mening dat het motorrijtuig voor de toepassing van de bepalingen van de Wet MRB is aan te merken als “bestelauto” en dat belanghebbende, nu het motorrijtuig op diesel rijdt, niet in aanmerking komt voor toepassing van de overgangsregeling. De Inspecteur heeft tegen het oordeel van de Rechtbank dat belanghebbende nochtans op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op toepassing van de overgangsregeling op het motorrijtuig voor het jaar 2014, geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot het ook van toepassing verklaren van de overgangsregeling op het motorrijtuig voor de jaren ná 2014.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van het bezwaar en beroep
4.1
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de brief van belanghebbende van 15 april 2014 aan de Inspecteur (2.8), dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte van 27 maart 2014 (2.7). Partijen verschillen er evenmin over van mening dat niet de brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 24 april 2014 (2.9) als uitspraak op het bezwaar van belanghebbende moet worden aangemerkt, maar de brief van de Inspecteur van 23 juni 2014 (2.11). Naar het oordeel van het Hof is dat juist en het Hof volgt partijen derhalve daarin, zodat belanghebbende terecht is ontvangen in zijn bezwaar en beroep. Dat de uitspraak op bezwaar uitdrukkelijk als dagtekening vermeldt “7 juli 2014”, terwijl het beroepschrift op 30 juni 2014 door de Rechtbank is ontvangen, vormt voor de ontvankelijkheid van het beroep geen beletsel, gezien het bepaalde in artikel 6:10 Algemene wet bestuursrecht nu de betreffende uitspraak reeds op 23 juni 2014 aan belanghebbende is verzonden. Ten overvloede overweegt het Hof nog dat ook in het geval de brief van de Inspecteur van 24 april 2014 als uitspraak op het bezwaar van belanghebbende zou dienen te worden aangemerkt, belanghebbende in zijn beroep had dienen te worden ontvangen nu immers in die brief elke rechtsmiddelverwijzing ontbreekt.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.2
Op grond van artikel 84a, eerste lid, Wet MRB, geldt voor de overgangsregeling voor oudere motorrijtuigen als tijdvak het kalenderjaar. Om voor een zeker tijdvak in aanmerking te komen voor de overgangsregeling, dient een verzoek te worden gedaan (artikel 84a, tweede lid, Wet MRB) waarbij de betaling van de over het tijdvak verschuldigde belasting wordt aangemerkt als zodanig verzoek (artikel 84a, vijfde lid, Wet MRB) en welk verzoek wordt aangemerkt als aanvullende aangifte (artikel 84a, vierde lid, Wet MRB). Op grond van het wettelijke systeem dient derhalve voor ieder tijdvak (kalenderjaar) opnieuw een verzoek te worden gedaan.
4.3
Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de overgangsregeling voor het kalenderjaar 2014. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de overgangsregeling voor het jaar 2014 van toepassing verklaard op het motorrijtuig van belanghebbende. Daarmee is de Rechtbank volledig aan het verzoek van belanghebbende tegemoet gekomen. De Inspecteur heeft in de uitspraak van de Rechtbank berust. Belanghebbende heeft dan ook geen belang bij zijn hoger beroep nu hij daardoor voor het jaar 2014 niet in een betere positie kan komen te verkeren dan reeds bij de uitspraak van de Rechtbank is voorzien. Dat belanghebbende van mening is dat de overgangsregeling op andere gronden had dienen te worden toegekend, doet daar niet aan af. Nu belanghebbende verder ook geen grieven heeft aangevoerd tegen de nevenbeschikkingen, dient het hoger beroep van belanghebbende mitsdien niet-ontvankelijk te worden verklaard bij gebreke aan een procesbelang.
Kwalificatie motorrijtuig
4.4
Ten overvloede, omdat partijen ter zitting het Hof uit proceseconomische overwegingen daarom hebben verzocht, overweegt het Hof nog als volgt.
4.5
Anders dan belanghebbende betoogt, is het door de RDW gehanteerde begrip “vrachtwagen” niet bepalend voor de invulling van het begrip “vrachtauto” in de Wet MRB. Artikel 43b van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt weliswaar dat een overheidsorgaan dat bij de vervulling van zijn publieke taak een gegeven nodig heeft dat bij of krachtens deze wet als authentiek gegeven is aangewezen en in het kentekenregister is opgenomen, zoals gegevens met betrekking tot de uitvoering en constructie van een voertuig (artikel 7, Kentekenreglement), gebruik dient te maken van dat gegeven, doch dit geldt – onder meer – niet indien bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Voor de toepassing van de Wet MRB is anders bepaald nu in artikel 2, aanhef en letters c en f eigen definities van de begrippen “bestelauto” en “vrachtauto” zijn opgenomen.
4.6
Artikel 2, letter c, Wet MRB definieert een “bestelauto” als: een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus, met een toegestane maximum massa van 3.500 kg of minder. Niet in geschil is dat het motorrijtuig niet is aan te merken als een personenauto of autobus. Nadat de voor het motorrijtuig toegestane maximum massa door de RDW op verzoek van belanghebbende is teruggebracht tot 3.500 kilogram, voldoet het motorrijtuig aan de definitie van “bestelauto” in de Wet MRB. Nu het motorrijtuig niet wordt aangedreven door een kracht die uitsluitend wordt ontleend aan benzine (het motorrijtuig rijdt immers op diesel) kan daarom de overgangsregeling daarop niet worden toegepast.
4.7
Verder stelt belanghebbende dat uit artikel 44, vierde lid van Richtlijn 2007/46/EG en Bijlage XIX, volgt dat Nederland met betrekking tot voertuigen van de categorie N1 vóór 29 april 2013, zijn belastingwetgeving, waaronder de Wet MRB, zodanig dient te hebben aangepast dat een dergelijk voertuig altijd als een “vrachtauto” wordt aangemerkt en dat, nu zulks niet is geschied, hij rechtstreeks een beroep kan doen op toepassing van de Richtlijn. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling. Bij Richtlijn 2007/46/EG is een geharmoniseerd kader vastgesteld dat de administratieve bepalingen en algemene technische voorschriften voor alle nieuwe voertuigen omvat. Deze richtlijn vermeldt met name de regelgevingen waarin de technische voorschriften zijn vastgelegd waaraan voertuigen moeten voldoen om EG-typegoedkeuring te verkrijgen. Daarnaast werd bij Richtlijn 2007/46/EG de EG-typegoedkeuring van gehele voertuigen verplicht gesteld voor voertuigen voor speciale doeleinden volgens het tijdschema in bijlage XIX bij die Richtlijn. Anders dan belanghebbende betoogt, verplicht de Richtlijn niet tot aanpassing van de belastingwetgeving met betrekking tot motorrijtuigen door de lidstaten. Reeds hierom treft de stelling van belanghebbende geen doel.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 9 juni 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) | (M.G.J.M. van Kempen) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 juni 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.