Einde inhoudsopgave
Richtlijn 92/58/EEG betreffende de minimumvoorschriften voor de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk (negende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
Bijlage I Algemene minimumvoorschriften inzake de veiligheids- en/of gezondheidssignalering op het werk
Geldend
Geldend vanaf 25-03-2014
- Bronpublicatie:
26-02-2014, PbEU 2014, L 65 (uitgifte: 05-03-2014, regelingnummer: 2014/27/EU)
- Inwerkingtreding
25-03-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-02-2014, PbEU 2014, L 65 (uitgifte: 05-03-2014, regelingnummer: 2014/27/EU)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
1. Voorafgaande opmerkingen
1.1
Wanneer op grond van de algemene regel van artikel 3 van de richtlijn een veiligheids- en/of gezondheidssignalering is vereist, moet deze voldoen aan de specifieke voorschriften van de bijlagen II tot en met IX.
1.2
Deze bijlage leidt die voorschriften in, omschrijft de verschillende wijzen van gebruik van de veiligheids- en/of gezondheidssignaleringen en somt de algemene regels op inzake verwisselbaarheid en complementariteit van de signaleringen.
1.3
De veiligheids- en/of gezondheidssignaleringen mogen alleen worden gebruikt voor het overbrengen van de boodschap of de informatie die in deze richtlijn is bepaald.
2. Signaleringswijzen
2.1. Permanente signalering
2.1.1
De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen dient permanent te geschieden door middel van borden.
De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal dient permanent te geschieden door middel van borden en/of een veiligheidskleur.
2.1.2
De signalering op recipiënten en leidingen dient te geschieden op de in bijlage III voorgeschreven wijze.
2.1.3
De signalering van risico's van stoten tegen obstakels en van vallen van personen dient permanent te geschieden door middel van een veiligheidskleur en/of borden.
2.1.4
De markering van verkeerswegen dient permanent te geschieden door middel van een veiligheidskleur.
2.2. Occasionele signalering
2.2.1
De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen dient, rekening houdend met de in punt 3 bedoelde verwisselbaarheid en complementariteit, occasioneel te geschieden, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal en/of een mondelinge mededeling.
2.2.2
Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een risico of een gevaar bestaat, dient occasioneel te geschieden door middel van hand- of armseinen en/of mondelinge mededelingen.
3. Verwisselbaarheid en complementariteit van signaleringen
3.1
Bij gelijke doeltreffendheid bestaat een vrije keuze tussen:
- —
een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van risico's van struikelen, of vallen door hoogteverschil;
- —
de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;
- —
het hand- of armsein of de mondelinge mededeling.
3.2
Een aantal signaleringswijzen kan terzelfder tijd worden gebruikt, namelijk:
- —
het lichtsignaal en het akoestisch signaal,
- —
het lichtsignaal en de mondelinge mededeling,
- —
het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.
4
De aanwijzingen in onderstaande tabel gelden voor alle signaleringen met een veiligheidskleur
Kleur | Betekenis of doel | Aanwijzingen en toelichtingen |
---|---|---|
Rood | Verbodssignaal | Gevaarlijke houding |
Gevaar - alarm | Stop, stilstand, noodschakelaars Evacuatie | |
Brandbestrijdingsmateriaaal en brandweeruitrusting | Identificatie en lokalisatie | |
Geel of oranje-geel | Waarschuwingssignaal | Pas op, wees voorzichtig Verificatie |
Blauw | Gebodssignaal | Handelwijze of specifieke actie - verplichting tot het dragen van de persoonlijke beschermingsuitrusting |
Groen | Reddingssignaal, eerste hulp-signaal | Deuren, uitgangen, wegen, materiaalposten, lokalen |
Veilige situatie | Terugkeer naar de normale situatie |
5
De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door:
- 5.1.
de aanwezigheid van een andere signalering of van een andere emissiebron van hetzelfde type die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, hetgeen met name inhoudt dat:
- 5.1.1.
vermeden wordt teveel borden dicht bij elkaar te plaatsen;
- 5.1.2.
niet terzelfder tijd twee lichtsignalen worden gebruikt die met elkaar kunnen worden verwisseld;
- 5.1.3.
geen lichtsignaal wordt gebruikt in de nabijheid van een andere, weinig verschillende lichtbron;
- 5.1.4.
niet terzelfder tijd twee geluidssignalen worden gebruikt;
- 5.1.5.
geen geluidssignaal wordt gebruikt als het omgevingslawaai te sterk is;
- 5.2.
een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of -voorzieningen.
6
De signaleringsmiddelen en -voorzieningen moeten, al naar gelang van het geval, geregeld worden schoongemaakt, onderhouden, geverifieerd en gerepareerd, zo nodig vervangen, met het oog op het behoud van hun intrinsieke en/of functionele kwaliteiten.
7
Het aantal signaleringsmiddelen of -voorzieningen dat moet worden aangebracht, en de plaats ervan zijn afhankelijk van de grootte van de risico's of gevaren of van de te beveiligen zone.
8
Bij signaleringen die een energiebron behoeven, moet voorzien zijn in een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron zou uitvallen, behalve indien het risico ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.
9
Een licht- en/of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan; de duur ervan moet even lang zijn als de actie vereist.
De licht- en geluidssignalen moeten na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking worden gesteld.
10
De licht- en geluidssignalen moeten vóór de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid worden gecontroleerd. Die controle moet nadien voldoende vaak worden herhaald.
11
Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.
12
Plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen of mengsels moeten worden aangegeven door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in punt 3.2 van bijlage II, of worden voorzien van een signalering overeenkomstig punt 1 van bijlage III, tenzij de etikettering van de afzonderlijke verpakkingen of recipiënten daartoe volstaat.
Indien punt 3.2 van bijlage II geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat om mensen te waarschuwen voor gevaarlijke chemische stoffen of mengsels, moet het relevante gevarenpictogram als vastgelegd in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) worden gebruikt.
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).