Er bestaat samenhang tussen onderhavige zaak en de zaak met nummer 10/05588. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
HR, 29-05-2012, nr. 10/05587
ECLI:NL:HR:2012:BW6671
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-05-2012
- Zaaknummer
10/05587
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BW6671
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW6671, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW6671
ECLI:NL:HR:2012:BW6671, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW6671
- Vindplaatsen
Conclusie 29‑05‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 10/05587
Mr. Machielse
Zitting 13 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, heeft op 8 juni 2010 verdachte voor feit 1 primair: medeplegen van witwassen, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een werkstraf van 216 uur.
2.
Mr. F.H. Gart, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld. Mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over het bewijs. De gebezigde bewijsmiddelen zouden niet de slotsom kunnen dragen dat het geldbedrag een criminele herkomst had.
3.2.
Het hof heeft bewezen verklaard dat
"hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp (te weten ongeveer 400.000,- euro aan contanten geld) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat die 400.000 euro, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren van enig misdrijf, immers hebben verdachte en zijn mededaders op 22 april 2003, 400.000,- euro aan contanten gestort op rekeningnummer [001] (zijnde een rekening op naam van [verdachte])."
3.3.
Het hof heeft in zijn arrest het volgende opgenomen:
"Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd (medeplegen van) witwassen. Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat - kort gezegd - allerminst vaststaat dat het door verdachte op 22 april 2003 op zijn rekening gestorte geld van enig misdrijf afkomstig is, terwijl verdachte niet wist van de (mogelijke) criminele herkomst van dat geld. Ter onderbouwing van de stelling hebben verdachte en zijn raadsman aangevoerd dat verdachte het geld door tussenkomst van [betrokkene 3] heeft geleend van ene [betrokkene 1] uit Oekraïne, en dat hij die lening bij akte heeft vastgelegd bij een notaris in Lelystad. Uit de omstandigheden dat de lening via de notaris liep, omdat verdachtes mededader ([medeverdachte]) reeds eerder op soortgelijke wijze een lening had verkregen en omdat het geld op de eigen rekening van verdachte werd gestort vloeit volgens verdachte voort de aannemelijkheid dat hij niet wist dat zijn handelwijze mogelijk niet zou deugen.
Het hof overweegt het volgende:
De verklaring die verdachte over de herkomst van de door hem op zijn rekening gestorte bedrag van in totaal € 400.000,- heeft gegeven houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
- -
verdachte wilde samen met [medeverdachte] het pand waarin hun sportschool was gevestigd kopen;
- -
via [medeverdachte] is verdachte in contact gekomen met een particulier ([betrokkene 3]) die iemand kende, te weten ene [betrokkene 1] uit Oekraïne, die bereid was om het gewenste bedrag aan hem te lenen. Het stellen van enige zekerheid was daartoe niet noodzakelijk en de bedongen rente was hoger dan wanneer het geld bij een reguliere bank zou zijn geleend;
- -
de voor verdachte onbekende [betrokkene 1] zou zijn geld hebben verdiend met de autohandel;
- -
verdachte heeft genoemde [betrokkene 1] nimmer ontmoet. Hij kreeg het geld voor het eerst tot zijn beschikking nadat de door hem geplaatste handtekening onder een zesregelige 'loan-agreement' door een notaris was gelegaliseerd. Het geld is noch door verdachte, noch door de notaris geteld;
- -
nadat de 'loan-agreement' was getekend en het geld (in contanten) was overhandigd is verdachte naar de bank gegaan om het geld op zijn rekening te zetten.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat onder voormelde omstandigheden niet alleen vaststaat dat het door verdachte geleende geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is, maar tevens dat verdachte wist van de onmiddellijk of middellijk criminele herkomst van dat geld. Immers, in de situatie waarin iemand die woont in Oekraïne bereid is om een geldbedrag van € 400.000,- uit te lenen aan een hem volslagen onbekende derde die woont in Nederland, tegen een hogere dan gebruikelijke rente, waarbij geen enkele zekerheid voor die lening wordt verlangd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders, dan dat sprake is van 'crimineel geld'. Voor verdachte komt daar nog bij dat hij niet bij een of meer reguliere bankinstellingen had geïnformeerd naar de mogelijkheid om een lening van dergelijke omvang te krijgen. De kans dat er sprake zou zijn van een - welhaast als weldoener aan te duiden - onbekende die in de gegeven situatie zoveel geld met een legitieme afkomst beschikbaar wil stellen acht het hof verwaarloosbaar klein. Er is immers voor een bona fide geldverstrekker met eerlijk geld geen enkele reden om onnodig een dergelijk groot financieel risico te lopen.
De vaststelling van het hof dat het door verdachte geleende geld onmiddellijk of middellijk van misdrijven afkomstig is, wordt naar het oordeel van het hof nog onderstreept door het volgende:
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij na zijn aanhouding op 21 juli 2006 geen afbetaling meer heeft gedaan op het op dat moment nog openstaande restant - waarvan verdachte ter terechtzitting de omvang overigens niet eens bij benadering wist aan te duiden - van de lening van € 400.000,--. Van de zijde van de geldverstrekker is desondanks nimmer enig bericht, enige betalingsherinnering of enige aanmaning aan verdachte verzonden.
Een dergelijke gang van zaken laat zich naar het oordeel van het hof niet anders verklaren dan dat een malafide geldverstrekker, die bereid was risico te lopen door crimineel geld tegen een hogere dan gebruikelijke rente te legaliseren, de consequenties accepteert van het zich manifesteren van het risico. Waar een bona fide geldverstrekker immers bij het uitblijven van afbetalingen zou overgaan tot aanmaningen en vervolgens gebruikelijke incassomaatregelen zou treffen, zal een malafide geldverstrekker incassomaatregelen achterwege laten om te vermijden dat hij de herkomst van zijn vermogen in rechte zou moeten verklaren. Het hof verwerpt daarom het verweer."
3.4.
Het middel keert zich tegen het onderdeel in deze overwegingen over het nalaten van incassomaatregelen van de zijde van [betrokkene 1]. In dat verband wijst de steller van het middel op uitspraken waarin feitenrechter de stelling heeft afgewezen dat zwart geld dat voor de fiscus verborgen is gehouden door misdrijf verkregen zou zijn. Het Gerechtshof Amsterdam heeft inderdaad op 14 maart 2006 (LJN AV4924) beslist dat het voor de fiscus verzwijgen van het bezit van vermogen en van genoten inkomsten nog niet maakt dat deze, aanvankelijk legaal verkregen, vermogensbestanddelen afkomstig worden van een misdrijf. Ik wijs er evenwel op dat het hof in die zaak verdachte wel heeft veroordeeld voor heling omdat hij zeer grote bedragen contant geld in handen kreeg om voor een ander te investeren, waarbij die ander onzichtbaar moest blijven. Door niet te vragen naar de herkomst van de grote bedragen heeft, zo oordeelde het hof in die zaak, verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard op het risico dat de gelden een misdadige herkomst hadden.2. Het vonnis van de Rechtbank Breda van 23 november 2007 (LJN BB8749) waar de steller van het middel op wijst, houdt inderdaad in dat het enkele verzwijgen aan de fiscus van geldbedragen die bedragen nog niet van misdrijven afkomstig maakt.
3.5.
Maar in HR 7 oktober 2008, NJ 2009, 94 m.nt. Borgers had het hof verdachte vrijgesproken van witwassen omdat de verdachte meende dat het geld met illegale activiteiten was verdiend en alleen maar uit het zicht van de fiscus was gehouden. De Hoge Raad vernietigde omdat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken ook van enig misdrijf afkomstig zijn in de zin van artikel 420bis Sr.
3.6.
Bewijsmiddel 3 houdt een verklaring in van [betrokkene 4], waarin deze zegt dat [betrokkene 1] wordt opgevoerd als geldverstrekker, maar dat op die manier [betrokkene 3] de fiscale gaten dichtte. Verdachte heeft blijkens bewijsmiddel 1 blindelings een bedrag in contanten van € 400.000 aangenomen dat afkomstig was van een onbekende. De tussenpersoon, [betrokkene 3], heeft hij eerst bij de notaris ontmoet. Verdachte heeft van de schuld van € 400.000 nooit meer iets gehoord. Het hof heeft in de door het hof aangewezen feiten en omstandigheden even zoveel aanwijzingen kunnen vinden voor de conclusie dat het geld van misdrijf afkomstig moet zijn,3. waarbij dient te worden bedacht dat ook geld dat voor de fiscus verborgen wordt gehouden aan die kwalificatie voldoet. De redenering dat een bonafide uitlener bij niet-terugbetaling of achterstanden van zich laten horen, ligt voor de hand.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de afwijzing door het hof van het oproepen van [betrokkene 1] als getuige. Het hof heeft de maatstaf om het verzoek tot oproeping van [betrokkene 1] als getuige aan te toetsen te ruim genomen.
4.2.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van verdachte het hof verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen voor het geval het hof tot een veroordeling dacht te komen. Aan die voorwaarde is voldaan. Het hof heeft in zijn arrest het verzoek afgewezen en die beslissing aldus gemotiveerd:
"Hoewel onder de gegeven omstandigheden de situatie welhaast schreeuwt om een nadere verklaring van verdachte, komt verdachte desgevraagd - na zich in het voorbereidend onderzoek consequent op zijn zwijgrecht te hebben beroepen - niet veel verder dan het geven van min of meer ontwijkende antwoorden op de hem gestelde vragen over de geldlening, de gang van zaken daaromtrent en de huidige situatie. Mede in dit licht bezien alsook in het licht van hetgeen daaromtrent van de zijde van de verdediging is aangevoerd is het hof onvoldoende gebleken van de noodzaak om de genoemde getuige alsnog te horen. Het hof wijst dit verzoek daarom af."
4.3.
Het betreft hier een ter terechtzitting gedaan verzoek waarvoor het noodzaakcriterium geldt. Het hof heeft geen blijk gegeven van een onjuiste invulling van dit criterium. Dat het hof zich hierbij heeft bediend van de zinsnede dat de noodzaak onvoldoende is gebleken maakt dit niet anders. Maar de vraag is wel of de motivering van het hof begrijpelijk is. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitgebreid verklaard over de gang van zaken. Welke antwoorden van verdachte op vragen over de geldlening min of meer ontwijkend zouden zijn, is mij uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting niet kunnen blijken. De beweegredenen van de verdediging om een voorwaardelijk verzoek te doen om [betrokkene 1] als getuige te horen zijn evident. De stelling van de verdediging is dat [betrokkene 1] kan verklaren over de herkomst van het geld. Dat is ook zo te lezen in de pleitnota. Meer redengeving was niet nodig. De motivering die het hof aan de afwijzing ten grondslag heeft gelegd vind ik te mager.
Het tweede middel slaagt.
5.
Het eerste middel faalt, het tweede middel komt mij voor gegrond te zijn. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑05‑2012
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep op 21 december 2007 verworpen (LJN BA8463).
Bijv. HR 29 maart 2011, LJN BO2628.
Uitspraak 29‑05‑2012
Inhoudsindicatie
1. Afwijzing (voorwaardelijk) getuigenverzoek a.b.i. art. 331.1 jo. 328 jo. 315 Sv. Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast en de afwijzing van het verzoek, mede in aanmerking genomen hetgeen ter ondersteuning van het verzoek is aangevoerd, toereikend gemotiveerd. 2. Falende bewijsklacht medeplegen witwassen. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
29 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/05587
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 8 juni 2010, nummer 24/001230-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een voorwerp (te weten ongeveer 400.000,- euro aan contanten geld) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat die 400.000 euro, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren van enig misdrijf, immers hebben verdachte en zijn mededaders op 22 april 2003, 400.000,- euro aan contanten gestort op rekeningnummer [001] (zijnde een rekening op naam van [verdachte])."
2.2.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof op 25 mei 2010 inhoudende - zakelijk weergegeven -:
lk heb geld geleend van [betrokkene 1]. [Medeverdachte] en [betrokkene 2] wilden een sportschool overnemen, uiteindelijk ging [betrokkene 2] er niet mee door. Zij benaderden mij toen om te vragen of ik eventueel wilde meedoen. [Medeverdachte] had al een zelfde soort lening. Er was ook sprake van de overname van het pand van de sportschool en er was dus meer geld nodig. Ik ben op dezelfde wijze een leenovereenkomst aangegaan als [medeverdachte], zodat we het bedrijf en het pand konden aankopen. Ik ben via [medeverdachte] met [betrokkene 3] in contact gekomen, en via hem is de lening rond gemaakt bij de notaris. [Betrokkene 1] heb ik nooit gezien. Ik weet alleen wat er op de leenovereenkomst staat. Ik heb mij toen niet afgevraagd hoe [betrokkene 1] aan dat geld zou zijn gekomen. Ik kreeg bij de notaris een koffertje met daarin € 400.000,-- in handen. Het geld is niet door de notaris of door mij geteld. Ik wist niets van de persoon [betrokkene 1]. Ik had blind vertrouwen in [medeverdachte]. [Betrokkene 3] ken ik niet persoonlijk. Ik wist dat hij een tussenpersoon was. Ik ontmoette hem bij de notaris. Er is over de lening gesproken in aanwezigheid van de notaris, en toen zijn de papieren ondertekend. Ik kan me niet herinneren dat er echt bleek dat ik € 400.000,-- kon terugbetalen.
Ik heb er nooit naar gevraagd waarom de bank niet mee wilde werken. Toen ik erbij kwam was de bank al een gepasseerd station. Ze waren toen al bezig met de leningen bij [betrokkene 1]. Ik zou niet weten hoeveel van de leningen er nu nog precies open staat. Van de schuld aan [betrokkene 1] heb ik nooit meer iets gehoord. Toen ik uit de sportschool stapte, heb ik mij eigenlijk nergens meer mee bemoeid.
2.
een schriftelijk stuk met het opschrift "rapport" (te vinden in het dossier in een mapje met als opschrift "4.00 Persoonsgegevens"), inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 22 april 2003 te Almere Stad werd een transactie uitgevoerd bij SNS Bank NV -SNS Bank Nederland NV waarbij betrokken waren:
Begunstigde: [Verdachte], geboren [geboortedatum] 1980, die zich legitimeerde met een paspoort.
Opdrachtgever: [Betrokkene 1], geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland onbekend.
Situatieomschrijving: Contante storting voor openen sportschool (sportschool [A]) te Lelystad. Bedrag is cash ontvangen, is een lening tegen 7% rente en moet in 20 jaar zijn afgelost. Lening ontvangen van ene [betrokkene 1].
Valutasoort: EUR
Bedrag: 400000
Naar rekening: [001]
3. een geschrift, te weten een kopie van een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ambtenaren van de belastingdienst FlOD-ECD, opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 oktober 2004 (te vinden in het dossier als bijlage van een brief van de officier van justitie d.d. l2 april 2007), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4]:
[Betrokkene 1], de pleegzoon van [betrokkene 3] heeft volgens mij helemaal geen geld. Dat weet ik omdat [betrokkene 3] hem, wat ik heb gezien, in elk geval vier keer een bedrag heeft overgestort via het GWK. Daar was ik bij. Ik heb zelf ook een keer een bedrag aan [betrokkene 1] overgemaakt in opdracht van [betrokkene 3]. (noot verbalisanten: wij tonen gehoorde een Loanagreement tussen [betrokkene 1] en [B] BV.)
Ik heb deze eerder gezien. [Betrokkene 3] vroeg aan mij of ik deze op A4 formaat kon printen en of ik die blauwe kleur kon weghalen. Op deze manier werden fiscale gaten dichtgemaakt. [Betrokkene 3] heeft mij vaker gevraagd om soortgelijke leenovereenkomsten uit te printen op A4 formaat. Daarbij was [betrokkene 1] altijd de geldverstrekker. Ik heb daarbij gezien dat meerdere mensen als geldverstrekker werden genoemd.
4. een geschrift, zijnde een kopie van een "loan agreement", inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Loanagreement.
Date: 16-04-2003
Herewith [betrokkene 1] agreed to place a loan to [verdachte]
For the amount of 400.000 euro.
w.g. [betrokkene 1] en [verdachte]
5. een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] d.d. 6 juli 2006 om 14.30 uur (pag. 303) inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Aanvankelijk zou ik samen met [medeverdachte] de sportschool kopen. Er is een geldbedrag geleend via [betrokkene 5]. [Betrokkene 5] bracht ons in contact met een man, een tussenpersoon wonende volgens mij in [plaats], die familie was van een man genaamd [betrokkene 1], wonende in Oekraïne. [Betrokkene 1] deed in auto-export."
- 2.2.2.
Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd (medeplegen van) witwassen. Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat - kort gezegd - allerminst vaststaat dat het door verdachte op 22 april 2003 op zijn rekening gestorte geld van enig misdrijf afkomstig is, terwijl verdachte niet wist van de (mogelijk) criminele herkomst van dat geld. Ter onderbouwing van die stelling hebben verdachte en zijn raadsman aangevoerd dat verdachte het geld door tussenkomst van [betrokkene 3] heeft geleend van ene [betrokkene 1] uit Oekraïne, en dat hij die lening bij akte heeft vastgelegd bij een notaris in Lelystad. Uit de omstandigheden dat de lening via de notaris liep, omdat verdachtes mededader ([medeverdachte]) reeds eerder op soortgelijke wijze een lening had verkregen en omdat het geld op de eigen rekening van verdachte werd gestort vloeit volgens verdachte voort de aannemelijkheid dat hij niet wist dat zijn handelwijze mogelijk niet zou deugen.
Het hof overweegt het volgende:
De verklaring die verdachte over de herkomst van het door hem op zijn rekening gestorte bedrag van in totaal € 400.000,-- heeft gegeven houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
- -
verdachte wilde samen met [medeverdachte] het pand waarin hun sportschool was gevestigd kopen;
- -
via [medeverdachte] is verdachte in contact gekomen met een particulier ([betrokkene 3]) die iemand kende, te weten ene [betrokkene 1] uit Oekraïne, die bereid was om het gewenste bedrag aan hem te lenen. Het stellen van enige zekerheid was daartoe niet noodzakelijk en de bedongen rente was hoger dan wanneer het geld bij een reguliere bank zou zijn geleend;
- -
de voor verdachte onbekende [betrokkene 1] zou zijn geld hebben verdiend met de autohandel;
- -
verdachte heeft genoemde [betrokkene 1] nimmer ontmoet. Hij kreeg het geld voor het eerst tot zijn beschikking nadat de door hem geplaatste handtekening onder een zesregelige 'loan-agreement' door een notaris was gelegaliseerd. Het geld is noch door verdachte, noch door de notaris geteld;
- -
nadat de 'loan-agreement' was getekend en het geld (in contanten) was overhandigd is verdachte naar de bank gegaan om het geld op zijn rekening te zetten.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat onder voormelde omstandigheden niet alleen vaststaat dat het door verdachte geleende geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is, maar tevens dat verdachte wist van de onmiddellijk of middellijk criminele herkomst van dat geld. Immers, in de situatie waarin iemand die woont in Oekraïne bereid is om een geldbedrag van € 400.000,-- uit te lenen aan een hem volslagen onbekende derde die woont in Nederland, tegen een hogere dan gebruikelijke rente, waarbij geen enkele zekerheid voor die lening wordt verlangd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders, dan dat sprake is van 'crimineel geld'. Voor verdachte komt daar nog bij dat hij niet bij een of meer reguliere bankinstellingen had geïnformeerd naar de mogelijkheid om een lening van dergelijke omvang te krijgen. De kans dat er sprake zou zijn van een - welhaast als weldoener aan te duiden - onbekende die in de gegeven situatie zoveel geld met een legitieme afkomst beschikbaar wil stellen acht het hof verwaarloosbaar klein. Er is immers voor een bona fide geldverstrekker met eerlijk geld geen enkele reden om onnodig een dergelijk groot financieel risico te lopen.
De vaststelling van het hof dat het door verdachte geleende geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is, wordt naar het oordeel van het hof nog onderstreept door het volgende:
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij na zijn aanhouding op 21 juli 2006 geen afbetaling meer heeft gedaan op het op dat moment nog openstaande restant - waarvan verdachte ter terechtzitting de omvang overigens niet eens bij benadering wist aan te duiden - van de lening van € 400.000,--. Van de zijde van de geldverstrekker is desondanks nimmer enig bericht, enige betalingsherinnering of enige aanmaning aan verdachte verzonden.
Een dergelijke gang van zaken laat zich naar het oordeel van het hof niet anders verklaren dan dat een malafide geldverstrekker, die bereid was een risico te lopen door crimineel geld tegen een hogere dan gebruikelijke rente te legaliseren, de consequenties accepteert van het zich manifesteren van het risico. Waar een bona fide geldverstrekker immers bij het uitblijven van afbetalingen zou overgaan tot aanmaningen en vervolgens gebruikelijke incassomaatregelen zou treffen, zal een malafide geldverstrekker incassomaatregelen achterwege laten om te vermijden dat hij de herkomst van zijn vermogen in rechte zou moeten verklaren. Het hof verwerpt daarom het verweer."
- 3.
Beoordeling van het tweede middel
- 3.1.
Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige.
- 3.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Verzoek van verdediging: Oproepen van [betrokkene 1] als getuige indien cliënt niet vrijspraak krijgt. [Betrokkene 1] is immers de enige die kan verklaren over de herkomst van het geld."
Blijkens datzelfde proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte voorts nog het volgende aangevoerd:
"Voor het geval het hof tot een veroordeling mocht komen, verzoek ik het hof om [betrokkene 1] als getuige te horen. Hij is de enige die over de herkomst van het geld kan verklaren. Ik doe dus een voorwaardelijk verzoek om [betrokkene 1] te horen. Ik zou hem ook willen horen over de huidige situatie van de lening. Misschien is hij wel geschrokken van het grootschalige onderzoek, en mogelijk is dat onderzoek de reden dat [betrokkene 1] nog niet om zijn geld is gekomen. U kunt wat mij betreft bij arrest beslissen op mijn verzoek om [betrokkene 1] te horen."
- 3.2.2.
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak omtrent dit verzoek het volgende overwogen en beslist:
"Ten aanzien van het verzoek van de verdediging om, in geval van een bewezenverklaring, de genoemde [betrokkene 1] als getuige te horen overweegt het hof het volgende:
Hoewel onder de gegeven omstandigheden de situatie welhaast schreeuwt om een nadere verklaring van verdachte, komt verdachte desgevraagd - na zich in het voorbereidend onderzoek consequent op zijn zwijgrecht te hebben beroepen - niet veel verder dan het geven van min of meer ontwijkende antwoorden op de hem gestelde vragen over de geldlening, de gang van zaken daaromtrent en de huidige situatie. Mede in dit licht bezien alsook in het licht van hetgeen daaromtrent van de zijde van de verdediging is aangevoerd is het hof onvoldoende gebleken van de noodzaak om de genoemde getuige alsnog te horen. Het hof wijst dit verzoek daarom af."
- 3.3.1.
Het (voorwaardelijk) verzoek van de verdediging tot het horen van [betrokkene 1] als getuige is een verzoek in de zin van art. 331, eerste lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken.
- 3.3.2.
Het Hof heeft de juiste maatstaf toegepast bij de beoordeling van het verzoek. De afwijzing van dat verzoek is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat ter ondersteuning van het verzoek slechts is aangevoerd dat [betrokkene 1] kan verklaren over de herkomst van het geld, terwijl de verdachte - gelet op hetgeen het Hof dienaangaande heeft vastgesteld - daar zelf kennelijk niet over wil verklaren.
- 3.4.
Het middel faalt.
- 4.
Beoordeling van het eerste middel
- 4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet door de gebezigde bewijsmiddelen wordt gedragen.
- 4.2.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte geld voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl dit geld middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is en de verdachte wist van de middellijk of onmiddellijk criminele herkomst van dat geld is, gelet op hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld, toereikend gemotiveerd.
- 4.3.
Het middel faalt.
5.
Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 mei 2012.