Verdachtes rijden kan niet uit de causale keten worden weggedacht. Als verdachte en zijn rijdende vrachtwagen er niet waren geweest, was het ongeval niet gebeurd.
HR, 21-09-2010, nr. 09/00542
ECLI:NL:HR:2010:BM9407
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-09-2010
- Zaaknummer
09/00542
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BM9407
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM9407, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM9407
ECLI:NL:PHR:2010:BM9407, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM9407
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 6 WVW 1994. Schuld. Grondslagverlating. Causaal verband. Feit van algemene bekendheid. HR: Causaal verband tussen het niet aanpassen door verdachte van diens snelheid aan de weersomstandigheden en het op de andere weghelft geraken heeft het Hof kennelijk in de t.l.l. gelezen. Feit van algemene bekendheid dat bij storm het risico van koersafwijingen van motorvoertuigen afneemt naarmate met een lagere snelheid wordt gereden. De overschrijding van de middenstreep die tot het ongeval heeft geleid, evenals de daaraan voorafgaande overschrijdingen zijn het gevolg geweest van windstoten in combinatie met de snelheid van de vrachtauto.
21 september 2010
Strafkamer
Nr. 09/00542
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 8 augustus 2008, nummer 21/000001-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf, tot verkorting van de opgelegde straf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"Primair
hij op of omstreeks 18 januari 2007, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de N36, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gereden, hierin bestaande dat hij, terwijl de weersomstandigheden, als gevolg van een (zeer) zware storm (gepaard gaande met windstoten met een kracht van (meer dan) 10 op de schaal van Beaufort en/of zware regenval), zeer slecht waren, en de door die omstandigheden, (mede) gelet op het open en/of vlakke karakter van het landschap waarin die N36 is gesitueerd, ontstane gevaarlijke (weg)situatie met een, gelet op genoemde omstandigheden, (kennelijk) te hoge snelheid heeft gereden, althans en/of in elk geval zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, op het moment dat dat door hem bestuurde motorrijtuig werd gevangen door een rukwind en/of windvlaag en/of (vervolgens) zijwaarts werd gedrukt en/of geduwd, dat door hem bestuurde motorrijtuig niet onder controle gehad en/of (vervolgens) is hij, met dat door hem bestuurde motorrijtuig gekomen en/of gegaan en/of gereden op/naar dat weggedeelte bestemd voor het hem op die N36 tegemoetkomend verkeer, (juist) op het moment dat een hem tegemoetkomend motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen) hem op (zeer) korte afstand was genaderd, waardoor er een aanrijding ontstond tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en dat hem tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 januari 2007, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de N36, niet de nodige voorzichtigheid en/of oplettendheid heeft betracht, althans niet de handelingen heeft verricht die van hem konden worden vereist, immers heeft hij, verdachte, terwijl de weersomstandigheden, als gevolg van een (zeer) zware storm (gepaard gaande met windstoten met een kracht van (meer dan) 10 op de schaal van Beaufort en/of zware regenval), zeer slecht waren, en de door die omstandigheden, (mede) gelet op het open en/of vlakke karakter van het landschap waarin die N36 is gesitueerd, ontstane gevaarlijke (weg)situatie, met een, gelet op genoemde omstandigheden, (kennelijk) te hoge snelheid heeft gereden, althans en/of in elk geval zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, op het moment dat dat door hem bestuurde motorrijtuig werd gevangen door een rukwind en/of windvlaag en/of (vervolgens) zijwaarts werd gedrukt en/of geduwd, dat door hem bestuurde motorrijtuig niet onder controle gehad en/of (vervolgens) is hij, met dat door hem bestuurde motorrijtuig gekomen en/of gegaan en/of gedrukt en/of geduwd op/naar dat weggedeelte van die N36 bestemd voor hem hem tegemoetkomend verkeer, (juist) op het moment dat een hem tegemoetkomend motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen) hem op (zeer) korte afstand was genaderd, waardoor er een aanrijding ontstond tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en dat hem tegemoetkomend motorrijtuig, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd."
2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 18 januari 2007, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de N36, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig gereden, hierin bestaande dat hij, terwijl de weersomstandigheden als gevolg van een storm (gepaard gaande met windstoten en zware regenval) zeer slecht waren en de door die omstandigheden ontstane gevaarlijke wegsituatie, gelet op genoemde omstandigheden, zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast en is hij met dat door hem bestuurde motorrijtuig gekomen en/of gereden op dat weggedeelte bestemd voor het hem op die N36 tegemoetkomende verkeer juist op het moment dat een hem tegemoetkomend motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen) hem op zeer korte afstand was genaderd, waardoor er een aanrijding ontstond tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en dat hem tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op donderdag 18 januari 2007 omstreeks 10.30 uur hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het plaatsgevonden verkeersongeval en de technische staat van de daarbij betrokken voertuigen. Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de N36, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Vriezenveen in de gemeente Twenterand.
Ten tijde van het ongeval was er sprake an hoge windsnelheden/windvlagen (storm.)
Bij het ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Een Mercedes-Benz bedrijfswagen met kenteken [AA-00-BB] en een Daf bedrijfswagen met kenteken [CC-00-DD].
De botsomgeving bleek ruimschoots op het weggedeelte te zijn, waar op dat moment de Daf reed.
De oorzaak van het ongeval is gelegen in het feit dat de bestuurder van de Mercedes-Benz het door hem bestuurde voertuig onvoldoende onder controle heeft gehad, waardoor hij deels met dit door hem bestuurde voertuig op het weggedeelte kwam, welke was bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer (de op dat moment naderende Daf). Vast staat dat de Mercedes-Benz onvoldoende rechts heeft gehouden en dientengevolge frontaal in aanrijding is gekomen met de aldaar rijdende Daf. De bestuurder van de Daf is tengevolge van de verwondingen ter plaatse overleden."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Op 18 januari 2007 reed ik te Vriezenveen als bestuurder van een vrachtauto van Totaal Bed over de N36 in de richting Almelo."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op donderdag 18 januari 2007 omstreeks 10.15 of 10.30 uur reed ik als bestuurder van een personenauto over de rijksweg 36 te Vriezenveen in de gemeente Twenterand, komende uit de richting van Vriezenveen en gaande in de richting van Westerhaar-Vriezenveensewijk.
Ik zag dat het regende en ik voelde harde windstoten. Ik zag dat ik achter een blauwe vrachtauto met aanhanger reed. Op een gegeven moment zag ik een gele vrachtauto met oplegger (het hof begrijpt, de Mercedes bedrijfswagen) uit de tegenovergestelde richting komen. Ik zag dat deze plotseling met een vloeiende beweging over de wegas terechtkwam. Ik zag dat zeker de helft van de gele vrachtauto op mijn weghelft terechtkwam. Hierop hoorde ik een enorm harde knal en zag ik dat de vrachtauto (het hof begrijpt, de DAF bedrijfswagen) die voor mij reed in aanrijding was gekomen met de gele vrachtauto die hem tegemoet kwam rijden. Op het moment dat de gele vrachtauto, die vanuit tegenovergestelde richting kwam, over de weghelft kwam te rijden, zag ik dat de weg gewoon vrij was. Ik zag geen obstakels of iets dergelijks op de weg liggen, waardoor de vrachtauto moest uitwijken."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik reed donderdag 18 januari 2007 tussen 10.00 en 10.25 uur over de N36. Ik kwam vanuit de richting Coevorden en ik reed in de richting van Almelo. Vanaf Coevorden reed een vrachtauto van Totaal Bed voor mij. Ik zag dat deze vrachtwagen erg slingerde. Op de N36 heeft de vrachtwagen van Totaal Bed met de linkerwielen minimaal vier keer de dubbel doorgetrokken middenstreep overschreden. Dit gebeurde op de open plekken, bij de weilanden.
Op een gegeven moment, nabij de tankstations die aan de N36 gelegen zijn, zag ik dat de vrachtwagen van Totaal Bed wederom over de middenstreep reed. Hij kwam met beide linkerwielen over de dubbele streep. Ik zag dat er van de andere kant, dus vanuit de richting Almelo, een vrachtwagen kwam. Deze week uit, maar kon de aanrijding niet meer voorkomen."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"Op 18 januari 2007 net na 10.00 uur reed ik met mijn vrachtauto op de Sibculoseweg te Westerhaar, gemeente Twenterand. Ik sloeg linksaf de Rijksweg N36 op, richting Vriezenveen. Toen ik op de oprit van de N36 reed, reden mij net een gele vrachtauto van Totaal Bed een wit bestelbusje en een donkere Volvo voorbij. Ik ben na hen ingevoegd op de N36.
De afstand tussen mij en de gele vrachtauto bedroeg ongeveer 100 meter. Ik zag dat de gele vrachtauto iedere keer op de linkerweghelft terechtkwam. Ik vernam dat er veel wind stond. Toen de gele vrachtauto boven op het viaduct reed, zag ik dat deze bijna geheel op de linkerweghelft reed. Hierna verdween de vrachtauto uit mijn zicht.
Toen ik zelf over het viaduct kwam, zag ik dat er bij het tankstation een aanrijding was gebeurd. Ik zag dat de gele vrachtauto een aanrijding had gehad."
f. een brief van dr. A.J. Feijt, Hoofd Klimaatdata en -advies van het KNMI, van 26 november 2007, voor zover inhoudende:
"Ik deel u het volgende mede over het weer op 18 januari 2007 tussen 10.00 en 11.00 uur te Vriezenveen (Twente):
Tussen een complex lagedrukgebied boven het noordelijk deel van de Oceaan en een gebied van hoge druk boven de Middellandse Zee stond een krachtige zuidwestelijke stroming. Op de 18e trok een actieve storing van Schotland naar Denemarken, wat een storm veroorzaakte in de kustprovincies. In het hele land kwamen zware windstoten voor. Het bij de depressie behorende frontensysteem ging vergezeld van veel neerslag.
Op de 18e regende het in Vriezenveen voortdurend van ca. 02.00 tot ca. 17.15 uur waarbij in totaal ca. 25 mm neerslag viel. Tussen 10.00 uur tot ca. 10.30 uur regende het matig, van ca. 10.30 uur tot ca. 10.40 uur regende het zwaar, waarna het tot 11.00 uur weer matig regende, waarbij totaal in dit uur ca. 5 mm neerslag viel.
Er stond een krachtige wind uit het zuidwesten. De gemiddelde windsnelheid was ca. 11 m/s. De windsnelheid tijdens de sterkste stoten was ca. 21 m/s."
g. een overzicht van de Beaufortschaal, voor zover inhoudende:
"Schaalcijfer BeaufortWindsnelheidBenaming boven land
610,8 - 13,8 m/sKrachtige wind
920,8 - 24,4 m/sStorm"
h. een proces-verbaal 'Tachograafschijf/data onderzoek' van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Aan de hand van het tachograafschijfonderzoek is het volgende gevonden:
Vrachtauto met aanhangwagen, kenteken [CC-00-DD]:
De combinatie reed ongeveer vijf minuten voordat het ongeval plaatsvond met snelheden, welke varieerden tussen 77 en 86 km/uur. Mede gelet op de door de aanvrager aangeleverde ongevalgegevens vond de aanrijding plaats kort nadat er van een snelheid, welke lag tussen 85 en 82 km/uur, was afgeremd.
Vrachtauto, kenteken [AA-00-BB]:
De vrachtauto reed ongeveer vijf minuten voordat het ongeval plaatsvond met snelheden welke varieerden tussen 80 en 88 km/uur. De aanrijding vond plaats, nadat er gedurende ongeveer 14 seconden met een vrijwel constante snelheid van 88 km/uur werd gereden."
i. een akte van overlijden van 12 april 2007, opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Twenterand, voor zover inhoudende:
"Overledene
Geslachtsnaam:[slachtoffer]
Voornamen:[slachtoffer]
Dag van overlijden:18 januari 2007"
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar door de verdediging onder meer het volgende aangevoerd:
"Mijn cliënt wordt verweten dat hij zijn snelheid niet heeft aangepast aan de weersomstandigheden van die dag en dat hij kennelijk bij een windvlaag de controle heeft verloren waardoor hij op de linkerbaan terecht is gekomen. De vraag is wat het inhoudt dat hij zijn snelheid niet heeft aangepast. Had hij 75 kilometer per uur moeten rijden, 50 of had hij moeten stoppen?
Afgezien van één getuige reden alle automobilisten achter mijn cliënt met dezelfde snelheid. Kennelijk waren de omstandigheden voor geen enkele automobilist aanleiding om snelheid te minderen.
Het feit is wel dat er kennelijk op een gegeven moment een rukwind is geweest, waardoor de door mijn cliënt bestuurde vrachtwagen op de linkerhelft terecht is gekomen.
De vraag is of mijn cliënt ook op de linkerhelft terecht was gekomen als hij 70 of 60 kilometer per uur had gereden. Kunnen we derhalve vaststellen dat er een causaal verband is tussen het verwijt dat aan mijn cliënt wordt gemaakt dat hij vaart had moeten minderen en het feit dat hij aan linkerkant van de weg terecht is gekomen?
Uit de Verkeersongevallenanalyse blijkt dat een rukwind de oorzaak is geweest dat mijn cliënt op de linkerhelft terecht is gekomen. Een rukwind is onvoorspelbaar. Die kan zodanig zijn dat, ongeacht je snelheid, je niet kunt voorkomen dat je op de andere weghelft terechtkomt. De verklaring van getuige [getuige 1] is hierbij van belang. Hij heeft verklaard dat de vrachtwagen die mijn cliënt bestuurde plotseling met een vloeiende beweging op de andere weghelft terecht is gekomen. Hij zag dat zeker de helft van de vrachtwagen op de andere helft terechtkwam.
Daaruit kan worden afgeleid dat de vrachtwagen niet even over de linkerrijbaan is gereden. Moest mijn cliënt rekening houden met een dergelijke rukwind?
Op grond van de Verkeersongevallenanalyse vind ik dat er onvoldoende causaal verband kan worden vastgesteld tussen het verwijt aan mijn cliënt dat hij zijn snelheid had moeten mindreen en het feit dat de vrachtauto in aanzienlijke mate op de andere weghelft terecht is gekomen.
Tot slot wil ik het volgende opmerken.
Bij het primair tenlastegelegde zie ik het causaal verband waar het openbaar ministerie het over heeft niet terug in de tenlastelegging. Het verwijt is dat mijn cliënt geen vaart heeft verminderd en dat hij door een rukwind op de andere weghelft terecht is gekomen. Het is een 'en, en, en'-verhaal. Er staat niet dat hij zijn snelheid niet heeft aangepast, waardoor hij op de andere weghelft terecht is gekomen. Als u komt tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging, dan kunt u niet komen tot een veroordeling. De voorzitter vraagt mij of het hof het zo moet begrijpen dat er bij het ontbreken van de wederrechtelijkheid ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen en bij het ontbreken van schuld vrijspraak.
Dat klopt.
Maar ook los van deze tenlastelegging denk ik dat bij het ontbreken van causaal verband mijn cliënt hier in strafrechtelijke zin geen schuld treft."
2.5. Het Hof heeft in het verkorte arrest onder meer het volgende overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er aan de zijde van verdachte geen sprake was van schuld aan het verkeersongeval, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
(...)
Verweer strafuitsluitingsgrond
Door de verdediging is aangevoerd dat het causaal verband ontbreekt tussen het verwijt aan verdachte dat hij snelheid had moeten verminderen en het feit dat hij aan de linkerkant van de weg terecht is gekomen. Bovendien blijkt het causaal verband niet uit de tenlastelegging, zodat het hof niet tot een veroordeling van verdachte kan komen.
Het hof overweegt daaromtrent dat het causaal verband tussen het verkeersgedrag van verdachte en het feit dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, is gegeven met de bewezenverklaring waarin het hof heeft vastgesteld dat het verkeersongeval is veroorzaakt doordat verdachte zeer onvoorzichting heeft gereden.
Het hof verwerpt het verweer."
3. Beoordeling van het middel
3.1.1. Het middel klaagt primair dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, op de grond dat het een causaal verband heeft aangenomen tussen het niet aanpassen
door de verdachte van diens snelheid aan de weersomstandigheden en het op de andere weghelft geraken van diens vrachtauto (waardoor het ongeval is ontstaan), terwijl dat verband niet is tenlastegelegd.
3.1.2. De klacht faalt. Blijkens het slot van zijn hiervoor onder 2.5 weergegeven overweging heeft het Hof het in het middel bedoeld causale verband kennelijk wel in de tenlastelegging gelezen. Die uitleg van de tenlastelegging is met haar bewoordingen niet onverenigbaar en moet in cassatie worden geëerbiedigd.
3.2.1. Het middel klaagt subsidiair dat het Hof het verweer dat het causaal verband tussen de gedraging van de verdachte en het verkeersongeval niet kan worden bewezen, op ontoereikende wijze heeft verworpen, althans dat dat verband en daarmee de bewezenverklaarde schuld aan het ongeval niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.2. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat:
a. de verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto (vrachtauto), terwijl sprake was van een gevaarlijke wegsituatie als gevolg van slechte weersomstandigheden gepaard gaande met windstoten, voorafgaande aan het ongeval (minimaal) vier keer met de linkerwielen de dubbel doorgetrokken middenstreep heeft overschreden en dat de vrachtauto daarbij erg slingerde;
b. de vrachtauto ongeveer vijf minuten voordat het ongeval plaatsvond met snelheden reed die varieerden van 80 tot 88 km/uur en dat de aanrijding plaatsvond nadat er gedurende ongeveer 14 seconden met een vrijwel constante snelheid van 88 km/uur werd gereden;
c. de verdachte vervolgens wederom de dubbele streep heeft overschreden en op de andere weghelft is terechtgekomen, waardoor een aanrijding ontstond met een tegemoetkomende vrachtauto;
3.2.3. Uit die vaststellingen heeft het Hof kunnen afleiden dat het ongeval (mede) is veroorzaakt doordat de verdachte - zeer onvoorzichtig - zijn snelheid niet heeft aangepast aan de in de bewezenverklaring genoemde weersomstandigheden. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het van algemene bekendheid is dat bij dergelijke weersomstandigheden (storm, gepaard gaande met windstoten en zware regenval) het risico van koersafwijkingen van motorvoertuigen afneemt naarmate met een lagere snelheid wordt gereden en eventuele koersafwijkingen bij een lagere snelheid beter kunnen worden gecorrigeerd.
Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de overschrijding van de middenstreep die tot het ongeval heeft geleid, evenals de daaraan voorafgaande overschrijdingen het gevolg zijn geweest van windstoten in combinatie met de snelheid van de vrachtauto, en dat de verdachte na die voorafgaande overschrijdingen zijn snelheid had behoren te matigen. Het Hof behoefde daarom niet nader in te gaan op de door de verdediging betrokken stelling dat de koersafwijking die tot het ongeval heeft geleid mogelijk het gevolg is geweest van een "onvoorspelbare" rukwind, waarop de verdachte niet bedacht behoefde te zijn. Voorts kon het Hof, anders dan het middel wil, in het midden laten in welke mate de verdachte zijn snelheid had dienen aan te passen.
3.3. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 114 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 57 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 september 2010.
Conclusie 15‑06‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 8 augustus 2008 veroordeeld wegens ‘Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood’ tot een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis. Daarnaast heeft het Hof verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van negen maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel — dat in twee onderdelen uiteen valt — heeft betrekking op, kort gezegd, het door het Hof aangenomen causaal verband tussen de aan verdachte verweten gedraging en het verkeersongeval.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 18 januari 2007, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de N36, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig gereden, hierin bestaande dat hij, terwijl de weersomstandigheden, als gevolg van een storm (gepaard gaande met windstoten en zware regenval), zeer slecht waren, en de door die omstandigheden, ontstane gevaarlijke wegsituatie gelet op genoemde omstandigheden, zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast en is hij, met dat door hem bestuurde motorrijtuig gekomen en/of gereden op dat weggedeelte bestemd voor het hem op die N36 tegemoetkomend verkeer juist op het moment dat een hem tegemoetkomend motorrijtuig bedrijfsauto met aanhangwagen hem op zeer korte afstand was genaderd, waardoor er een aanrijding ontstond tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en dat hem tegemoetkomend motorrijtuig, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood.’
5.
Aan het bewezenverklaarde liggen de volgende bewijsmiddelen ten grondslag:
- 1.
Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, BPS-nummer 07-008007, in de wettelijke vorm opgemaakt op 22 februari 2007 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie, inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van die verbalisanten:
Op donderdag 18 januari 2007 omstreeks 10.30 uur hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het plaatsgevonden verkeersongeval en de technische staat van de daarbij betrokken voertuigen. Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de N36, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Vriezenveen in de gemeente Twenterand. Ten tijde van het ongeval was er sprake van hoge windsnelheden/windvlagen (storm). Bij het ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Een Mercedes-Benz bedrijfswagen met kenteken [AA-00-BB] en een Daf bedrijfswagen met kenteken [CC-00-DD].
De botsomgeving bleek ruimschoots op het weggedeelte te zijn, waar op dat moment de Daf reed. De oorzaak van het ongeval is gelegen in het feit dat de bestuurder van de Mercedes-Benz het door hem bestuurde voertuig onvoldoende onder controle heeft gehad, waardoor hij deels met dit door hem bestuurde voertuig op het weggedeelte kwam, welke was bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer (de op dat moment naderende Daf). Vast staat dat de Mercedes-Benz onvoldoende rechts heeft gehouden en dientengevolge frontaal in aanrijding is gekomen met de aldaar rijdende Daf. De bestuurder van de Daf is tengevolge van de verwondingen ter plaatse overleden.
- 2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank te Almelo inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van verdachte:
Op 18 januari 2007 reed ik te Vriezenveen als bestuurder van een vrachtauto van Totaal Bed over de N36 in de richting Almelo.
- 3.
Het proces-verbaal van verhoor nummer PL0500/07-007989 in de wettelijke vorm opgemaakt op 18 januari 2007 door [verbalisant 5], brigadier van politie, inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van [verbalisant 1]:
Op donderdag 18 januari 2007 omstreeks 10.15 of 10.30 uur reed ik als bestuurder van een personenauto over de rijksweg 36 te Vriezenveen in de gemeente Twenterand, komende uit de richting van Vriezenveen en gaande in de richting van Westerhaar-Vriezenveensewijk. Ik zag dat het regende en ik voelde harde windstoten. Ik zag dat ik achter een blauwe vrachtauto met aanhanger reed. Op een gegeven moment zag ik een gele vrachtauto met oplegger (het hof begrijpt, de Mercedes bedrijfswagen) uit de tegenovergestelde richting komen. Ik zag dat deze plotseling met een vloeiende beweging over de wegas terechtkwam. Ik zag dat zeker de helft van de gele vrachtauto op mijn weghelft terechtkwam. Hierop hoorde ik een enorm harde knal en zag ik dat de vrachtauto (het hof begrijpt, de DAF bedrijfswagen) die voor mij reed in aanrijding was gekomen met de gele vrachtauto die hem tegemoet kwam rijden. Op het moment dat de gele vrachtauto, die vanuit tegenovergestelde richting kwam, over de weghelft kwam te rijden, zag ik dat de weg gewoon vrij was. Ik zag geen obstakels of iets dergelijks op de weg liggen, waardoor de vrachtauto moest uitwijken.
- 4.
Het proces-verbaal van verhoor nummer PL0500/07-008007 in de wettelijke vorm opgemaakt op 18 januari 2007 door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], beiden hoofdagent van politie, inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van [getuige 2]:
Ik reed donderdag 18 januari 2007 tussen 10.00 en 10.25 uur over de N36. Ik kwam vanuit de richting Coevorden en ik reed in de richting van Almelo. Vanaf Coevorden reed een vrachtauto van Totaal Bed voor mij. Ik zag dat deze vrachtwagen erg slingerde. Op de N36 heeft de vrachtwagen van Totaal Bed met de linkerwielen minimaal vier keer de dubbel doorgetrokken middenstreep overschreden. Dit gebeurde op de open plekken, bij de weilanden. Op een gegeven moment, nabij de tankstations die aan de N36 gelegen zijn, zag ik dat de vrachtwagen van Totaal Bed wederom over de middenstreep reed. Hij kwam met beide linkerwielen over de dubbele streep. Ik zag dat er van de andere kant, dus vanuit de richting Almelo, een vrachtwagen kwam. Deze week uit, maar kon de aanrijding niet meer voorkomen.
- 5.
Het proces-verbaal nummer PL0500/07-008007 in de wettelijke vorm opgemaakt op 18 januari 2007 door [verbalisant 8], hoofdagent van politie, inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van [getuige 3]:
Op 18 januari 2007 net na 10.00 uur reed ik met mijn vrachtauto op de Sibculoseweg te Westerhaar, gemeente Twenterand. Ik sloeg linksaf de Rijksweg N36 op, richting Vriezenveen. Toen ik op de oprit van de N36 reed, reden mij net een gele vrachtauto van Totaal Bed een wit bestelbusje en een donkere Volvo voorbij. Ik ben na hen ingevoegd op de N36. De afstand tussen mij en de gele vrachtauto bedroeg ongeveer 100 meter. Ik zag dat de gele vrachtauto iedere keer op de linkerweghelft terechtkwam. Ik vernam dat er veel wind stond. Toen de gele vrachtauto boven op het viaduct reed, zag ik dat deze bijna geheel op de linkerweghelft reed. Hierna verdween de vrachtauto uit mijn zicht. Toen ik zelf over het viaduct kwam, zag ik dat er bij het tankstation een aanrijding was gebeurd. Ik zag dat de gele vrachtauto een aanrijding had gehad.
- 6.
Als schriftelijk bescheid een brief van dr. A.J. Feijt, Hoofd Klimaatdata en -advies, van het KNMI, gedateerd 26 november 2007, inhoudende — zakelijk weergegeven —:
Ik deel u het volgende mede over het weer op 18 januari 2007 tussen 10.00 en 11.00 uur te Vriezenveen (Twente):
Tussen een complex lagedrukgebied boven het noordelijk deel van de Oceaan èn een gebied van hoge druk boven de Middellandse zee stond een krachtige zuidwestelijke stroming. Op de 18e trok een actieve storing van Schotland naar Denemarken, wat een storm veroorzaakte in de kustprovincies. In het hele land kwamen zware windstoten voor. Het bij de depressie behorende frontensysteem ging vergezeld van veel neerslag.
Op de 18e regende het in Vriezenveen voortdurend van ca. 02.00 tot ca. 17.15 uur waarbij totaal ca. 25 mm neerslag viel. Tussen 10.00 uur tot ca. 10.30 uur regende het matig, van ca. 10.30 uur tot ca. 10.40 uur regende het zwaar, waarna het tot 11.00 uur weer matig regende, waarbij totaal in dit uur ca. 5 mm neerslag viel.
Er stond een krachtige wind uit het zuidwesten. De gemiddelde windsnelheid was ca. 11 m/s. De windsnelheid tijdens de sterkste stoten was ca. 21 m/s.
- 7.
Als schriftelijk bescheid een overzicht van de Beaufortschaal dat als bijlage is gevoegd bij de onder 6 genoemde brief van het KNMI, inhoudende — zakelijk weergegeven —:
Schaalcijfer Beaufort Windsnelheid Benaming boven land
6 10,8 – 13,8 m/s Krachtige wind
9 20,8 – 24,4 m/s Storm
- 8.
Het proces-verbaal ‘Tachograafschijf/data onderzoek’ nummer 1127.08.0819 in de wettelijke vorm opgemaakt op 22 juli 2008 door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden inspecteur van politie, inhoudende — zakelijk weergegeven — als relaas van die verbalisanten:
Aan de hand van het tachograafschijfonderzoek is het volgende gevonden:
Vrachtauto met aanhangwagen, kenteken [CC-00-DD]:
De combinatie reed ongeveer vijf minuten voordat het ongeval plaatsvond met snelheden, welke varieerden tussen 77 en 86 km/uur. Mede gelet op de door de aanvrager aangeleverde ongevalgegevens vond de aanrijding plaats kort nadat er van een snelheid, welke lag tussen 85 en 82 km/uur, was afgeremd.
Vrachtauto, kenteken [AA-00-BB]:
De vrachtauto reed ongeveer vijf minuten voordat het ongeval plaatsvond met snelheden welke varieerden tussen 80 en 88 km/uur. De aanrijding vond plaats, nadat er gedurende ongeveer 14 seconden met een vrijwel constante snelheid van 88 km/uur werd gereden.
- 9.
Als schriftelijk bescheid een ‘Akte van overlijden’ aktenummer 200010, opgemaakt op 12 april 2007 door de ambtenaar van de burgerlijke stand van Twenterand, inhoudende — zakelijk weergegeven — als verklaring van voornoemde ambtenaar:
Overledene
Geslachtsnaam:[slachtoffer]
Voornamen:[slachtoffer]
Dag van overlijden:18 januari 2007
6.
Blijkens het proces-verbaal van 25 juli 2008 heeft de raadsvrouw van verdachte ter zitting in hoger beroep het volgende aangevoerd met betrekking tot het causaal verband:
‘Mijn cliënt wordt verweten dat hij zijn snelheid niet heeft aangepast aan de weersomstandigheden van die dag en dat hij kennelijk bij een windvlaag de controle heeft verloren waardoor hij op de linkerbaan terecht is gekomen. De vraag is wat het inhoudt dat hij zijn snelheid niet heeft aangepast. Had hij 75 kilometer per uur moeten rijden, 50 of had hij moeten stoppen? Afgezien van één getuige reden alle automobilisten achter mijn cliënt met dezelfde snelheid. Kennelijk waren de omstandigheden voor geen enkele automobilist aanleiding om snelheid te minderen. Het feit is wel dat er kennelijk op een gegeven moment een rukwind is geweest, waardoor de door mijn cliënt bestuurde vrachtwagen op de linkerhelft terecht is gekomen. De vraag is of mijn cliënt ook op de linkerhelft terecht was gekomen als hij 70 of 60 kilometer per uur had gereden. Kunnen we derhalve vaststellen dat er een causaal verband is tussen het verwijt dat aan mijn cliënt wordt gemaakt dat hij vaart had moeten minderen en het feit dat hij aan de linkerkant van de weg terecht is gekomen? Uit de Verkeersongevallenanalyse blijkt dat een rukwind de oorzaak is geweest dat mijn cliënt op de linkerhelft terecht is gekomen. Een rukwind is onvoorspelbaar. Die kan zodanig zijn dat, ongeacht je snelheid, je niet kunt voorkomen dat je op de andere weghelft terechtkomt. De verklaring van getuige [getuige 1] is hierbij van belang. Hij heeft verklaard dat de vrachtwagen die mijn cliënt bestuurde plotseling met een vloeiende beweging op de andere weghelft terecht is gekomen. Hij zag dat zeker de helft van de vrachtwagen op de andere helft terechtkwam. Daaruit kan worden afgeleid dat de vrachtwagen niet even over de linkerrijbaan is gereden. Moest mijn cliënt rekening houden met een dergelijke rukwind? Op grond van de Verkeersongevallenanalyse vind ik dat er onvoldoende causaal verband kan worden vastgesteld tussen het verwijt aan mijn cliënt dat hij zijn snelheid had moeten minderen en het feit dat de vrachtauto in aanzienlijke mate op de andere weg helft terecht is gekomen.
Tot slot wil ik het volgende opmerken. Bij het primair tenlastegelegde zie ik het causaal verband waar het openbaar ministerie het over heeft niet terug in de tenlastelegging. Het verwijt is dat mijn cliënt geen vaart heeft geminderd en dat hij door een rukwind op de andere weghelft terecht is gekomen. Het is een ‘en, en, en’- verhaal. Er staat niet dat hij zijn snelheid niet heeft aangepast, waardoor hij op de andere weghelft terecht is gekomen. Als u komt tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging, dan kunt u niet komen tot een veroordeling. De voorzitter vraagt mij of het hof het zo moet begrijpen dat er bij het ontbreken van de wederrechtelijkheid ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen en bij het ontbreken van schuld vrijspraak. Dat klopt. Maar ook los van deze tenlastelegging denk ik dat bij het ontbreken van causaal verband mijn cliënt hier in strafrechtelijke zin geen schuld treft.’
7.
Naar aanleiding van de door de raadsvrouw van verdachte gevoerde verweren heeft het Hof in het bestreden arrest onder meer overwogen:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er aan de zijde van verdachte geen sprake was van schuld aan het verkeersongeval, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op het arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
(…)
Verweer strafuitsluitingsgrond
Door de verdediging is aangevoerd dat het causaal verband ontbreekt tussen het verwijt aan verdachte dat hij snelheid had moeten verminderen en het feit dat hij aan de linkerkant van de weg terecht is gekomen. Bovendien blijkt het causaal verband niet uit de tenlastelegging, zodat het hof niet tot een veroordeling van verdachte kan komen.
Het hof overweegt daaromtrent dat het causaal verband tussen het verkeersgedrag van verdachte en het feit dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, is gegeven met de bewezenverklaring waarin het hof heeft vastgesteld dat het verkeersongeval is veroorzaakt doordat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. Het hof verwerpt dit verweer.’
8.
Middelonderdeel 1 borduurt voort op het ter terechtzitting gevoerde verweer dat het in de tenlastelegging gaat om een ‘en, en, en-verhaal’. Het klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door in de feitelijke omschrijving van de tenlastelegging wél een causaal verband te lezen tussen het niet aanpassen van de snelheid door verdachte aan de weersomstandigheden enerzijds en het ongeval anderzijds. Deze klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het Hof heeft namelijk — gelet op zijn overweging dat ‘het causaal verband tussen het verkeersgedrag van verdachte en het feit dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, is gegeven met de bewezenverklaring’ — de tenlastelegging kennelijk aldus uitgelegd dat het het feit dat de verdachte met zijn vrachtwagen op de verkeerde weghelft kwam mede is veroorzaakt doordat verdachte zijn snelheid niet had aangepast. Die uitleg is mijns inziens niet onbegrijpelijk.
9.
Ik merk daarbij met het oog op de bespreking van het tweede middelonderdeel nog het volgende op. Dat de raadsvrouw aan haar stelling dat het vereiste causale verband niet was tenlastegelegd de conclusie verbond dat de verdachte diende te worden ontslagen van rechtsvervolging, valt te begrijpen. De redenering van de raadsvrouw was kennelijk dat het bewezenverklaarde niet gekwalificeerd kon worden als overtreding van art. 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) omdat daarin een bestanddeel van dat delict ontbrak. Dat de voorzitter van het Hof vervolgens vroeg ‘of het hof het zo moet begrijpen dat er bij het ontbreken van de wederrechtelijkheid ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen en bij het ontbreken van schuld vrijspraak’, is veel minder goed te volgen. Dat geldt ook voor het antwoord van de raadsvrouw (‘Dat klopt’). Wat de voorzitter meende te moeten begrijpen, kán immers niet kloppen. Schuld (culpa) impliceert wederrechtelijkheid, zodat bij het ontbreken van wederrechtelijkheid eveneens vrijspraak dient te volgen. Bovendien had de raadsvrouw het over schuld en causaliteit, niet over schuld en wederrechtelijkheid. Ik zou dit ongezegd hebben gelaten, ware het niet dat het antwoord van de raadsvrouw (‘Dat klopt’) het Hof ertoe lijkt te hebben gebracht het door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweer met betrekking tot de schuld en de causaliteit in tweeën te knippen. Alleen het verweer dat de verdachte geen schuld had, werd opgevat als een verweer tegen de tenlastelegging. Het verweer dat het causaal verband ontbrak, werd door het Hof samengevoegd met het gevoerde kwalificatieverweer en behandeld als een beroep op een strafuitsluitingsgrond.
10.
Middelonderdeel 2 klaagt over het door het Hof aangenomen causaal verband tussen de (onaangepaste) snelheid waarmee verdachte reed en het ongeval. Het Hof zou de verwerping van het daarop betrekking hebbende verweer ontoereikend hebben verworpen. In elk geval zou het vereiste causale verband niet blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen.
11.
Artikel 6 WVW 1994 vereist een tweeledig causaal verband: zo dient er een causaal verband te bestaan tussen de verweten gedraging(en) en het verkeersongeval en er moet een causaal verband zijn tussen het verkeersongeval en de dood of het letsel van het slachtoffer. In de onderhavige zaak gaat het om het eerst bedoelde causale verband. Als dit bestanddeel van de delictsomschrijving ontbreekt, zal, uitgaande van de uitleg die door het Hof aan de tenlastelegging is gegeven, vrijspraak dienen te volgen.
12.
In het door de raadsvrouw gevoerde verweer waren culpa en causaliteit bijna onlosmakelijk met elkaar verbonden. Omdat onduidelijk is of vermindering van de snelheid enig verschil zou hebben gemaakt, kan niet gezegd worden dat de verdachte zijn snelheid had moeten matigen en dat hij, door dat na te laten, onvoorzichtig heeft gehandeld. Bovendien staat, als onduidelijk is of vermindering van snelheid enig verschil zou hebben gemaakt, niet vast dat het ongeval het gevolg is van het feit dat verdachte geen gas terugnam, zodat van een causaal verband tussen een en ander niet gesproken kan worden. Deze nauwe samenhang tussen schuld en causaliteit verklaart wellicht mede waarom het Hof in het kader van de bewijsvraag geen aparte aandacht aan de causaliteit heeft besteed. In zijn oordeel dat de schuld bewezen is, ligt zijn oordeel besloten dat het causale verband vaststaat. Met een (weliswaar ten onrechte als zodanig opgevat) apart causaliteitsverweer dat los van de schuld staat en dat de wederrechtelijkheid aantast, kan dan niet anders dan korte metten worden gemaakt.
13.
De benadering van de raadsvrouw — die naar mag worden aangenomen ook die van het Hof is -, waarin culpa en causaliteit op elkaar worden betrokken, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het ongeval kan alleen aan de schuld van de verdachte te wijten zijn als er een causaal verband bestaat tussen het onvoorzichtige rijgedrag en het ongeval. Als dat verband ontbreekt, kan dus van culpa (schuld aan het ongeval) geen sprake zijn. In termen van het hier toepasselijke criterium van de ‘redelijke toerekening’: toerekening van het ongeval aan het rijgedrag van de verdachte (dat zonder twijfel condicio sine qua non is voor het ongeval1.) is alleen redelijk als dat rijgedrag fout was en als met een zekere mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als de verdachte dat foute rijgedrag achterwege had gelaten. Ter illustratie wijs ik in dit verband op twee arresten van de Hoge Raad: HR 24 juni 2008, LJN: BC7914, NJ 2008, 442,m.nt. N. Keijzer en HR 18 mei 2004, NJ 2004, 512. In de eerste zaak, waarin het cassatieberoep tegen een veroordeling voor art. 6 WVW 1994 werd verworpen, ging het om een automobilist die de maximumsnelheid van 80 kilometer per uur met 11 tot 19 kilometer had overschreden. De automobilist had niet afgeremd toen hij een oversteekplaats voor fietsers naderde en hij had de overstekende fietsers te laat opgemerkt. Verder was komen vast te staan dat de automobilist in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximumsnelheid had gehouden.2. Het ongeval was dus aan de schuld — lees: het onvoorzichtige rijgedrag — van de automobilist te wijten. Dat was niet het geval in de zaak die ten grondslag lag aan HR 18 mei 2004, LJN: AO6457, NJ 2004, 512. Daarin werd de verdachte, die te snel en met drank op had gereden, vrijgesproken omdat de aanrijding ook zou hebben plaatsgevonden indien hij zich wel aan de regels had gehouden.3.
14.
In het bestreden arrest heeft het Hof — onder het kopje ‘overweging met betrekking tot het bewijs’ — overwogen dat het verweer met betrekking tot de schuld van verdachte wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. En onder het kopje ‘verweer strafuitsluitingsgrond’ heeft het Hof overwogen dat het causaal verband ‘is gegeven met de bewezenverklaring waarin het hof heeft vastgesteld dat het verkeersongeval is veroorzaakt doordat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden.’ Deze overwegingen kunnen op zichzelf beschouwd niet als een weerlegging van het door de verdediging gevoerde causaliteitsverweer worden beschouwd. De vraag waarop het derhalve aankomt, is of 's Hofs oordeel dat schuld en causaliteit blijken uit de gebezigde bewijsmiddelen, ondanks het gevoerde verweer ook zonder nadere toelichting begrijpelijk is. Vindt dat verweer zijn weerlegging inderdaad in de gebezigde bewijsmiddelen?
15.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het, op de dag waarop het ongeval plaatsvond, regen- en stormachtig weer was waarbij zich zware windstoten voordeden. Verder blijkt daaruit dat de verdachte — vlak voordat het ongeval plaatsvond — met de linkerwielen van zijn vrachtwagen minimaal vier keer over de middenstreep van de weg was gereden. Door de raadsvrouw is niet aangevoerd dat deze overschrijdingen het gevolg waren van baldadigheid, dronkenschap of oververmoeidheid. Ik zou haast zeggen integendeel: ook de raadsvrouw gaat er in haar verweer vanuit dat in elk geval de laatste en fatale overschrijding het gevolg was van een rukwind. Het kennelijke oordeel van het Hof dat alle vier overschrijdingen van de middenstreep het gevolg waren van zware windstoten waardoor verdachte zijn voertuig onvoldoende onder controle had, acht ik dan ook niet onbegrijpelijk. In die feitelijke vaststelling ligt besloten dat verdachte niet onverwachts door één enkele rukwind werd overvallen, maar dat hij een gewaarschuwd man was. Het kennelijke oordeel van het Hof dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn snelheid te verminderen, acht ik daarom evenmin onbegrijpelijk. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat verdachte geen snelheid heeft geminderd. Verdachte reed vanaf ongeveer vijf minuten voordat het ongeval plaatsvond met snelheden die varieerden tussen de 80 en 88 kilometer per uur, waarbij hij de laatste 14 seconden met een vrijwel constante snelheid van 88 kilometer per uur reed. Verdachte is dus eerder sneller dan langzamer gaan rijden. Ik teken bij dit alles aan dat door de raadsvrouw niet is aangevoerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang zou komen als de verdachte (plotseling) vaart zou hebben verminderd. Erg geloofwaardig zou een dergelijk verweer ook niet zijn geweest, in aanmerking genomen dat verdachte, voor zover hij sneller reed dan 80 km/uur, de voor vrachtwagens toegestane maximumsnelheid overschreed (art. 22 RVV 1990) en dat verdachte zijn snelheid opvoerde in plaats van verminderde.
16.
De hamvraag is daarmee nog niet beantwoord. Die vraag is of het verschil had gemaakt als de verdachte langzamer had gereden. Zou de kans dat de verdachte door gebrek aan controle over zijn voertuig op de verkeerde weghelft kwam, dan aanzienlijk kleiner zijn geweest? Alleen als die vraag bevestigend kan worden beantwoord, kan de verdachte verweten worden dat hij zijn snelheid niet aan de weersomstandigheden heeft aangepast. Als vaart verminderen niets uitmaakt, valt er immers niets aan te passen. Het zou het Hof niet hebben misstaan als het zijn impliciete oordeel dat snelheidsvermindering het risico op een ongeval aanzienlijk had verkleind, had toegelicht. Ik meen evenwel, zij het niet zonder aarzeling, dat het oordeel van het Hof op dit punt ook zonder een dergelijke toelichting niet onbegrijpelijk is. De algemene ervaring leert dat een bestuurder bij een lagere snelheid meer controle over zijn voertuig heeft en beter kan corrigeren dan bij een hogere snelheid.4. En ik zou denken dat dit temeer geldt voor een bestuurder van een voertuig met een massa als die van een vrachtwagen. Toegepast op de onderhavige casus betekent dit dat, als de verdachte langzamer had gereden, hij meer tijd had gehad om tegenstuur te geven teneinde de door een windstoot veroorzaakte koersafwijking te corrigeren. Dit is een gedachtegang die terug is te vinden in een civiel vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2009 (LJN BL1587), waarin met betrekking tot een vergelijkbare casus onder meer werd overwogen:
‘Hoewel, gelet op de wetten van de natuurkunde, niet kan worden staande gehouden dat het vergroten van de snelheid in voorwaartse richting de gevoeligheid van de vrachtwagen voor de zijwaartse kracht van de wind heeft doen toenemen, is het wel zo dat bij een grotere snelheid de afstand die wordt afgelegd in de tijd die de chauffeur nodig heeft om te reageren op een windvlaag toeneemt. Dat betekent, dat als de vrachtwagen slingert als gevolg van de wind, deze slingerbeweging bij hoge snelheid langer zal voortduren totdat de chauffeur kan ingrijpen. Een langer voortdurende slingerbeweging leidt tot een grotere uitslag van het voertuig. Op een snelweg, waar naast elkaar motorvoertuigen rijden met aanzienlijke, al dan niet verschillende, snelheden kan zelfs een kleine aanraking tussen twee voertuigen desastreuze gevolgen hebben. In het algemeen neemt dus de kans op een ongeval toe.
Omdat, naar in confesso is, in dit geval de vrachtwagen ‘gepakt’ werd door de wind, met slingeren van de vrachtwagen tot gevolg, nam door de hogere snelheid ook in concreto de kans op een ongeval aanzienlijk toe.’
17.
Gelet op het voorgaande is het mijns inziens ook zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk dat het Hof voorbij is gegaan aan de verder niet onderbouwde stelling van de raadsvrouw dat (naar ik begrijp) het moment waarop zich een rukwind voordoet zo onvoorspelbaar is dat een bestuurder ongeacht de snelheid waarmee hij rijdt, niet kan voorkomen dat hij op de andere weghelft komt. Ik merk daarbij op dat deze stelling, als zij juist zou zijn, bepaald niet leidt tot de conclusie dat de verdachte geen blaam treft. Die stelling brengt dan veeleer mee dat het onverantwoord was om met de vrachtauto (verder) te rijden. Als de weersomstandigheden dusdanig zijn dat de bestuurder de vrachtwagen met geen mogelijkheid onder controle kan houden, dient het rijden te worden gestaakt.5. Het oordeel van het Hof dat de verdachte zijn snelheid had moeten aanpassen aan de weersomstandigheden en dat hij op dit punt in gebreke is gebleven, is dan ook niet onbegrijpelijk.
18.
Anders dan de raadsvrouw kennelijk meende, was het Hof niet gehouden om vast te stellen hoeveel vaart de verdachte had moeten verminderen.6. De vraag die het Hof had te beantwoorden, is niet of het gevaar dat de vrachtauto op de linkerweghelft zou geraken, afdoende zou zijn bezworen als de verdachte zijn snelheid tot 70 of 60 km/uur had teruggebracht. Ik sluit niet uit dat de windstoten waarmee de bestuurder van een vrachtwagen rekening moet houden, zo hevig kunnen zijn dat verdergaande aanpassing geboden is en dat het zelfs nodig kan blijken te zijn om de vrachtauto aan de kant van de weg te zetten. Of dat in casu het geval was, kon het Hof in het midden laten. Het Hof heeft kunnen oordelen dat de verdachte ernstig in gebreke is gebleven doordat hij zijn snelheid in het geheel niet aanpaste. Daarmee is de onvoorzichtigheid van verdachtes rijgedrag gegeven. Ik teken daarbij aan dat de casus een heel andere was geweest als de verdachte zijn snelheid tot (bijvoorbeeld) 60 km/uur had teruggebracht en als hij desondanks door een windstoot op de verkeerde weghelft was geraakt. In die hypothetische situatie zijn allerlei verweren denkbaar die serieuze aandacht verdienen. Ik noem het verweer dat sprake was van een zo uitzonderlijk hevige windstoot dat de verdachte daarop niet bedacht had hoeven te zijn. Ik noem ook het verweer dat een verdergaande snelheidsvermindering (of het aan de kant zetten van de vrachtauto) vanwege de verkeerssituatie niet verantwoord zou zijn geweest. Over wat in die hypothetische situatie recht was geweest, hoefde het Hof zich evenwel niet uit te laten. Het Hof kon zich beperken tot de feitelijke situatie zoals die zich in deze zaak voordeed.
19.
Nu verdachte zijn snelheid niet — en zeker niet afdoende — had aangepast aan de weersomstandigheden, is het oordeel van het Hof dat dit nalaten heeft bijgedragen aan het plaatsvinden van het ongeval (zodat dat ongeval aan verdachtes rijgedrag kan worden toegerekend), evenmin onbegrijpelijk.
20.
Ik heb mij nog afgevraagd of aan deze slotsom afdoet dat de wisselende snelheden waarmee verdachte reed (tussen 80 en 88 km/uur), niet veel hoger lagen dan de snelheden van de vrachtwagen waarin het slachtoffer reed (tussen 77 en 86 km/uur; zie bewijsmiddel 8) en dat — zoals de verdediging ook heeft aangevoerd7. — er nog tenminste één andere vrachtwagen achter de verdachte reed met kennelijk ongeveer dezelfde snelheid als de verdachte (zie bewijsmiddel 5). Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat deze vrachtwagens door de rukwinden van hun weghelft werden geblazen. Als dat inderdaad niet het geval was (in cassatie staat dat niet vast), lijkt daar oppervlakkig gezien de conclusie uit getrokken te kunnen worden dat het niet lag aan de snelheid waarmee verdachte reed dat hij zijn voertuig onvoldoende onder controle had. Andere vrachtauto's met ongeveer dezelfde snelheid kwamen immers niet in de problemen. Die conclusie is echter allesbehalve dwingend. De windgevoeligheid van de ene vrachtauto is niet die van de andere. Van de bouw van het voertuig en van zijn belading hangt af hoeveel wind wordt gevangen en hoe gemakkelijk het door de wind opzij wordt gezet. Hoe de andere vrachtwagens zich onder de weersomstandigheden ‘gedroegen’, is zogezien weinig relevant.
21.
Het middel faalt.
22.
Ambtshalve merk ik nog op dat het beroep in cassatie is ingesteld op 20 augustus 2008. Mocht de Hoge Raad pas na 20 augustus 2010 uitspraak doen en de redelijke termijn dus worden overschreden, dan zou dit — gelet op het aantal uren werkstraf dat is opgelegd — moeten leiden tot strafvermindering.
23.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24.
Deze conclusie strekt er toe dat de Hoge Raad — indien de redelijke termijn wordt overschreden — de bestreden uitspraak zal vernietigen voor wat betreft de duur van de opgelegde werkstraf en die zal verkorten aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en dat de Hoge Raad het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑06‑2010
HR 24 juni 2008, LJN: BC7914, NJ 2008, 442, rov. 3.3
HR 18 mei 2004, LJN: AO6457, rov. 3.3.
Vgl. de opmerking van mijn ambtgenoot mr. Machielse in paragraaf 3.5. van zijn conclusie voor HR 16 juni 2009, LJN: BH9936: ‘Het feit dat verdachte 20 kilometer per uur harder reed dan ter plekke was toegestaan zal, zoals de ervaring leert, de mogelijkheid om alsnog uit te wijken en het ongeval te voorkomen, hebben verkleind.’
Voor zover de raadsvrouw bedoelde te betogen dat verdachte geen rekening hoefde te houden met plotselinge windstoten, is sprake van een verweer dat zijn weerlegging vindt in de vaststelling dat de verdachte een gewaarschuwd man was (zie punt 15). Verdachte was al drie keer eerder geconfronteerd met windstoten die zijn voertuig op de verkeerde weghelft deed belanden. Aan de theoretische mogelijkheid dat de vierde windstoot zo uitzonderlijk heftig was, dat het uit de koers raken ook niet te voorkomen was geweest als de verdachte zijn snelheid had aangepast aan de kracht van de eerdere windstoten, kon het Hof voorbij gaan nu niet is aangevoerd dat daarvan in casu daadwerkelijk sprake was.
Vgl. HR 4 november 1975, NJ 1976, 84 m.nt. ThWvV inzake de ‘Rijperkerkse melkrijder’.
Zie paragraaf 6 hierboven.