HR, 21-11-2017, nr. 15/05881
ECLI:NL:HR:2017:2961
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
15/05881
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2961, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑11‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:3431, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1270, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1270, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑10‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2961, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Passieve omkoping van anderen dan ambtenaren (art. 328ter.1 Sr) en valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr) door als lasthebber van de reclassering bij zijn taak als begeleider van personen, die een taakstraf dienden te verrichten bij een voetbalvereniging, geldbedragen aan te nemen van een taakgestrafte en urenlijsten, die dienden om te controleren of de opgelegde straf is ondergaan, valselijk in te vullen. 1. Klacht over niet responderen op uos t.a.v. betrouwbaarheid getuige en door hem gemaakte camerabeelden.2. Bewijsklacht aannemen en verzwijgen geldbedragen en klacht over ’s Hofs oordeel dat sprake is van een gift. 3. Bewijsklacht valsheid in geschrift. 4. Klacht pleegperiode i.h.l.v. unus testis en gebruik schakelbewijs. HR: art. 81.1 RO. CAG t.a.v. uos betrouwbaarheid getuige: Hof heeft het aangevoerde kennelijk en niet onbegrijpelijk opgevat als een tot vrijspraak strekkend verweer t.a.v. het voorhanden bewijs.
Partij(en)
21 november 2017
Strafkamer
nr. S 15/05881
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 december 2015, nummer 22/001288-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T. Venneman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2017.
Conclusie 03‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Passieve omkoping van anderen dan ambtenaren (art. 328ter.1 Sr) en valsheid in geschrift (art. 225.1 Sr) door als lasthebber van de reclassering bij zijn taak als begeleider van personen, die een taakstraf dienden te verrichten bij een voetbalvereniging, geldbedragen aan te nemen van een taakgestrafte en urenlijsten, die dienden om te controleren of de opgelegde straf is ondergaan, valselijk in te vullen. 1. Klacht over niet responderen op uos t.a.v. betrouwbaarheid getuige en door hem gemaakte camerabeelden.2. Bewijsklacht aannemen en verzwijgen geldbedragen en klacht over ’s Hofs oordeel dat sprake is van een gift. 3. Bewijsklacht valsheid in geschrift. 4. Klacht pleegperiode i.h.l.v. unus testis en gebruik schakelbewijs. HR: art. 81.1 RO. CAG t.a.v. uos betrouwbaarheid getuige: Hof heeft het aangevoerde kennelijk en niet onbegrijpelijk opgevat als een tot vrijspraak strekkend verweer t.a.v. het voorhanden bewijs.
Nr. 15/05881 Zitting: 3 oktober 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 10 december 2015 heeft het gerechtshof Den Haag de verdachte wegens 1 “het, anders dan als ambtenaar, optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn lastgever, meermalen gepleegd” en 2 “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. T. Venneman, advocaat te Den Haag, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, inhoudende dat de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] en de door hem gemaakte camerabeelden onbetrouwbaar zijn, zonder daarbij in het bijzonder de redenen op te geven die tot de afwijking van dat standpunt hebben geleid.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat:
“1.
Hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2012 tot en met 3 mei 2012 te Zoetermeer, anders dan als ambtenaar, immers als begeleider taakgestraften op een taakstrafproject voor taakgestraften bij voetbalvereniging [A] optredend als lasthebber van Reclassering Nederland, naar aanleiding van hetgeen hij verdachte optredend als lasthebber van Reclassering Nederland, heeft gedaan dan wel zal doen, een gift, namelijk van een taakgestrafte (te weten [betrokkene 1]) die onder zijn, verdachte begeleiding een hem opgelegde taakstraf op het taakstrafproject [A] diende uit te voeren, geldbedragen totaal voor honderdtwintig euro heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn lasthebber (Reclassering Nederland);
2.
Hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2012 tot en met 3 mei 2012 te Zoetermeer, meermalen, een zogenaamde Urenlijst Werkstraf van Reclassering Nederland, betrekking hebbende op het taakstrafproject [A], te weten een urenlijst taakstraf ten name van taakgestrafte [betrokkene 1], elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen te weten voor Reclassering Nederland van het feit dat de op het formulier vermelde taakgestrafte het aantal taakstrafuren had gewerkt, dat op het formulier stond vermeld het aantal uren dat die taakgestrafte diende te werken (in een bepaalde periode en/of op een bepaalde dag) en wanneer die taakstrafuren door die taakgestrafte waren gewerkt en dat het voormelde door verdachte die als taakgestraftenbegeleider werkzaam was op het taakstrafproject [A] was geconstateerd en gecontroleerd, telkens valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschriften als echt en onvervalst gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door telkens opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid op voormelde formulieren ten name van de op dat formulier genoemde/vermelde taakgestrafte telkens schriftelijk te verklaren/vermelden
- dat de op de urenlijst vermelde taakgestrafte op bepaalde dagen, vermeld op de urenlijst taakstraf had gewerkt, terwijl dit niet het geval was
- dat verdachte vervolgens telkens die urenlijst taakstraf ten name van voormelde taakgestrafte (als taakgestraftenbegeleider taakstrafproject [A]) heeft ondertekend als waren zij overeenkomstig de waarheid ingevuld.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1551 2012141891-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 8- 11):
als de op 5 juli 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] (mede) namens Reclassering Nederland:
Ik wil aangifte doen van omkoping en valsheid in geschrift. Ik ben unit manager van de werkstrafunit van de Reclassering Den Haag en gemachtigd tot het doen van aangifte.
Wij plaatsen veroordeelden die werkstraffen uit moeten voeren onder andere bij voetbalvereniging [A] in Zoetermeer. Een veroordeelde voert daar zijn werkstraf uit onder toezicht van een vrijwilliger van [A]. Deze vrijwilliger is aangewezen en gemachtigd om de werkbrieven van de veroordeelden af te tekenen als zij gewerkt hebben. Elke dag dat zij gewerkt hebben, wordt afgetekend. Op basis van deze afgetekende urenlijst wordt de werkstraf afgesloten.
Bij voetbalvereniging [A] was sinds maart 2011 een vrijwilliger genaamd [verdachte] werkzaam. Hij was gemachtigd tot het aftekenen van de werkbrieven. Op 30 mei 2012 werd ik door een medewerker van de reclassering ingelicht dat [verdachte] contact met ons had opgenomen. Hij had verteld dat hij was aangesproken door [betrokkene 4] van het programma [B]. [betrokkene 4] had hem gevraagd of hij van omkoping wist en of er geld was aangeboden om een werkstraf niet te hoeven uitvoeren. Op 1 juni 2012 heeft [verdachte] gemeld dat hij weer door [betrokkene 4] was benaderd over het aannemen van geld. Op 1 juni 2012 hebben wij na het gesprek telefonisch contact opgenomen met [betrokkene 4]. [betrokkene 4] gaf te kennen dat hij beeld en geluidsopnamen had waaruit blijkt dat de werkstraffen werden afgekocht. In de week van 11 juni 2012 zijn de directeur van Reclassering Nederland en het hoofd communicatie naar [betrokkene 4] gegaan om de beelden te bekijken. Op de beelden is duidelijk waarneembaar dat [verdachte] geld krijgt en werkbrieven aftekent in ruil hiervoor.
Elke keer dat een werkgestrafte is geweest, wordt er na zijn werkzaamheden een werkbrief dan wel urenlijst ingevuld en ondertekend door [verdachte]. Deze lijsten komen vervolgens naar de reclassering na afronding van de werkstraf.
Ik zal een lijst van alle werkgestraften doen toekomen die onder [verdachte] hebben gewerkt. Ik zal ook kopieën van de urenlijsten die door [verdachte] zijn afgetekend aan u verstrekken.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 augustus 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1551 2012141891-3.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven - (blz. 21-24):
als de op 16 augustus 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik heb van de rechter een taakstraf gekregen van 180 uren. Via Reclassering Nederland moest ik deze straf uitvoeren. Toen ik nog 129 uren over had, ben ik in Zoetermeer bij een project gezet. Dit was bij voetbalclub [A]. Ik ging daar maandag, woensdag en vrijdag werken van 9.00 uur tot 13.00 uur. Toen ik daar werd geplaatst, heb ik een gesprek gehad met [betrokkene 2] van de reclassering en [verdachte] die ook voor de reclassering werkte. [verdachte] hield toezicht en bij hem moest ik mij melden en afmelden. [verdachte] was verantwoordelijk voor het aftekenen van mijn uren. Als je niet kan komen werken, dan ben je verplicht om je af te melden bij de reclassering en bij [verdachte]. Ik had een vermoeden dat [verdachte] geld aannam van werkgestraften. Ik had via via gehoord dat er mensen 's avonds op de voetbalvereniging kwamen die overdag een werkstraf uitvoerden. Ik had gehoord dat er dan geld aan [verdachte] werd betaald en dat hij de uren aftekende in het 'zwarte boek'. Het zwarte boek is het boek waar alle urenstaten in zitten.
Ik heb [B] ingeseind over het feit dat [verdachte] geld kreeg voor uren. Zij hadden interesse. Zij wilden het wel zeker weten. Ik besloot om het een keer te proberen.
Ik was een paar keer ziek geweest en had mij af moeten melden. Ik had van ene [betrokkene 2] (het hof begrijpt:) gehoord dat ik mij niet meer ziek kon melden omdat mijn straf voor een bepaalde datum klaar moest zijn. Ik heb dit tegen [verdachte] gezegd. [verdachte] zei toen uit zichzelf dat wij ook wel wat konden regelen. Ik vroeg toen wat we konden regelen. [verdachte] zei: zeg maar wat, denk er maar eens over na. Daarna sprak ik [verdachte] weer aan en vroeg of hij geld wilde hebben. [verdachte] zei dat hij dit wel wilde. Ik vroeg: "Hoeveel dan?". Ik hoorde dat [verdachte] zei: "Zeg maar wat". Ik zei: "Een tientje per uur". [verdachte] zei: "Dat is goed". Daarna heb ik het een dag geprobeerd. Ik belde [verdachte] op en zei dat ik niet kwam. [verdachte] vertelde dat het goed was en dat ik dan niet de reclassering moest bellen. Hij vertelde dat ik dan 's avonds een keer langs moest komen. Hij bedoelde dat ik ‘s avonds moest komen betalen. Ik ben toen 's avonds gegaan en [verdachte] was in de kantine. Ik sprak [verdachte] aan en hij pakte dan het zwarte boek. Ik gaf [verdachte] 40 euro voor de vier uren die ik niet gewerkt had. Daarna zag ik dat hij mijn uren invulde en daarna tekende ik zelf mijn urenlijst voor gezien.
[verdachte] tekent achter mijn handtekening.
Toen ik het een keer had uitgeprobeerd en het was gelukt, heb ik weer contact gezocht met [B].
Op vrijdag 27 april 2012 heb ik 's ochtends gebeld naar [verdachte] dat ik niet zou komen. Dit gesprek werd opgenomen door [B]. Ik zou zondagavond in de kantine van Zoetermeer bij [verdachte] langskomen. Dit heb ik gedaan met een verborgen camera en verborgen microfoon. Dit is opgenomen door [B]. Ik heb [verdachte] 40 euro gegeven en hij heeft vervolgens mijn urenlijst afgetekend. Ik had dus eigenlijk die vrijdag 27 april 2012 voor vier uren moeten werken en dat heb ik dus ook volgens de lijst.
Op woensdag 2 mei 2012 was mijn laatste werkdag. Toen ben ik niet geweest. Ik heb afgebeld en ben op donderdag 3 mei 2012 langs [verdachte] gegaan, wederom met een verborgen camera en microfoon. Ik heb hem toen weer 40 euro gegeven. Dit geld stopte [verdachte] in zijn zak en daarna tekende hij mijn lijst af. Ik heb zelf nog aan hem gevraagd of hij [betrokkene 2] van de reclassering nog had gesproken. [verdachte] vertelde mij dat hij hem woensdag al had gebeld en had gezegd dat ik klaar was.
(Na het doornemen van de opnames:)
Vrijdagochtend 09:00 uur. Telefoongesprek. Taakstraffer belt [verdachte] bij kantine [A].
Ik bel vanuit huis naar [verdachte] naar [A]. Ik hoor de stem van [verdachte]. Hij zegt: kantine [...], goedemorgen met [verdachte]. Ik stel mij voor aan [verdachte]. Ik zeg dat ik vandaag niet kom. Het was toen 27 april 2012. Ik hoor [verdachte] zeggen: "Je bedoelt...". Waarop ik tegen hem zeg: "Ja, ja. Ik bel alleen jou, geen reclassering". Ik zeg dit eigenlijk als antwoord op het gesprek wat ik met hem had dat ik dan niet de reclassering moet bellen. [verdachte] zegt dat hij dan ook genoeg weet. [verdachte] vraagt aan mij of ik zondagmiddag kan komen als dit kan. Ik moet rond 12:00 uur à 12:30 uur komen.
Vervolgens zie je op beelden de kantine van [A].
Ik loop daar heen en het beeld wordt door mij gefilmd met een verborgen camera. Ik loop naar binnen naar de bar toe. Op de beelden zie je een man achter de bar, dit is [verdachte]. Ik ben achter de bar gelopen naar [verdachte] toe. We zeggen elkaar gedag.
Op de beelden zie je dat [verdachte] meteen een ordner pakt met papier. Hier zitten de urenlijsten in. Hij opent het boek en tekent mijn urenlijst af. Hij zegt nog dat ze morgen, dus maandag met Koninginnedag dicht zijn. Ik zeg dat ik woensdag weer kom en dan klaar ben. Ik zeg ook dat ik misschien niet kom maar dan bel ik wel. [verdachte] pakt zijn telefoon en wil weten welke dag ik nou had moeten werken. Dit was vrijdag de 27e april. Op beeld is te zien dat hij met een pen de datum en de uren invult en vervolgens een handtekening zet. Daarna pak ik de pen. Ik zet mijn handtekening. Hierna komt in beeld dat. ik geld overhandig aan [verdachte]. Ik zeg tegen hem: "Dit is voor de taak". Op beeld is te zien dat [verdachte] het geld in zijn linkerhand heeft. Dit is de 40 euro van mij. Daarna nemen we afscheid en ga ik weg.
Vervolgens is op beeld te zien dat ik weer in bel naar [verdachte]. Er staat vrijdagochtend 09:00 uur maar daar moet staan woensdagochtend 9:00 uur. Dit was voor mijn laatste dag op 2 mei 2012.
Er wordt opgenomen door [verdachte]. Ik herken zijn stem. Ik zeg tegen hem dat ik niet kom vandaag. [verdachte] vraagt hoe laat ik kom en we spreken morgenavond af. Dat is dus donderdagavond 3 mei 2012 en dan na vijven. [verdachte] zegt dat hij dan tekent en dat ik dan klaar ben.
Op beeld is vervolgens weer de kantine van Zoetermeer te zien en ik heb weer de verborgen camera bij mij met microfoon. Ik loop weer achter de bar langs en daar zie je [verdachte] op beeld. Hij draagt een driekwart jas met gele bovenkant. Ik zeg tegen hem: "Hier heb je veertig". Ik heb vervolgens 40 euro gegeven en op beeld zie je dat [verdachte] het aanpakt en in zijn linker achterzak stopt. Wij vullen vervolgens samen mijn urenlijst weer in. Hij tekent voor de uren van woensdag die ik niet ben gekomen en ik zet er mijn handtekening achter. Hierna nemen we afscheid. [verdachte] zegt nog dat hij [betrokkene 2] heeft verteld dat ik klaar ben.
Ik heb hem 120 euro gegeven voor niet gewerkte uren.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1551 2012141891-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 25- 28) :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 5 juli 2012 werd er door de aangever [betrokkene 3] aangifte gedaan van valsheid in geschrift en omkoping, waarin Reclassering Nederland benadeelde is. Door [betrokkene 3] werd aan mij, verbalisant, een dvd verstrekt met beelden. Deze dvd was door het tv programma [B] aan Reclassering Nederland verstrekt. Op de beelden zou te zien zijn dat een werkgestrafte tot twee keer toe geld aan een toezichthouder van de reclassering overhandigt. De toezichthouder zou voor geld de urenstaat van de werkgestrafte aftekenen zonder dat de werkgestrafte deze uren had gewerkt.
Ik, verbalisant, heb de beelden bekeken. Ik zag en hoorde het volgende op de beelden.
Ik zag dat op het beeld verscheen:
Vrijdagochtend 09:00 uur.
Telefoongesprek.
Taakstraffer belt [verdachte] bij kantine [A].
NNI met vervormde stem belt uit naar Nnman2 die wordt genoemd: "[verdachte]".
Nnman 2: "Kantine Zoetermeer, goeiemorgen"
Nn1: "He morgen [verdachte] met (. .ntv..)
Nnman 2: "Ja"
Nn1: "He [verdachte], ik kom vandaag niet ja"
Nnman 2: "Uhh Je bedoelt uhh..."
Nn 1: "Ja, ja. Ik bel alleen jou op, geen reclassering"
Nnman 2: "Oh oké, is goed, dan weet ik genoeg"
Nn 1: "Wanneer zie ik jou? Kan dat morgenmiddag"?
Nnman 2: "Kom zondagmiddag als dat kan"
Nn 1: "Zondagmiddag is goed, hoe laat ongeveer"?
Nnman 2: "Rond twaalf uur, een uur zoiets"
Nn1: "Oké, is goed [verdachte]"
Nnman 2: "Later"
Ik zag dat er op het beeld verscheen:
Zondagmiddag +/- 12:00 uur.
Afspraak.
Taakstraffer gaat langs bij [verdachte] in kantine [A]
Ik zag vervolgens een beeldopname waarbij een verborgen camera inclusief microfoon op een persoon, Nn1, is bevestigd. Ik zag dat deze persoon de kantine van [A] inliep. Ik zag dat hij achter de in de kantine gevestigde bar liep. Ik zag dat achter de bar een man stond, die ik herkende als de later door mij gehoorde verdachte [verdachte], oftewel [verdachte].
Ik zag dat ze elkaar begroetten en ik zag dat [verdachte] naar de bar liep waarop een A4 map klaar lag. Ik zag dat [verdachte] deze map opende.
[verdachte] : "Morgen zijn we dicht he"
Nnl : "Ja woensdag kom ik weer"
[verdachte] : "Woensdag ben je klaar"
Nnl : "Ja, of ik om (het hof begrijpt: kom), of ik ga je
bellen"
[verdachte] : "Ja dan is het klaar"
Nnl : "Ja"
Ik zag dat [verdachte] zijn mobiele telefoon en pen in zijn hand hield. Ik zag dat [verdachte] kennelijk de urenstaat van Nnl ging invullen.
[verdachte] : "Wat was het?"
Nnl : "26 dacht ik, of niet. Nee, 27, vrijdag de 27e"
Ik zag dat [verdachte] met een pen kennelijk de urenstaat van Nn1 invulde. Ik zag dat [verdachte] zijn handtekening op de urenstaat zette. Ik zag dat Nn1 met pen ook zijn handtekening zette.
Opmerking verbalisant:
Het formulier dat werd ingevuld komt op uiterlijke kenmerken volledig overeen met een Urenlijst werkstraf welke door Reclassering Nederland aan mij, verbalisant, is verstrekt.
De door Reclassering Nederland verstrekte urenstaten van een werkgestrafte zijn afgetekend door de cliënt (Nn1) en de contactpersoon ([verdachte]).
Nn1: "Dit is voor de taak"
Ik zag vervolgens dat er heimelijk bankbiljetten in de hand van [verdachte] werden gestopt. Ik zag alleen de handen en de kleding van [verdachte] in beeld en alleen een hand van kennelijk Nn1. Ik zag dat [verdachte] de bankbiljetten in een gesloten hand vasthield. Ik zag dat [verdachte] de ordner dichtdeed.
Ik zag dat het volgende in beeld verscheen:
Vrijdagochtend 09:00 uur.
Telefoongesprek.
Taakstraffer belt [verdachte] bij kantine [A]
Opmerking verbalisant:
In de dia staat vrijdagochtend 09:00 uur weergegeven. Dit is niet juist. Hier had moeten staan woensdag 09:00 uur. Abusievelijk is door de maker van de dia dezelfde dia gebruikt als voor het eerdere weergegeven gesprek.
[verdachte]: "Kantine Zoetermeer, goedemorgen"
Nn1: "Goedemorgen [verdachte], met (..)"
[verdachte]: "He (..)"
Nn1: "He, [verdachte], ik kom vandaag niet"
[verdachte]: "Oké, hoe laat kom je?"
Nn1: "Zullen woe (het hof begrijpt: we) morgenavond afspreken, dat komt beter uit voor mij"
[verdachte]: "Oké, is goed jongen, dan teken ik en dan ben je klaar"
Nn1: "En hoe laat zie ik je morgen?"
[verdachte]: "Na vijf"
Nn1: "Na vijven, is goed [verdachte]"
[verdachte]: "Oké, jongen rustig aan. Hoi, hoi"
Nn1: "Ik zie je morgen"
Ik zag dat het volgende in beeld verscheen:
Donderdag +/- 17:00 uur.
Afspraak 2.
Taakstraffer gaat langs bij [verdachte] in kantine [A].
Ik zag vervolgens een beeldopname waarbij een verborgen camera inclusief microfoon op een persoon, Nn1, is bevestigd. Ik zag dat deze persoon de kantine van [A] inliep. Ik zag dat hij achter de in de kantine gevestigde bar liep. Ik zag dat achter de bar een man stond, die ik herkende als de later door mij gehoorde verdachte [verdachte], oftewel [verdachte].
Nn1: "Ik heb hier veertig voor je [verdachte]"
[verdachte]: "Ja, is goed"
Nn1: "En dan zijn de laatste uren klaar"
[verdachte]: "Ja"
Ik zag dat op de beelden [verdachte] op bankbiljetten lijkende papieren aanpakte van de Nnman1 en deze met zijn linkerhand in zijn linker achterzak van zijn broek schoof. Ik zag dat [verdachte] naar een bar liep en de urenstaten pakte. Ik zag dat [verdachte] een urenstaat pakte en dat Nn1 deze urenstaat ondertekende.
Nn1 : "Heb je nog iets van [betrokkene 2] gehoord, van de
Reclassering?"
[verdachte] : "Nee hoeft niet hoeft niet"
Nn1 : "Nee?"
[verdachte] : "Oh ja, woensdag. Woensdag heb ik gezegd dat je klaar bent”
Nn1: "Oké, is goed"
[verdachte]: "He dankjewel. Dan zie ik je ooit"
Nn1: "Ja toch, als ik weer terug kom dan regelen we het weer"
[verdachte]: "Ja, natuurlijk jongen"
Nn1: "Is goed, rustig aan jongen"
[verdachte]: "Later"
Ik, verbalisant, heb later de Nn1 man als getuige gehoord. Dit betreft de getuige [betrokkene 1]. Hij bevestigde dat hij de Nn1 man op de beelden was geweest.
Doordat er in het beeldmateriaal vrijdag de 27e werd genoemd alsmede dat zij maandag gesloten waren, kon worden nagegaan dat dit vrijdag 27 april 2012 betrof en dat de kantine maandag dicht was omdat dit 30 april betrof, Koninginnedag. De laatste dag dat [betrokkene 1] moest komen werken was een woensdag. Volgens zijn urenlijst was dit woensdag 2 mei 2012. Dit komt overeen met de opname van het tweede telefoongesprek.
4. Geschriften, zijnde Urenlijsten werkstraf van [betrokkene 1]. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 29-31):
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. PL1551 2012141891-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 30 oktober 2012 heb ik, verbalisant, telefonisch contact gehad met de getuige [betrokkene 1]. Ik heb aan de getuige gevraagd of hij zich kan herinneren op welke datum hij het eerste gesprek met de verdachte [verdachte] heeft gehad over het geven van een gift in ruil voor het aftekenen van zijn werklijst.
Hij vertelde dat hij in totaal drie keer geld had gegeven aan de verdachte [verdachte] in ruil voor het aftekenen van zijn uren. Twee keer daarvan was gefilmd door het programma [B].
Over de eerste keer kon [betrokkene 1] vertellen dat dit in februari 2012 of maart 2012 is geweest. Dat de eerste [B] actie op vrijdag 27 april 2012 was geweest. Dit was de datum dat [betrokkene 1] hem voor de tweede keer geld had gegeven. De derde keer dat [betrokkene 1] aan de verdachte geld heeft gegeven is geweest op donderdag 3 mei 2012.”
6. Uit de in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen blijkt dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende heeft aangevoerd over het gebruik tot het bewijs van de verklaringen van de getuige [betrokkene 1]:
“13. Overigens is met betrekking tot deze dag weer niet te zien dat er geld wordt overhandigd door [betrokkene 1] aan cliënt. De verklaring van [betrokkene 1] is op dit punt ook innerlijk tegenstrijdig. Volgens [betrokkene 1] zou er namelijk € 10 per uur worden betaald (blz. 22). Op 2 mei 2012 zou hij dan € 40,- hebben betaald waarna er werd afgetekend (blz. 22). Dit strookt echter niet met de urenlijst van [betrokkene 1] (blz. 31). Uit die urenlijst blijkt immers dat er op 2 mei 2012 vijf uur openstonden. In de visie van [betrokkene 1] zou er dus niet € 40,- maar € 50,- moeten zijn betaald.
Verklaring [betrokkene 1]
14. Uit het voorgaande blijkt dat de verklaring van [betrokkene 1] op diverse punten niet juist kan zijn en innerlijk tegenstrijdig is. Naast het feit dat de verklaring van [betrokkene 1] op zichzelf niet juist kan zijn, is de heer [betrokkene 1] ook een erg onbetrouwbare getuige met een eigen agenda. [betrokkene 1] heeft 200 uur taakstraf gekregen voor een mishandeling. Dit zal geen geringe zaak zijn geweest. [betrokkene 1] heeft laten weten dat hij cliënt niet mocht. Hij vond het een ‘rare en vervelende man’. Dit zijn niet mijn woorden, dit heeft hij zelf verklaard (blz. 21). Kennelijk had dit te maken met zijn zus die ook een taakstraf moest doen en is weggestuurd. Tegen de heer Harkema heeft hij gezegd: 'dat als hij ooit de kans krijgt, hij cliënt zou naaien'. [betrokkene 1] had dus een heel duidelijk motief om cliënt zwart te maken.
15. [B] heeft dankbaar gebruik gemaakt van het verhaal van [betrokkene 1] en heeft de regie geheel in handen van [betrokkene 1] gelegd. Daarbij blijkt uit de verklaring van [betrokkene 4] nog eens dat de beelden zijn gemanipuleerd. Zo deed [B] net alsof [betrokkene 4] nauw bij de opnames betrokken was, maar [betrokkene 4] was daar helemaal niet bij (punt 7 verhoor RC). [betrokkene 4] bevestigt ook dat [betrokkene 1] de regie in handen had. [betrokkene 4] gaf aan dat [betrokkene 1] heel duidelijk wist wat hij wilde. Dat weten wij ook, hij wilde cliënt 'naaien'. [betrokkene 1] kreeg volgens [betrokkene 4] een technische instructie (punt 14 RC). [betrokkene 1] wist hierdoor hoe alles werkte en had dus ook de mogelijkheid om te manipuleren. [betrokkene 4] geeft ook aan dat er gemonteerd is en dat er sprake is van een afwijkend telefoongesprek.
(…)
19. Gezien het voorgaande moet geconcludeerd worden dat de verklaring van [betrokkene 1] in samenhang met de beelden onvoldoende zijn om cliënt te veroordelen. Er is geen althans onvoldoende objectief bewijs dat cliënt de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De beelden zijn gemanipuleerd door montage en knip- en plakwerk. Bovendien zijn de beelden gemaakt en ingekleurd door [betrokkene 1] die de totale regie had. De verklaring van [betrokkene 1] komt echter niet overeen met de beelden terwijl zijn verklaring ook niet strookt met zijn urenlijst. Bovendien is [betrokkene 1] niet betrouwbaar. [betrokkene 1] had een hekel aan cliënt en was er erg op gebrand om cliënt te pakken. Er is verder niets gebleken van problemen met cliënt. Cliënt was een betrouwbare kracht en heeft geen strafblad. Ik verzoek u cliënt daarom vrij te spreken.”
7. Naar mijn mening kan het middel niet slagen. Het hof heeft het door de raadsman aangevoerde kennelijk opgevat als een tot vrijspraak strekkend verweer ten aanzien van het voorhanden bewijs, welk verweer zijn weerlegging vindt in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. In aanmerking genomen dat de uitleg van verweren is voorbehouden aan de feitenrechter, acht ik dit oordeel niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat het pleidooi uitmondt in de – algemene – conclusie dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verklaring van [betrokkene 1] en de beelden onvoldoende zijn om de verdachte te veroordelen. Het hof hoefde het aangevoerde niet aan te merken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ertoe strekkende dat de verklaring van [betrokkene 1] en de camerabeelden onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten. Het hof heeft deze onderdelen van het verweer kennelijk en niet onbegrijpelijk begrepen als een onderbouwing van het – algemene – bewijsverweer. Bij deze uitleg sluit aan dat de raadsman in zijn conclusie opmerkt dat [betrokkene 1] “bovendien” niet betrouwbaar is.
8. Het hof is van het standpunt van de verdediging afgeweken door tot een bewezenverklaring te komen en daartoe de onder 5 genoemde bewijsmiddelen te bezigen, waaronder de verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 2) en een proces-verbaal met daarin de weergave van camerabeelden (bewijsmiddel 3). Anders dan de raadsman, achtte het hof voldoende bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen. Tot een nadere motivering van dat op de bewijsmiddelen steunende oordeel was het hof in het licht van hetgeen onder 7 is opgemerkt niet gehouden.
9. Het middel faalt.
10. Het tweede middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat sprake is van een gift, van het aannemen van die gift in zijn betrekking en het verzwijgen daarvan in strijd met de goede trouw als bedoeld in art. 328ter Sr in strijd is met het recht, althans onbegrijpelijk is, dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
11. De klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte geldbedragen heeft aangenomen en dit heeft verzwegen, faalt. Uit de tot het bewijs gebezigde weergave van camerabeelden blijkt immers dat de verdachte twee maal bankbiljetten (of op bankbiljetten lijkende papieren) van de getuige [betrokkene 1] heeft aangenomen (bewijsmiddel 3). Voorts volgt uit de aangifte van [betrokkene 3] (bewijsmiddel 1) dat Reclassering Nederland niet van het aannemen van geld door de verdachte op de hoogte was tot het moment waarop de verdachte aan de Reclassering vertelde dat [betrokkene 4] hem had gevraagd of hij van omkoping wist en of er geld was aangeboden om een werkstraf niet te hoeven uitvoeren, naar aanleiding waarvan medewerkers van Reclassering Nederland de desbetreffende beelden hebben opgevraagd.
12. Het middel bevat voorts de klacht dat geen sprake zou zijn van een gift in de zin van art. 328ter Sr. In dit verband trekt de steller van het middel de vergelijking met een schenking als bedoeld in art. 7:175 BW, die een overeenkomst om niet behelst, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Aangezien [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij geld heeft betaald in ruil voor een tegenprestatie, daarin bestaande dat er voor zijn werkstraf getekend zou worden, kan volgens de steller van het middel niet van een gift worden gesproken. Voor zover het middel berust op de opvatting dat het begrip ‘gift’ als bedoeld in art. 328ter moet worden gelijkgeschakeld met de term ‘schenking’ in de zin van art. 7:175 BW, faalt het, omdat deze opvatting geen steun vindt in het recht.1.Voor strafbaarheid ingevolge art. 328ter Sr is vereist dat de gift in relatie staat tot een verrichte of te verrichten prestatie, welke relatie wordt uitgedrukt in het bestanddeel “naar aanleiding van”.2.Uit de bewijsmiddelen heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte de geldbedragen heeft ontvangen in ruil voor het aftekenen van gewerkte uren op ‘urenlijst werkstraf’. De klacht faalt.
13. Gelet op het voorafgaande kan ook de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte de betalingen heeft aangenomen in zijn betrekking en deze in strijd met de goede trouw heeft verzwegen, niet slagen. Uit de bewijsmiddelen heeft het hof immers kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte in ruil voor de van [betrokkene 1] ontvangen bedragen door [betrokkene 1] te werken uren heeft afgetekend op de lijst waarop de verdachte, als lasthebber van Reclassering Nederland, bijhield hoeveel uren de onder zijn hoede vallende taakgestraften nog dienden te werken. Het door de verdediging in hoger beroep geschetste mogelijke alternatieve scenario dat de verdachte “weleens heeft bemiddeld bij het verkopen van horloges”, hetgeen “betekent dat er weleens geld is overhandigd” en “het best mogelijk [zou] zijn dat er gesproken is over of dat er ontmoetingen zijn geweest met betrekking tot de verkoop van een horloge”, is door het hof kennelijk als zo onwaarschijnlijk beschouwd, dat het geen uitdrukkelijke weerlegging behoefde.3.Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
14. Het middel faalt.
15. Het derde middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat sprake is van valsheid in geschrift onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] op 27 april 2012 en 2 mei 2012 niet heeft gewerkt.
16. De steller van het middel betoogt dat de bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat [betrokkene 1] op de dagen, vermeld op de ‘urenlijst werkstraf’, wel heeft gewerkt, zodat niet kan worden bewezen dat het aftekenen van deze uren als gewerkte uren vals is. Hij wijst daarbij op het in hoger beroep door de raadsman gevoerde verweer, dat kort gezegd inhoudt dat de verdachte zich op het standpunt stelt dat [betrokkene 1] op 27 april en 2 mei 2012, in tegenstelling tot wat [betrokkene 1] heeft verklaard, wel heeft gewerkt. Door de raadsman in hoger beroep is in dat verband aangevoerd dat uit de camerabeelden niet blijkt dat de telefoongesprekken tussen [betrokkene 1] en de verdachte op vrijdag 27 april en woensdag 2 mei 2012 hebben plaatsgevonden. Voorts heeft de raadsman in hoger beroep aangevoerd dat de desbetreffende telefoongesprekken niet concreet zijn en even goed zouden kunnen gaan over iets anders dan een taakstraf, zoals een afspraak om een horloge te bekijken.
17. Uit de weergave van de camerabeelden (bewijsmiddel 3) en de uitleg van [betrokkene 1] bij de camerabeelden (bewijsmiddel 2) heeft het hof kennelijk afgeleid dat de telefoongesprekken hebben plaatsgevonden op vrijdag 27 april 2012 en woensdag 2 mei 2012. In het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het aftekenen van de ‘urenlijst werkstraf’ en het overhandigen van het geld op zondag 29 april 2012 (de dag voor Koninginnedag) geeft [betrokkene 1] immers aan dat hij “vandaag” niet komt, hij de reclassering niet belt en “zondagmiddag” langskomt. In het op zondag 29 april 2012 gevoerde gesprek in de kantine van [A] merkt [betrokkene 1] op dat hij op woensdag weer komt en dan klaar is of de verdachte gaat bellen. Daarna volgt een telefoongesprek waarin [betrokkene 1] zegt dat hij “vandaag” niet komt en hij voorstelt om morgen af te spreken. De verdachte zegt in reactie daarop dat dat goed is, dat hij dan tekent voor [betrokkene 1] en dat [betrokkene 1] dan “klaar” is. In het daaropvolgende gesprek in de kantine van [A] worden op bankbiljetten lijkende papieren overhandigd onder de mededeling van [betrokkene 1] dat “de laatste uren klaar” zijn, waarop de verdachte bevestigend antwoordt. Uit bewijsmiddel 4 (urenlijst werkstraf) kan ten slotte worden afgeleid dat op 27 april 2012 en 2 mei 2012 uren zijn afgetekend en dat dit de laatste openstaande uren van de taakstraf waren. Gelet op de inhoud van de gevoerde gesprekken en de ‘urenlijst werkstraf’, in onderlinge samenhang bezien, is het oordeel van het hof dat de telefoongesprekken op 27 april en 2 mei 2012 hebben plaatsgevonden en dat er op die twee data dus niet is gewerkt niet onbegrijpelijk. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
18. De klacht dat het alternatieve scenario, inhoudende dat [betrokkene 1] wel voor de uren heeft gewerkt en dat het geld kan zijn overhandigd in verband met de verkoop van horloges, niet door de bewijsmiddelen wordt uitgesloten, kan evenmin ergens toe leiden. De opvatting dat een alternatief scenario moet worden uitgesloten door bewijsmiddelen vindt geen steun in het recht. Het hof heeft kennelijk geen geloof gehecht aan het scenario dat de gevoerde gesprekken en het overhandigen van geld de verkoop van horloges betrof. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op de inhoud van de telefoongesprekken en de omstandigheid dat het overhandigen van geld gepaard ging met het aftekenen van uren op de ‘urenlijst werkstraf’. Mede in het licht van de zeer beperkte onderbouwing van het door de verdediging voorgestelde alternatieve scenario, behoefde het oordeel van het hof geen nadere motivering.4.
19. Het middel faalt.
20. Het vierde middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat de bewezen verklaarde feiten mede in februari/maart 2012 zijn begaan, ontoereikend is gemotiveerd, omdat het hof de bewezenverklaring van dat feit uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige en de door het hof in dat verband gebezigde schakelbewijsconstructie onvoldoende met redenen is omkleed.
21. Het hof heeft in een nadere bewijsoverweging het volgende overwogen:
“Volgens de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] zoals die in de bewijsmiddelen onder 2 en het onder 5 genoemde proces-verbaal van bevindingen zijn opgenomen, heeft de verdachte in februari/maart 2012 nog een derde geldbedrag van € 40,- van hem aangenomen. In het dossier ontbreken bewijsmiddelen waaruit het steunbewijs voor het tenlastegelegde ten aanzien hiervan rechtstreeks kan worden afgeleid.
Het hof bezigt evenwel tot bewijs van het tenlastegelegde met betrekking tot dit derde geval, naast de verklaringen van [betrokkene 1] die op deze overhandiging betrekking hebben, de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen van hetgeen op 27 april 2012 en 3 mei 2012 door de verdachte is begaan. Het hof overweegt daartoe dat de gang van zaken bij de door de verdachte aangenomen geldbedragen in februari/maart 2012 en op 27 april 2012 en op 3 mei 2012 op zodanig essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont, dat die werkwijze mede redengevend is voor het bewijs van het tenlastegelegde in februari/maart 2012 en als zodanig kan dienen als steunbewijs voor de hierop betrekking hebbende verklaringen van [betrokkene 1].”
22. Opmerking verdient allereerst dat een bewezenverklaring waarin de tijdsaanduiding betreft “tijdstippen in de periode van 1 februari 2012 tot en met 3 mei 2012” niet betekent dat de bewezen verklaarde gedragingen zijn aangevangen op 1 februari 2012. Voor zover het middel van een andere opvatting uitgaat, faalt het.
23. Niettemin is de in het middel opgeroepen vraag niet van belang ontbloot, omdat het hof onder 1 bewezen heeft verklaard dat de verdachte een geldbedrag van in totaal 120 euro heeft aangenomen. Daartoe behoort een geldbedrag van 40 euro dat de verdachte volgens de vaststellingen van het hof in februari/maart 2012 heeft aangenomen. Het hof is er in de onderhavige zaak kennelijk vanuit gegaan dat de onder 1 en 2 genoemde gedragingen impliciet cumulatief ten laste zijn gelegd, zodat voor elk daarvan aan de wettelijke bewijsminima moet zijn voldaan. Die – niet onbegrijpelijke – uitleg van de tenlastelegging is voorbehouden aan het hof als feitenrechter.
24. Het hof heeft bij het gebruik van de schakelbewijsconstructie de juiste maatstaf aangelegd.5.Het heeft in zijn nadere bewijsoverweging vastgesteld dat de gang van zaken bij de door verdachte aangenomen geldbedragen in februari/maart 2012 en op 27 april 2012 (bedoeld zal zijn: 29 april 2012) en op 3 mei 2012 op zodanig essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont, dat die werkwijze mede redengevend is voor het bewijs van het ten laste gelegde in februari/maart 2012 en als zodanig kan dienen als steunbewijs voor de hierop betrekking hebbende verklaringen van [betrokkene 1]. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, terwijl het, anders dan de steller van het middel meent, toereikend is gemotiveerd. Daarmee is ook aan het bewijsminimum als bedoeld in art. 342, tweede lid, Sv voldaan. Ik wijs er in dit verband op dat uit de verklaringen van [betrokkene 1] blijkt dat de verdachte als lasthebber van Reclassering Nederland en in de hoedanigheid van vrijwilliger bij [A] geld aannam van taakgestraften om op hun ‘urenlijst werkstraf’ uren af te tekenen, terwijl gedurende die uren niet daadwerkelijk was gewerkt en het hof deze werkwijze tevens heeft afgeleid uit de camerabeelden ten aanzien van de in april en mei 2012 gepleegde feiten. De modus operandi bestaat dus niet alleen uit het aannemen van geld, zoals de steller van het middel betoogt, maar uit het aannemen van geld en het kort daarvoor of daarna aftekenen van uren op de ‘urenlijst werkstraf’. Voorts neem ik in aanmerking dat het hof in de bewijsvoering ook de urenlijsten werkstraf heeft betrokken (bewijsmiddel 4), waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte in februari en maart 2012 herhaaldelijk uren voor [betrokkene 1] heeft afgetekend.
25. Het middel faalt.
26. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
27. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑10‑2017
A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 2 bij art. 328ter (actueel t/m 1 januari 2015).
Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314 m.nt. Buruma, rov. 2.5.
Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314 m.nt. Buruma, rov. 2.5.
Zie nogmaals HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5370, NJ 2008/61, rov. 4.4.