Einde inhoudsopgave
Richtlijn 92/58/EEG betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
Bijlage VII Minimumvoorschriften inzake de geluidssignalen
Geldend
Geldend vanaf 22-07-1992
- Bronpublicatie:
24-06-1992, PbEG 1992, L 245 (uitgifte: 26-08-1992, regelingnummer: 92/58/EEG)
- Inwerkingtreding
22-07-1992
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-1992, PbEG 1992, L 245 (uitgifte: 26-08-1992, regelingnummer: 92/58/EEG)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
1. Intrinsieke kenmerken
1.1
Een geluidssignaal moet:
- a)
een geluidsniveau hebben dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;
- b)
gemakkelijk herkenbaar zijn, met name rekening houdend met de duur van de impulsen en met het interval tussen impulsen en groepen van impulsen, en gemakkelijk te onderscheiden zijn van een ander geluidssignaal en andere omgevingevingsgeluiden.
1.2
Wanneer een voorziening een geluidssignaal met variabele en vaste frequentie kan uitzenden, moet de variabele frequentie worden gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie kan uitzenden, moet de variabele frequentie worden gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
2. Te gebruiken code
Het geluid van een ontruimingssignaal moet continu zijn.