HR, 24-06-2008, nr. S 00760/07
ECLI:NL:HR:2008:BC7914
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-06-2008
- Zaaknummer
S 00760/07
- LJN
BC7914
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC7914, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑06‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC7914
ECLI:NL:HR:2008:BC7914, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑06‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC7914
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑06‑2007
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
NJ 2008, 442 met annotatie van N. Keijzer
VR 2009, 13
Jwr 2008/62
NJ 2008, 442 met annotatie van N. Keijzer
VR 2009, 13 met annotatie van B.F. Keulen
Module Verkeer 2008/134 met annotatie van B.F. Keulen
Jwr 2008/62
Conclusie 24‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Schuld ex art. 6 WVW 1994. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN AO5822. Het Hof heeft o.m. vastgesteld dat verdachte in de schemering als bestuurder van een personenauto over een weg heeft gereden met een snelheid die 11 à 19 km/u hoger was dan de toegestane max. snelheid van 80 km/u, dat hij niet heeft afgeremd toen hij de oversteekplaats voor fietsers naderde, dat hij de fietsers heeft opgemerkt toen ze midden op de weg fietsten en dat hij in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximale snelheid had gehouden. Gelet hierop geeft ‘s Hofs oordeel dat verdachte zodanig onvoorzichtig en opoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld i.d.z.v. art. 6 WVW 1994 geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
Nr. 00760/07
Mr Machielse
Zitting 25 maart 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 24 oktober 2006 voor dagvaarding A onder 1 "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood", voor dagvaarding A onder 2 " overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en voor dagvaarding B "overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zoals in het arrest omschreven. Voorts is de teruggave aan verdachte gelast van een inbeslaggenomen personenauto.
2. Namens verdachte heeft Mr. A.A.M. Hesseling, advocaat te Amsterdam, cassatie ingesteld. Mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het hof de verwerping van een in hoger beroep gevoerd bewijsverweer onbegrijpelijk heeft gemotiveerd en dat de bewezenverklaring van het in dagvaarding A onder 1 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard, voor zover van belang, dat:
"A onder 1.
Hij op 4 februari 2005 te Den Burg, gemeente Texel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Pontweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] werd gedood, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
- met dat motorrijtuig te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en
- een oversteekplaats voor fietsen en bromfietsen te naderen, terwijl op dat moment fietsers die oversteekplaats overstaken, zonder zijn snelheid zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en
- vervolgens bij het zien van die overstekende fietsers uit te wijken naar, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, links, waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig gedeeltelijk terecht is gekomen op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer en
- vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een die oversteekplaats overstekende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer], te botsen"
3.3. Hiertoe zijn de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2006.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 4 februari 2005 reed ik in de gemeente Texel op de Pontweg. Ik reed in mijn auto, merk Lancia, kleur groen, kenteken [AA-BB-00]. Ik heb daar harder gereden dan de toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Toen ik de kruising met de Rozendijk naderde, heb ik niet afgeremd. Ik zag vier fietsers van links naar rechts de Pontweg oversteken. Ik zag de vier fietsers midden op de weg fietsen. Ik remde en stuurde naar links en reed toen het slachtoffer [slachtoffer] aan.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1030/05-119119 van 5 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina's 57 e.v..
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 februari 2005 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik was op 4 februari 2005 omstreeks 17.50 uur aan het fietsen met [getuige 2], [getuige 3] en [slachtoffer]. Wij bevonden ons op het fietspad langs de doorgaande weg van Den Burg naar De Koog (het hof begrijpt: in de gemeente Texel). Om naar ons huisje te gaan moesten wij een kruising oversteken. We stapten allemaal af en stelden ons twee aan twee op met onze fietsen naast ons in de richting van waar we heen moesten, dwars op het verkeer dat over de doorgaande weg reed. We wisten dat we daar voorrang moesten verlenen en hebben dus gewacht totdat de weg vrij was en we veilig konden oversteken. Ik stond samen met [getuige 3] rechts van mij vooraan en [slachtoffer] en [getuige 2] stonden respectievelijk links en rechts achter ons. Toen de weg vrij was zijn we overgestoken. In de verte heb ik wel lichten gezien, maar die waren echt nog ver weg. Het oversteken hebben we fietsend gedaan. [Getuige 3] en ik waren als eersten aan de overkant, vlak achter ons reden [slachtoffer] en [getuige 2]. Opeens was daar die auto vanuit de richting van De Koog die [slachtoffer] aanreed. Ik hoorde gierende remmen en een klap en zag [slachtoffer] door de lucht vliegen.
3. Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse met nummer 05-119119 van 13 april 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Wij stelden op 4 februari 2005 omstreeks 18.30 uur een onderzoek in naar de toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Op de Pontweg te Den Burg, gemeente Texel, ter hoogte van de kruising van die weg met de Rozendijk vond een aanrijding plaats tussen een bestuurder van een personenauto, de nader te noemen [verdachte] en de bestuurster van een overstekende fiets, de nader te noemen [slachtoffer]. Tengevolge van dit verkeersongeval is de bestuurster van de fiets ter plaatse overleden.
Bij dit ongeval waren betrokken:
Voertuig 1: een personenauto, merk Lancia, type Delta, kleur groen, kenteken [AA-BB-00].
Voertuig 2: een fiets, merk Gazelle, type Luxe, kleur blauw, soort damesfiets.
Uit onderzoek bleek dat door betrokkene [verdachte] de maximum snelheid was overschreden met minimaal ongeveer 11 kilometer per uur en maximaal ongeveer 19 kilometer per uur. Voorts bleek uit onderzoek dat betrokkene [verdachte] in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij de maximum snelheid niet zou hebben overschreden. De Pontweg is een weg, niet zijnde een autoweg of autosnelweg, alwaar een maximum snelheid is toegestaan van 80 kilometer per uur.
4. Een verslag betreffende de lijkschouw van 4 februari 2005, opgesteld door R.A. van den Bent, gemeentelijk lijkschouwer GGD Noord-Holland Noord, met betrekking tot [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1982, overleden op 4 februari 2005 in de gemeente Texel, kruising Pontweg-Rozendijk, doorgenummerde pagina's 26 e.v..
Conclusie: (onmiddellijk verband tussen doodsoorzaak, wijze waarop respectievelijk omstandigheden waaronder de niet-natuurlijke dood intrad, respectievelijk het dodelijk letsel is bekomen, en relevante bijzonderheden). Als fietser door auto geschept: fors inwerkend geweld op lichaam => multiple (inwendige) schade.
3.4. Het middel wijst er op dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het volgende heeft verklaard:
"Op 4 februari 2005 reed ik in de gemeente Texel op de Pontweg in de richting van Den Burg. Ik reed in mijn auto, merk Lancia, kleur groen, kenteken [AA-BB-00]. Het klopt dat ik daar harder heb gereden dan de toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Toen ik de kruising met de Rozendijk naderde, heb ik niet afgeremd. Ik zag vier fietsers van links naar rechts de Pontweg oversteken. Ik zag de vier fietsers midden op de weg fietsen. Zij zagen eruit als zwarte schimmen. Ik kon niet zien of zij de verlichting van hun fietsen hadden ontstoken. Ik kon dat waarschijnlijk niet zien omdat ik ze van de zijkant zag. Ik zag ook geen zijreflectoren op de vier fietsen. Misschien kwam dit doordat de banden van de fietsen vuil waren. Ik zag de vier fietsers voor het eerst van 100 à 150 meter afstand. Ik had één seconde de tijd om op de situatie te reageren. Ik remde en stuurde naar links. Naar rechts sturen was voor mij geen optie omdat dan de kans groot was geweest dat ik drie fietsers zou hebben aangereden. Ik koos ervoor naar het gat aan de linkerkant te rijden en reed toen het slachtoffer [slachtoffer] aan. Na de aanrijding was de voorruit van mijn auto verbrijzeld en kon ik niets meer zien. Ik had mijn veiligheidsgordel om. Ik dook naar rechts in mijn auto en liet deze uitrollen. Dit deed ik omdat ik niet wist waar ik terecht zou zijn gekomen als ik met alle kracht had geremd. Ik reed op een voorrangsweg. Ik ken de Pontweg goed. Ik was er al lang niet meer geweest. Ik wilde mijn familie bezoeken."
3.5. Het hof heeft het door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte van het onder A onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu het verkeersongeval niet slechts aan de schuld van verdachte is te wijten. Hij heeft daarbij aangevoerd dat ten tijde van het verkeersongeval sprake was van een schemersituatie, dat de straatverlichting mogelijk niet was ontstoken, dat de weg waar het ongeluk heeft plaatsgevonden een gevaarlijke weg betrof en dat verdachte met zijn motorrijtuig op een voorrangsweg reed en het slachtoffer hem voorrang had moeten verlenen.
Het hof heeft hieromtrent het volgende overwogen.
Op 4 februari 2005 heeft verdachte met zijn personenauto met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer op de Pontweg in de gemeente Texel gereden en heeft hij zonder zijn snelheid aan te passen een oversteekplaats voor fietsers en bromfietsers genaderd. Bij de voornoemde oversteekplaats heeft verdachte [slachtoffer] aangereden die op haar fiets de Pontweg overstak. [Slachtoffer] is ten gevolge van deze aanrijding komen te overlijden.
Het hof is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door de snelheid van zijn motorrijtuig niet aan te passen bij het naderen van de bewuste oversteekplaats. Blijkens het proces-verbaal verkeersongevalanalyse zou verdachte in staat zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximale snelheid had gehouden. De omstandigheden die volgens de verdediging dienen te leiden tot de conclusie dat het verkeersongeluk niet aan verdachte is te wijten, ontslaan hem naar het oordeel van het hof niet van de zorgplicht die hij als bestuurder van zijn personenauto heeft te betrachten. Juist het bestaan van een schemersituatie had verdachte moeten nopen aanzienlijk voorzichtiger te rijden dan hij heeft gedaan. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
3.6. De eerste klacht richt zich op 's hofs overweging dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door de snelheid van zijn motorrijtuig niet aan te passen bij het naderen van de bewuste oversteekplaats. Aangevoerd wordt dat zich hier de vraag voordoet of één enkele verkeersovertreding, in casu de overschrijding van de maximumsnelheid met ten hoogste 19 kilometer per uur, toereikend is voor een veroordeling ter zake van dood door schuld in de zin van art. 6 WVW. Verwezen wordt naar HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252. Daarin heeft de Hoge Raad overwogen dat, ter beantwoording van de vraag of er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, het aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Nu het hof in de onderhavige zaak omtrent die verschillende factoren niets heeft vastgesteld, zou 's hofs oordeel ontoereikend gemotiveerd zijn.
3.7. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof onder meer vastgesteld dat verdachte harder reed dan de toegestane maximum snelheid; dat hij zijn snelheid niet heeft aangepast toen hij de kruising naderde en dat verdachte in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij de maximum snelheid niet zou hebben overschreden. Voorts houdt bewijsmiddel 2. als verklaring van [getuige 1] in dat de fietsers gingen oversteken toen de weg vrij was; zij zag in de verte lichten maar die waren nog ver weg. In reactie op het gevoerde bewijsverweer heeft het hof bovendien overwogen dat de omstandigheden die volgens de verdediging dienen te leiden tot de conclusie dat het verkeersongeluk niet aan verdachte is te wijten, te weten onder meer dat er sprake was van een schemersituatie; dat de straatverlichting mogelijk niet was ontstoken en dat de weg waar het ongeluk heeft plaatsgevonden een gevaarlijke weg betrof, verdachte niet ontslaan van de zorgplicht die hij als bestuurder van zijn personenauto heeft te betrachten. Het bestaan van een schemersituatie zou verdachte naar 's hofs oordeel juist hebben moeten nopen aanzienlijk voorzichtiger te rijden dan hij heeft gedaan.
3.8. Het middel miskent aldus dat het hof bedoelde verschillende factoren, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan, bij zijn beslissing heeft betrokken. In de overwegingen van het hof ligt besloten dat verdachte een ernstige beoordeling- of inschattingsfout heeft gemaakt waardoor hij de overstekende fietsers eerst heeft opgemerkt toen het te laat was. Gelet op die vaststellingen is 's hofs oordeel dat er sprake was van schuld van verdachte aan het verkeersongeval en dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, niet onbegrijpelijk.(1)
3.9. Voorts wordt geklaagd dat het hof ten onrechte geen enkel gewicht heeft toegekend aan de schuldgraad mitigerende omstandigheid dat het slachtoffer zelf niet oplettend is geweest en aan verdachte voorrang had moeten verlenen, waardoor ook op deze grond de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd zou zijn.
3.10. In deze klacht wordt miskend dat het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de weg in voldoende mate vrij was toen de fietsers gingen oversteken alsmede dat het hof in reactie op het bewijsverweer heeft overwogen dat onder meer de omstandigheid dat verdachte met zijn motorrijtuig op een voorrangsweg reed en het slachtoffer hem voorrang had moeten verlenen, verdachte niet ontslaat van de zorgplicht die hij als bestuurder van zijn personenauto heeft te betrachten. Aldus heeft het hof het gedrag van het slachtoffer in zijn overwegingen betrokken, maar niet het daaraan in de schriftuur gewenste gewicht toegekend. In het licht van 's hofs vaststellingen omtrent de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, zoals hierboven weergegeven, zijn de overwegingen van het hof hiertoe niet onbegrijpelijk. Een fout van andere weggebruikers doet in beginsel niet af aan het oordeel dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.(2) Dergelijke fouten of het optreden van bijzondere omstandigheden kunnen een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of causaal verband aanwezig is tussen het gedrag van de betrokkene en het verkeersongeval. Doorgaans zullen zij evenwel de causaliteit niet doorbreken, tenzij ze van zodanig bijzondere aard zijn dat het niet redelijk is het ongeval nog (louter) aan verdachtes schuld toe te rekenen.(3) 's Hofs kennelijke oordeel dat van dit laatste in casu geen sprake is, is evenmin onbegrijpelijk. Ook op dit punt is de bewezenverklaring dus toereikend gemotiveerd.
3.11. Dat brengt mij tot de slotsom dat het oordeel van het hof dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigt en niet onbegrijpelijk is.
4. Het voorgestelde middel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 14 april 1999, DD 98.265.
2 Vgl. HR 25 mei 2004, VR 2004, 99, rov. 3.4: De opvatting dat de bestuurder van een motorrijtuig die daarmee rijdt over een voorrangsweg, er - behoudens bijzondere gevallen - op mag vertrouwen dat het verkeer dat deze voorrangsweg kruist, voor hem de doorgang vrij laat of (tijdig) vrij maakt, ook indien hij met een veel hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid de betreffende kruising is genaderd dan wel is opgereden, is in haar algemeenheid onjuist. Zie ook HR 4 mei 2004, nr. 01604/03 (art. 81 RO), HR 11 december 2001, NJ 2002, 62 en HR 17 juni 1980, NJ 1980, 580. Zie voorts A.E. Harteveld en H.G.M. Krabbe, de Wegenverkeerswet 1994, tweede druk, p. 136.
3 A.E. Harteveld en H.G.M. Krabbe, de Wegenverkeerswet 1994, tweede druk, p. 142. Vgl. ook HR 11 december 2002, 62.
Uitspraak 24‑06‑2008
Inhoudsindicatie
Schuld ex art. 6 WVW 1994. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN AO5822. Het Hof heeft o.m. vastgesteld dat verdachte in de schemering als bestuurder van een personenauto over een weg heeft gereden met een snelheid die 11 à 19 km/u hoger was dan de toegestane max. snelheid van 80 km/u, dat hij niet heeft afgeremd toen hij de oversteekplaats voor fietsers naderde, dat hij de fietsers heeft opgemerkt toen ze midden op de weg fietsten en dat hij in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximale snelheid had gehouden. Gelet hierop geeft ‘s Hofs oordeel dat verdachte zodanig onvoorzichtig en opoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld i.d.z.v. art. 6 WVW 1994 geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
24 juni 2008
Strafkamer
nr. S 00760/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 oktober 2006, nummer 23/006481-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en beoordeling van een verweer
2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 4 februari 2005 te Den Burg, gemeente Texel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Pontweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] werd gedood, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
- met dat motorrijtuig te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en
- een oversteekplaats voor fietsen en bromfietsen te naderen, terwijl op dat moment fietsers die oversteekplaats overstaken, zonder zijn snelheid zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover deze vrij was en
- vervolgens bij het zien van die overstekende fietsers uit te wijken naar, gezien zijn, verdachtes, rijrichting, links, waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig gedeeltelijk terecht is gekomen op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer en
- vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een die oversteekplaats overstekende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer], te botsen."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 4 februari 2005 reed ik in de gemeente Texel op de Pontweg. Ik reed in mijn auto, merk Lancia, kleur groen, kenteken [AA-BB-00]. Ik heb daar harder gereden dan de toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Toen ik de kruising met de Rozendijk naderde, heb ik niet afgeremd. Ik zag vier fietsers van links naar rechts de Pontweg oversteken. Ik zag de vier fietsers midden op de weg fietsen. Ik remde en stuurde naar links en reed toen het slachtoffer [slachtoffer] aan."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik was op 4 februari 2005 omstreeks 17.50 uur aan het fietsen met [getuige 2], [getuige 3] en [slachtoffer]. Wij bevonden ons op het fietspad langs de doorgaande weg van Den Burg naar De Koog (het hof begrijpt: in de gemeente Texel). Om naar ons huisje te gaan moesten wij een kruising oversteken. We stapten allemaal af en stelden ons twee aan twee op met onze fietsen naast ons in de richting van waar we heen moesten, dwars op het verkeer dat over de doorgaande weg reed. We wisten dat we daar voorrang moesten verlenen en hebben dus gewacht totdat de weg vrij was en we veilig konden oversteken. Ik stond samen met [getuige 3] rechts van mij vooraan en [slachtoffer] en [getuige 2] stonden respectievelijk links en rechts achter ons. Toen de weg vrij was zijn we overgestoken. In de verte heb ik wel lichten gezien, maar die waren echt nog ver weg. Het oversteken hebben we fietsend gedaan. [Getuige 3] en ik waren als eersten aan de overkant, vlak achter ons reden [slachtoffer] en [getuige 2]. Opeens was daar die auto vanuit de richting van De Koog die [slachtoffer] aanreed. Ik hoorde gierende remmen en een klap en zag [slachtoffer] door de lucht vliegen."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Wij stelden op 4 februari 2005 omstreeks 18.30 uur een onderzoek in naar de toedracht van het hierna bedoelde verkeersongeval. Op de Pontweg te Den Burg, gemeente Texel, ter hoogte van de kruising van die weg met de Rozendijk vond een aanrijding plaats tussen een bestuurder van een personenauto, de nader te noemen [verdachte] en de bestuurster van een overstekende fiets, de nader te noemen [slachtoffer]. Tengevolge van dit verkeersongeval is de bestuurster van de fiets ter plaatse overleden.
Bij dit ongeval waren betrokken:
Voertuig 1: een personenauto, merk Lancia, type Delta, kleur groen, kenteken [AA-BB-00].
Voertuig 2: een fiets, merk Gazelle, type Luxe, kleur blauw, soort damesfiets.
Uit onderzoek bleek dat door betrokkene [verdachte] de maximum snelheid was overschreden met minimaal ongeveer 11 kilometer per uur en maximaal ongeveer 19 kilometer per uur. Voorts bleek uit onderzoek dat betrokkene [verdachte] in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij de maximum snelheid niet zou hebben overschreden. De Pontweg is een weg, niet zijnde een autoweg of autosnelweg, alwaar een maximum snelheid is toegestaan van 80 kilometer per uur."
d. een rapport van R.A. van den Bent, lijkschouwer, met betrekking tot [slachtoffer] voor zover inhoudende:
"Conclusie: (onmiddellijk verband tussen doodsoorzaak, wijze waarop respectievelijk omstandigheden waaronder de niet-natuurlijke dood intrad, respectievelijk het dodelijk letsel is bekomen, en relevante bijzonderheden). Als fietser door auto geschept: fors inwerkend geweld op lichaam => multiple (inwendige) schade."
2.3. Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover van belang, het volgende in:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte van het (...) onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu het verkeersongeval niet slechts aan de schuld van verdachte is te wijten. Hij heeft daarbij aangevoerd dat ten tijde van het verkeersongeval sprake was van een schemersituatie, dat de straatverlichting mogelijk niet was ontstoken, dat de weg waar het ongeluk heeft plaatsgevonden een gevaarlijke weg betrof en dat verdachte met zijn motorrijtuig op een voorrangsweg reed en het slachtoffer hem voorrang had moeten verlenen.
Het hof heeft hieromtrent het volgende overwogen.
Op 4 februari 2005 heeft verdachte met zijn personenauto met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer op de Pontweg in de gemeente Texel gereden en heeft hij zonder zijn snelheid aan te passen een oversteekplaats voor fietsers en bromfietsers genaderd. Bij de voornoemde oversteekplaats heeft verdachte [slachtoffer] aangereden die op haar fiets de Pontweg overstak. [Slachtoffer] is ten gevolge van deze aanrijding komen te overlijden.
Het hof is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door de snelheid van zijn motorrijtuig niet aan te passen bij het naderen van de bewuste oversteekplaats. Blijkens het proces-verbaal verkeersongevalanalyse zou verdachte in staat zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximale snelheid had gehouden. De omstandigheden die volgens de verdediging dienen te leiden tot de conclusie dat het verkeersongeluk niet aan verdachte is te wijten, ontslaan hem naar het oordeel van het hof niet van de zorgplicht die hij als bestuurder van zijn personenauto heeft te betrachten. Juist het bestaan van een schemersituatie had verdachte moeten nopen aanzienlijk voorzichtiger te rijden dan hij heeft gedaan. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaarde schuld aan het verkeersongeval.
3.2. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994, in het onderhavige geval het bewezenverklaarde aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
3.3. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven overwegingen onder meer vastgesteld dat de verdachte in de schemering als bestuurder van een personenauto over een weg heeft gereden met een snelheid die 11 à 19 km per uur hoger was dan de toegestane maximum snelheid van 80 km per uur, dat hij niet heeft afgeremd toen hij de oversteekplaats voor fietsers naderde, dat hij de fietsers heeft opgemerkt toen ze midden op de weg fietsten en dat hij in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximale snelheid had gehouden.
3.4. Gelet op die vaststellingen geeft 's Hofs oordeel dat de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 24 juni 2008.
Beroepschrift 27‑06‑2007
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR
houdende een middel van cassatie
inzake: [verdachte]/OM
parketnr.: 00760/07
datum betekening aanzegging ex art. 435 lid 1 Sv.: 4 mei 2007
raadsman: Mr. Dr. H.K. ter Brake
Mr. Dr. H.K. ter Brake, kantoor houdende te Hoorn aan de Kerkstraat 10, 1621 CW, verklaart als diens raadsman bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats] aan de [adres], [postcode], om in bovenvermelde zaak bijgaand middel van cassatie in te dienen.
Hoorn, 27 juni 2007
H.K. ter Brake
Middel
Het recht (art. 6 WVW) is geschonden en/of op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen (art. 359 lid 3 Sv. jo. art. 415 Sv.) zijn verzuimd, omdat het hof de verwerping van een gevoerde bewijsverweer onbegrijpelijk, althans ondeugdelijk heeft gemotiveerd en omdat het bewijs van het onder A-1 telastegelegde niet uit de bewijsmiddelen — die daartoe niet redengevend zijn — kan worden afgeleid;
Toelichting
1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ten betoge dat hij ter zake van het onder A-1 telastegelegde ten onrechte is veroordeeld voor zover hier van belang onder meer aangevoerd:
‘Op 4 februari 2005 reed ik in de gemeente Texel op de Pontweg in de richting van Den Burg. Ik reed in mijn auto, merk Lancia, kleur groen, kenteken [AA-BB-00]. Het klopt dat ik daar harder heb gereden dan de toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Toen ik de kruising met de Rozendijk naderde, heb ik niet afgeremd. Ik zag vier fietsen van links naar rechts de Pontweg oversteken. Ik zag de vier fietsers midden op de weg fietsen. Zij zagen eruit als zwarte schimmen. Ik kon niet zien of zij de verlichting van hun fietsen hadden ontstoken. Ik kon dat waarschijnlijk niet zien omdat ik ze van de zijkant zag. Ik zag ook geen zijreflectoren op de vier fietsen. Misschien kwam dit doordat de banden van de fietsen vuil waren. Ik zag de vier fietsers voor het eerst van 100 à150 meter afstand. Ik had één seconde de tijd om op de situatie te reageren. Ik remde en stuurde naar links. Naar rechts sturen was voor mij geen optie omdat dan de kans groot was geweest dat ik drie fietsers zou hebben aangereden. Ik koos ervoor naar het gat aan de linkerkant te rijden en reed toen het slachtoffer [slachtoffer] aan. Na de aanrijding was de voorruit van mijn auto verbrijzeld en kon ik niets meer zien. Ik had mijn veiligheidsgordels om. Ik dook naar rechts in mijn auto en liet deze uitrollen. Dit deed ik omdat ik niet wist waar ik terecht zou zijn gekomen als ik met alle kracht had geremd. Ik reed op een voorrangsweg. Ik ken de Pontweg goed. Ik was er al lang niet meer geweest. Ik wilde mijn familie bezoeken.’
2
Dit feitelijke relaas van de verdachte wordt niet bestreden door de gebezigde bewijsmiddelen.
In bewijsmiddel 2 voegt [getuige 1] (één van de fietsers) hier harerzijds nog aan toe:
‘Toen de weg vrij was zijn we overgestoken. In de verte heb ik wel lichten gezien, maar die waren echt nog ver weg. Het oversteken hebben we fietsend gedaan. [getuige 3] en ik waren als eersten aan de overkant, vlak achter ons reden [slachtoffer] en [getuige 2]. Opeens was daar die auto vanuit de richting van de Koog die [slachtoffer] aanreed. Ik hoorde gierende remmen en een klap en zag [slachtoffer] door de lucht vliegen.’
In bewijsmiddel 3 (proces-verbaal verkeersongevalanalyse) wordt voor zover hier van belang bovendien nog het volgende gerelateerd:
‘Uit onderzoek bleek dat door betrokkene [verdachte] de maximum snelheid was overschreden met minimaal ongeveer 11 kilometer per uur en maximaal ongeveer 19 kilometer per uur. Voorts bleek uit onderzoek dat betrokkene [verdachte] in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij de maximum snelheid niet zou hebben overschreden. De Pontweg is een weg, niet zijnde een autoweg of autosnelweg, alwaar een maximum snelheid is toegestaan van 80 kilometer per uur.’
3
Het hof heeft het door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde bewijsverweer in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte van het onder A onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu het verkeersongeval niet slechts aan de schuld van verdachte is te wijten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ten tijde van het verkeersongeval sprake was van een schemersituatie, dat de straatverlichting mogelijk niet was ontstoken, dat de weg waar het ongeluk heeft plaatsgevonden een gevaarlijke weg betrof en dat verdachte met zijn motorrijtuig op een voorrangsweg reed en het slachtoffer hem voorrang had moeten verlenen.
Het hof heeft hieromtrent het volgende overwogen.
Op 4 februari 2005 heeft verdachte met zijn personenauto met een hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer op de Pontweg in de gemeente Texel gereden en heeft hij zonder zijn snelheid aan te passen een oversteekplaats voor fietsers en bromfietsers genaderd. Bij de genoemde oversteekplaats heeft verdachte [slachtoffer] aangereden die op haar fiets de Pontweg overstak. [slachtoffer] is ten gevolge van deze aanrijding komen te overlijden.
Het hof is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door de snelheid van zijn motorrijtuig niet aan te passen bij het naderen van de bewuste oversteekplaats. Blijkens het proces-verbaal verkeersongevalanalyse zou verdachte in staat zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximale snelheid had gehouden. De omstandigheden die volgens de verdediging dienen te leiden tot de conclusie dat het verkeersongeluk niet aan verdachte is te wijten, ontslaan hem naar het oordeel van het hof niet van de zorgplicht die hij als bestuurder van zijn personenauto heeft te betrachten. Juist het bestaan van een schemersituatie had verdachte moeten nopen aanzienlijk voorzichtiger te rijden dan hij heeft gedaan. Het hof verwerpt derhalve het verweer.’
4
Te dezen doet zich andermaal (zie hieromtrent: HR 1 juni 2004, NJ 2004, 252) het rechtsprobleem voor of één enkele verkeersovertreding — te weten het overschrijden van de maximumsnelheid met ten hoogste 19 kilometer per uur — toereikend is voor een veroordeling ter zake van (dood door) schuld in de zin van art. 6 WVW. Van overtreding van andere gedragsregels in het verkeer is hier geen sprake. Overtreding van art. 5 WVW is niet, zelfs niet subsidiair, te laste gelegd. Terzijde merk ik nog op dat de verdachte voor de onderhavige snelheidsovertreding een transactie heeft betaald van € 600.00, gebaseerd op een overschrijding van 11 kilometer per uur (zie pleitnota in hoger beroep).
5
Dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld door zijn snelheid bij het naderen van de oversteekplaats niet aan te passen, dat wil zeggen van 99 of 91 kilometer per uur te verlagen naar 80 kilometer per uur, kan op zich zelf genomen toch bezwaarlijk worden aangemerkt als grove schuld of ‘culpa lata’ ? Het moet immers gaan ‘om een verkeersfout gemaakt onder — kort gezegd — verzwarende omstandigheden’ (conclusie AG Vellinga onder eerdergenoemd arrest). Of daarvan sprake is hangt volgens Uw Raad blijkens eerdergenoemd arrest af van ‘de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan’. Daaromtrent heeft het hof niets vastgesteld. Mitsdien is dit oordeel van het hof onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
6
Voorts heeft het hof ten onrechte geen enkel gewicht toegekend aan de de schuldgraad mitigerende omstandigheid dat het slachtoffer zelf niet oplettend is geweest en aan de verdachte voorrang had moeten verlenen. Ten onrechte, omdat medeschuld van het slachtoffer, zoals in eerdergenoemd arrest van Uw Raad besloten ligt, wel degelijk een mee te wegen ‘omstandigheid’ is waaronder de overtreding is begaan.
7
Hoewel in de rechtspraak over art. 6 WVW meestal de bewijsvraag centraal staat of het gedrag van de verdachte verkeersdeelnemer de voor schuld vereiste aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en onoplettendheid oplevert, wordt daarin ook wel het gedrag van andere verkeersdeelnemers en meer in het bijzonder van het slachtoffer zelf betrokken.
Als voorbeeld noem ik: HR 11 december 2001, NJ 2002, 62, waarin het niet dragen van een veiligheidsgordel door het slachtoffer tijdens een aanrijding niet aan oorzakelijk verband tussen de aanrijding en het zwaar lichamelijk letsel in de weg stond. AG Fokkens merkt in zijn conclusie bij dit arrest in dit verband op: ‘Eventuele onvoorzichtigheid van het slachtoffer verbreekt namelijk niet snel het causale verband. Wel kan deze van invloed zijn op de omvang van de schadevergoeding, maar dat is hier niet aan de orde’.
Voorts noem ik HR 16 november 1999, VR 2000, 35, waarin een automobilist aanvoerde dat de aangereden voetganger zelf een gevaarsituatie had gecreëerd door ‘op een holletje’ over te steken, aan welk bewijsverweer het hof volgens Uw Raad ten onrechte in het geheel geen aandacht had besteed.
Indien het hof de medeschuld van het slachtoffer wel zou hebben betrokken in zijn overwegingen omtrent de schuld van de verdachte, dan zou dat wellicht tot vrijspraak hebben geleid. Ook in zoverre is de bestreden bewijsbeslissing ontoereikend, althans ondeugdelijk gemotiveerd.
8
Wegens de hiervoor gerelateerde motiveringsgebreken en onbegrijpelijkheden moet het bestreden arrest worden vernietigd.