Rb. Breda, 21-09-2011, nr. AWB 10/4018
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU2927, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
21-09-2011
- Zaaknummer
AWB 10/4018
- LJN
BU2927
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU2927, Uitspraak, Rechtbank Breda, 21‑09‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2017:1524, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:4783, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:3508, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2011/2742 met annotatie van Mr. P.A. Caljé
Uitspraak 21‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid De dga van een BV is terecht aansprakelijk gesteld voor niet betaalde omzetbelasting. De BV kon de betalingsonmacht niet meer rechtsgeldig melden na oplegging van de naheffingsaanslag nu het niet tijdig betalen van de omzetbelasting is te wijten aan grove schuld van hetzij de BV, hetzij de accountant. Grove schuld van de accountant wordt aan de BV toegerekend.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/4018
Uitspraakdatum: 21 september 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], België,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 2 augustus 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling met nummer [nummer] gedagtekend 12 november 2009.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn [advocaat], verbonden aan [advocatenkantoor] te Breda, alsmede namens de ontvanger, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is directeur van [de BV] BV (de BV). Aan de BV zijn met dagtekening 25 maart 2009 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de jaren 2006 en 2007. Daarbij is heffingsrente vastgesteld en zijn verzuimboeten opgelegd. De totale bedragen waren in €:
- 2006.
2007 Totaal
Omzetbelasting 75.965 42.626 118.591
Boete 3.798 2.131 5.929
Heffingsrente 8.665 2.693 11.358
Totaal 88.428 47.450 135.878
2.2.Belanghebbende is bij beschikking van 12 november 2009 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 139.470. De aansprakelijkstelling betrof bovenvermelde aanslagen en is in de beschikking als volgt gespecificeerd:
- 2006.
2007 Totaal
Bedrag van de aanslag 88.428 47.450
In aanslag begrepen heffingsrente (8.665) (2.693)
Tot op heden verschuldigde kosten 5.454 3.209
93.882 50.659 144.541
2.3.In de uitspraak op bezwaar is het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd tot € 122.851. De vermindering betrof volgens de uitspraak de boeten ad € 3.798 (2006) en € 2.131 (2007). In de uitspraak zijn telfouten gemaakt. De uiteindelijke aansprakelijkstelling betreft voor € 118.591 omzetbelasting en voor € 4.260 heffingsrente. De aansprakelijkstelling voor de kosten en boeten is vervallen.
2.4.De naheffingsaanslagen zijn aan de BV opgelegd naar aanleiding van een brief van belanghebbendes accountant van 6 februari 2009 waarbij suppletieaangiften omzetbelasting voor 2006 en 2007 waren gevoegd. In die brief is tevens de betalingsonmacht van de BV gemeld als bedoeld in artikel 36, tweede lid, Invorderingswet 1990. In geschil is of die melding rechtsgeldig is. De ontvanger stelt dat de melding niet rechtsgeldig is omdat het aan grove schuld van de BV te wijten is dat de omzetbelasting meer beloopt dan die welke op aangifte had moeten worden voldaan en de melding niet is gedaan binnen twee weken na de dag waarop de belasting behoorde te zijn voldaan (artikel 7 Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990).
2.5.De bedragen die in de suppletieaangiften zijn vermeld, betreffen de omzetbelasting in verband met koop- aannemingsovereenkomsten van de BV. Bij het opmaken van de leveringsakten voor de in het kader daarvan overgedragen grond heeft de notaris aan de kopers tevens direct een eerste aannemingstermijn in rekening gebracht. De bedragen daarvan zijn wel in de akten vermeld maar zonder afzonderlijke vermelding van de daarin begrepen omzetbelasting. Die omzetbelasting is niet in de aangiften over de betreffende tijdvakken verwerkt.
2.6.Belanghebbende heeft gesteld dat de BV alle relevante gegevens, inclusief alle stukken en afrekeningen van de notaris, steeds tijdig aan de accountant heeft doorgegeven en dat de accountant de fout heeft gemaakt. De rechtbank hecht geloof aan die stelling, mede gezien de toelichting van belanghebbende ter zitting.
2.7.De vraag die dan voorligt, is of het aan grove schuld van de accountant te wijten is dat de belasting niet tijdig op aangifte is voldaan en zo ja, of die grove schuld aan de BV moet worden toegerekend.
2.8.Vaststaat dat de BV na elke leveringsakte van de notaris bedragen ontving die betrekking hadden op de levering van grond en een eerste aannemingstermijn. De accountant die de aangiften omzetbelasting deed op basis van onder meer die stukken, zou bij enigszins zorgvuldige beoordeling van de bedragen moeten hebben beseft dat over die aannemingstermijnen omzetbelasting verschuldigd was. De rechtbank acht het dan ernstig verwijtbaar dat de accountant de ontvangen bedragen zonder meer als ontvangsten heeft geboekt zonder afzondering van omzetbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze gedraging niet worden afgedaan als een simpele vergissing, zoals belanghebbende bepleit, maar is het niet boeken en aangeven van die omzetbelasting aan te merken als grove schuld van de accountant.
2.9.Naar het oordeel van de rechtbank dient de grove schuld van de accountant aan de BV te worden toegerekend. Dat geldt ook indien de BV, zoals belanghebbende heeft betoogd, aan de juistheid van wat de accountant deed in redelijkheid niet hoefde te twijfelen.
2.10.Hetgeen onder 2.8. en 2.9. is overwogen, leidt tot de conclusie dat de BV de betalingsonmacht niet meer rechtsgeldig kon melden nu ten tijde van de melding een langere periode dan twee weken na het verlopen van de normale aangiften- en betalingstermijnen was verstreken. Het gelijk is aan de ontvanger.
2.11.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
2.12.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. D. Hund, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 3 oktober 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
- 5201.
CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.