Rb. Breda, 23-11-2007, nr. 800327-07
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB8749
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
23-11-2007
- Zaaknummer
800327-07
- LJN
BB8749
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2007:BB8749, Uitspraak, Rechtbank Breda, 23‑11‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 23‑11‑2007
Inhoudsindicatie
vrijspraak heling/witwassen van zwart geld: Verdachte heeft een grote hoeveelheid geld geleend bij vrienden of kennissen. Dit geld had als losgeld in het kader van de ontvoering van verdachte moeten dienen. De rechtbank acht de enkele mededeling van verdachte dat het zwart geld betrof onvoldoende. Voor de rechtbank is onduidelijk gebleven of er een verplichting bestond tot het doen van aangifte van het inbeslaggenomen geld. Geen sprake van overige omstandigheden waaruit afgeleid kan worden dat sprake is van een door misdrijf verkregen goed of het (on)middellijk afkomstig zijn uit een misdrijf. veroordeling bezit vuurwapen en munitie cat III: beroep op noodtoestand (geen acute concrete nood) en psychische overmacht (niet voldaan aan subsidiariteit) verworpen.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800327-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2007
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [in het jaar 1963],
wonende te [adres]
raadsman mr. Van der Kruijs, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 november 2007, waarbij de officier van justitie, mr. De Brouwer, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair: op 24 mei 2006 een grote hoeveelheid geld heeft geheeld, danwel op 27 mei 2006 en op 26 februari 2007 heeft witgewassen.
feit 2: op 12 juli 2006 een wapen, alsmede munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
t.a.v. feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair:
De raadsman heeft gesteld dat het voor verdachte niet duidelijk was dat de officier van justitie onder het delictsbestanddeel ‘een door misdrijf verkregen goed’ of ‘het onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit een misdrijf’ ook zwart geld verstaat. De tenlastelegging is op punt niet geldig.
De rechtbank is van oordeel dat in de tenlastelegging niet nader gespecificeerd hoeft te worden van welk misdrijf het geld afkomstig is. Voorts dient de tenlastelegging te worden gelezen in samenhang met het dossier. Gelet op de eigen verklaring van verdachte alsmede de discussie in raadkamer naar aanleiding van het klaagschrift van verdachte, kon verdachte er rekening mee houden dat de officier van justitie zich op het standpunt zou stellen dat sprake was van “zwart geld”.Derhalve is rechtbank van oordeel dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair:
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verkaard aangezien aan verdachte door het Openbaar Ministerie is voorgehouden dat de zaak niet aan de strafrechter zou worden voorgelegd als verdachte afstand zou doen van het inbeslaggenomen geldbedrag. De raadsman stelt dat dit geen “nette” wijze van onderhandelen is.
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie kennelijk in ieder geval van mening is dat het inbeslaggenomen geldbedrag niet teruggegeven dient te worden aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het de officier van justitie vrij staat een voorstel te doen strekkende tot afdoening van de strafzaak en dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging heeft niet nader onderbouwd noch is op andere wijze aannemelijk geworden dat de officier van justitie niet op nette wijze heeft onderhandeld. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is.
Feit 2:
Voorts heeft de raadsman tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie geconcludeerd omdat verdachte zelf het slachtoffer van ontvoering was en hij derhalve niet zou moeten worden vervolgd. De rechtbank overweegt dat in beginsel het opportuniteitsbeginsel heeft te gelden, tenzij sprake is van een kennelijk onredelijke vervolging. Door de verdediging is niet gesteld, noch is de rechtbank duidelijk geworden welk beginsel de verdediging aan haar stelling ten grondslag heeft gelegd. Er zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
- 4.
De beoordeling van het bewijs
Feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair:
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling aangezien er voldoende wettig en overtuigd bewijs is dat verdachte een grote hoeveelheid geld heeft verworven terwijl hij wist dat dit zwart geld betrof. Verdachte heeft verklaard dat hij de bedragen van vier vrienden of kennissen heeft geleend. Voorts heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij wist dat het geldbedrag zwart geld betrof. De officier van justitie is van mening dat er in ieder geval op grond van art. 69 van de Algemene Wet inzake de Rijksbelasting (AWR) een plicht tot opgave aan de Belastingdienst is. Voorts speelt daarbij de omstandigheid dat zich thans nog niemand heeft gemeld bij het Openbaar Ministerie als rechthebbende op de geldbedragen en verdachte niet wil verklaren van wie hij de geldbedragen heeft geleend.
De verdediging heeft aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen aangezien niet vastgesteld kan worden dat het door verdachte verworven geldbedrag een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank overweegt dat in het algemeen niet geldt dat wanneer er sprake is van zwart geld daarmee automatisch vaststaat dat is voldaan aan het delictsbestanddeel ‘een door misdrijf verkregen goed’ of ‘het onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit een misdrijf’. Niet alle fiscale misdrijven lenen zich vanwege hun aard als basismisdrijf voor de voormelde delictsomschrijvingen. Met een fiscale verzwijging in het kader van de artt. 68 en 69 AWR is niet noodzakelijkerwijs sprake van een verkrijging ‘door misdrijf’. Het geld waarover aangifte gedaan zou moeten worden kan immers op geheel legale wijze zijn verkregen. Dit zou anders kunnen zijn indien aan de verkrijging reeds zelf een fiscaal misdrijf ten grondslag zou liggen, maar daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte de geldbedragen heeft verworven om daarmee de bedragen doelbewust aan het zicht van de fiscus te onttrekken.
De rechtbank acht de enkele mededeling van verdachte dat het zwart geld betrof, welke uitspraak door verdachte later is genuanceerd in die zin dat hij dit afleidde uit de omstandigheden waaronder het geld hem werd overhandigd, gevoegd bij de onmiddellijke beschikbaarheid van het geld, overigens onvoldoende om bewezen te achten dat er daadwerkelijk sprake was van zwart geld.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het onderhavige geldbedrag in enige aangifte opgegeven had moeten worden op het moment van het verwerven van het geld door verdachte of op een later tijdstip. Eveneens kan de rechtbank niet vaststellen dat een dergelijke aangifte al had moeten plaatsvinden en niet is gedaan. Derhalve is ook voor de rechtbank onduidelijk gebleven of er een verplichting bestond tot het doen van aangifte van het inbeslaggenomen geld.
Op zichzelf geeft de omstandigheid dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven omtrent de herkomst van de gelden, de rechtbank te denken, maar zulks kan ook zijn oorzaak hebben in de jegens verdachte gepleegde geweldshandelingen en de personen die bij de ontvoering van verdachte betrokken waren.
Voor het overige kan er op grond van de omstandigheden van het geval nog sprake zijn van ‘een door misdrijf verkregen goed’ of ‘het onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit een misdrijf’ omdat niet is vereist dat direct uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Zulks valt naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak echter niet af te leiden uit het aantreffen van het geldbedrag en hetgeen verdachte daarover heeft verklaard. Immers, het staat juist niet ter discussie dat verdachte werd afgeperst en hij het geld juist om die reden voorhanden heeft gekregen.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte het in de dagvaarding onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
- 4.1.
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
- 4.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 juli 2006 te Oosterhout een wapen van categorie III, te
weten een revolver merk Smith&Wesson, kaliber .38, en munitie van
categorie III, te weten 5 revolverpatronen merk Sellier&Bellot, kaliber .38
en een houder met 35 revolverpatronen merk Sellier&Bellot,
kaliber .38, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
- 5.
De strafbaarheid
Feit 2:
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vanwege de afpersing door zijn ontvoerders onder een psychische druk stond waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden.
De rechtbank begrijpt dat de raadsman kennelijk doelt op noodtoestand danwel psychische overmacht. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank begrijpt dat de gewelddadige ontvoering verdachte angstig heeft gemaakt en druk op hem heeft gelegd. In dat kader heeft hij na zijn ontvoering gesproken met de politie. Aangezien op dat moment van actuele concrete nood geen sprake meer was, is de rechtbank van oordeel dat een beroep op noodtoestand op dat moment niet meer aan de orde is. Derhalve wordt het verweer op dit punt door de rechtbank verworpen. Vervolgens heeft de politie verdachte geadviseerd een tijdje elders te verblijven. Om praktische redenen heeft verdachte ervoor gekozen het advies van de politie niet op te volgen maar zichzelf en zijn gezin te beschermen door een wapen in zijn woning voorhanden te hebben. Aangezien er voor verdachte andere wegen openstonden om zich te beschermen (subsidiariteit) en van verdachte gevergd kon worden weerstand te bieden aan de op hem liggende druk, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet kan beroepen op psychische overmacht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
- 6.
De strafoplegging
- 6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft aangegeven dat hij bij de bepaling van de strafeis met name rekening heeft gehouden met de geldende richtlijnen voor feit 2 aangezien ter zake van feit 1 met name de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld voor de officier van justitie van belang is.
- 6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden voor feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, alsmede dat verdachte niet strafbaar is voor feit 2. De raadsman heeft zich verder niet uitgelaten over de strafoplegging.
- 6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in zijn woning een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden gehad. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Gebleken is dat verdachte onder druk stond. Gebruik van het wapen in dat kader had ernstige gevolgen kunnen hebben. Voor het bezit van een revolver met munitie wordt in beginsel een gevangenisstraf van enkele maanden dan wel een werkstraf opgelegd. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte is gekomen tot de aanschaf en het bezit van de revolver met munitie zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te melden duur.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
- 7.
Het beslag
- 7.1.
De verbeurdverklaring
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag gevorderd. Nu verdachte terzake van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair wordt vrijgesproken is daarmee niet voldaan aan de vereisten geldend voor verbeurdverklaring van het geldbedrag. Er is uiteindelijk ten laste van verdachte door de officier van justitie beslag gelegd op het geldbedrag. In beginsel dient het geldbedrag dan ook aan hem te worden teruggegeven. Dit is anders indien verdachte niet als rechthebbende kan worden aangemerkt. Gelet op de verklaring van verdachte dat hij het geldbedrag van vrienden heeft geleend dient ervan te worden uitgegaan dat verdachte houder van het geldbedrag is en wordt hij om die reden door de rechtbank aangemerkt als rechthebbende van het geldbedrag. Derhalve zal de rechtbank de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte gelasten.
- 8.
De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 91, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
- 9.
De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- -
verklaart de dagvaarding geldig;
- -
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
.Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- -
bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- *
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- -
gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten:
Geld euro’s ter waarde € 95.950,= aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzitter, mr. Combee en mr. Kranendonk-Van Helvoirt, rechters, in tegenwoordigheid van Van Riel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2007.
Bijlage I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2006 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, een
grote hoeveelheid geld (96.000,00 euro) heeft verworven, voorhanden heeft
gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het
voorhanden krijgen van die grote hoeveelheid geld wist dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op 27 mei 2006 te Oosterhout en op 26 februari 2007 te Breda, van een
voorwerp, te weten een grote hoeveelheid geld (96.000 euro), de herkomst heeft
verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende was op een voorwerp, te weten een groot geldbedrag (96.000
euro), terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was uit een misdrijf, immers heeft hij, verdachte, toen, aldaar,
verklaard -zakelijk weergegeven- dat hij de namen van degenen die hem het geld
hadden geleend niet wilde noemen, omdat het zwart geld betreft;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2006, te Oosterhout, althans in Nederland, een
voorwerp, te weten een groot geldbedrag (96.000 euro), heeft verworven,
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2006 te Oosterhout een wapen van categorie III, te
weten een revolver (merk Smith&Wesson, kaliber .38), en/of munitie van
categorie III, te weten 5 revolverpatronen (merk Sellier&Bellot, kaliber .38)
en/of een (plastic) houder met 35 revolverpatronen (merk Sellier&Bellot,
kaliber .38), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie