Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-11-2014, nr. 200.145.510/01
ECLI:NL:GHARL:2014:8710
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-11-2014
- Zaaknummer
200.145.510/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:8710, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:71, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTHR 2015, afl. 1, p. 48
AR-Updates.nl 2014-0969
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0969
Uitspraak 07‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens op grond van art. 46 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Fiscaal jurist en registeraccountant verrichten werkzaamheden bij financiële dienstverlener en worden wegens o.m. het voorhanden hebben en opmaken van valse facturen geregistreerd in het interbancaire waarschuwingssysteem. In casu toetsing aan Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen. Hof: voor registratie bestaat voldoende feitelijke grond, de duur van de interbancaire registratie (acht jaren) is in dit geval echter niet proportioneel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de registratie voor verzoekers feitelijk op een vrijwel volledige uitsluiting om hun beroep uit te oefenen neerkomt. Het hof acht, alles afwegend, een termijn van drie jaren op zijn plaats.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.510/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/143433 / HA RK 13-211)
Beschikking van de eerste kamer van 7 november 2014
in de zaak van
1. [appellant 1],
2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekers,
hierna [appellant 1] respectievelijk [appellant 2],
advocaat: mr. A. Volkerink- de Boer, kantoorhoudend te Apeldoorn,
tegen
1. SNS Reaal N.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. SNS Poperty Finance B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweersters in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerders,
hierna afzonderlijk: SNS Reaal respectievelijk SNS PF, en tezamen: SNS,
advocaat: mr. A.J. Haasjes, kantoorhoudend te Amsterdam,
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van23 januari 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling privaatrecht, zittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift d.d. 18 april 2014,
- het verweerschrift d.d. 5 juni 2014,
- de op 16 september 2014 gehouden mondelinge behandeling, waarbij aan beide partijen akte is verleend van door hen op voorhand toegezonden producties en waarbij van beide zijden een pleitnotitie en door SNS nog een aanvullende productie is overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof beschikking bepaald op het pleitdossier.
2.3
De conclusie van het beroepschrift van [appellant 1] en [appellant 2] luidt:
“bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
te vernietigen de beschikking waarvan beroep;
II.
verweersters gezamenlijk, althans één van hen, althans verweerster sub 1, als verantwoordelijke(n) van een verzameling persoonsgegevens te bevelen:
om binnen 10 (zegge: tien) dagen na betekening van de beschikking op dit verzoekschrift in hoger beroep, althans binnen een door uw Gerechtshof te bepalen redelijke termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- (zegge: vijfduizend) per dag of dagdeel en per verzoeker dat verweerder(s) met de gehele of gedeeltelijke nakoming van de hierna te verzoeken bevelen in gebreke blijven,
1) de registratie van beide verzoekers, alsmede alle op hen betrekking hebbende persoonsgegevens uit de gebeurtenissenadministratie, het Incidentenregister, waaronder begrepen het IVR en EVR te verwijderen en verwijderd te houden, het een en ander onder toezending van een bewijsstuk daarvan aan verzoekers in hoger beroep en hun advocaat;
2) schriftelijk aan verzoekers en hun advocaat mee te delen wie bij verweerder(s) in het kader van een hit in het EVR-register inmiddels over hen informatie heeft ingewonnen;
3) een dag en uur te bepalen, waarop de behandeling van dit verzoekschrift in hoger beroep zal aanvangen;
III.
Verweersters gezamenlijk, dan wel een van hen, dan wel verweerster sub 1, te veroordelen in de kosten van beide instanties, alsmede SNS Reaal te veroordelen om, binnen 14 dagen na datum van de in dezen te wijzen beschikking aan verzoekers in hoger beroep terug te betalen al hetgeen zij ter voldoening aan de beschikking in eerste aanleg aan SNS Reaal hebben voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 719,50 vanaf
10 februari 2014 voor zover het de betaling door [appellant 2] betreft, en vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 719,50 vanaf 12 februari 2014 voor zover het de betaling door [appellant 1] betreft tot aan de dag van de algehele voldoening.”
2.4
Het hiervoor geciteerde verzoek behelst een wijziging van het oorspronkelijke verzoek. SNS heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, en het hof ziet
ook geen aanleiding om deze ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. In hoger beroep zal derhalve recht worden gedaan op het gewijzigde verzoek.
3. De vaststaande feiten
3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.2
[appellant 1] is fiscaal jurist en directeur en aandeelhouder van [X] B.V.
3.3
[appellant 2] is registeraccountant en directeur en aandeelhouder van [Y] B.V.
3.4
[appellant 1] en [appellant 2] hebben gedurende enkele jaren met elkaar samengewerkt bij een internationaal opererend vastgoedfonds, [Z] B.V./Central Europe Group (hierna: CEG). CEG heeft zich bezig gehouden met de herstructurering van vastgoedprojecten in Oost-Europa.
[Q] (hierna: [Q]) heeft deel uitgemaakt van de directie van CEG.
CEG is in juli 2010 failliet gegaan.
3.5
In augustus 2010 heeft [Q] [appellant 1] en [appellant 2] benaderd met de vraag of zij interesse hadden om herstructureringswerkzaamheden te verrichten bij een financiële dienstverlener. [appellant 2] en [appellant 1] hebben daarop, op verzoek van [Q], hun curriculum vitae gezonden aan [R] (hierna: [R]), die op dat moment op interim basis werkzaam was bij SNS PF als “Restructuring Manager”.
3.6
[appellant 1] en [appellant 2] hebben vervolgens een uitnodiging ontvangen voor een gesprek over een functie bij SNS PF. Deze uitnodiging was verzonden namens de heer [S] (hierna: [S]), die destijds op interim basis als “Chief Restructuring Officer” bij SNS PF werkzaam was.
Nadat tussen [appellant 1], [appellant 2] en [S] een gesprek had plaatsgevonden heeft SNS PF met [X] B.V. en [Y] B.V. in september 2010 een overeenkomst van opdracht gesloten. Het overeengekomen uurtarief voor de door [appellant 1] en [appellant 2] uit te voeren werkzaamheden bedroeg € 225,- exclusief BTW en reiskosten. Nadien zijn de overeenkomsten twee keer aangepast c.q. verlengd, laatstelijk in juni 2012. Het honorarium werd toen in verband met een algehele verlaging van de tarieven binnen SNS PF verlaagd naar € 202,50 per uur exclusief BTW.
[appellant 1] en [appellant 2] hebben namens de voormelde vennootschappen maandelijks facturen ingediend bij SNS PF voor de door hen gewerkte uren.
3.7
Op enig moment hebben [appellant 1] en [appellant 2] met [Q] afgesproken dat zij een “fee” van € 75,- per bij SNS PF gedeclareerd uur aan hem zouden afdragen, omdat hij hen in contact had gebracht met SNS PF.
[Q] heeft verzocht de betaling niet rechtstreeks aan hem te doen, maar “via een vennootschap van [R]”.
3.8
Betaling van de afgesproken fee heeft voornamelijk als volgt plaatsgevonden. [appellant 1] en [appellant 2] stuurden (kopieën van) de bij SNS PF ingediende facturen ter zake van de door hen gewerkte uren aan [R]. [R] berekende vervolgens de omvang van de fee en factureerde deze aan [X] B.V. respectievelijk [Y] B.V. Deze facturen waren opgesteld op naam van de door [R] bestuurde vennootschap(pen) [T] Beheer B.V. dan wel [T] Trade B.V. (hierna: de [T]-vennootschappen) en vermeldden als omschrijving “Adviesdiensten”. Die facturen zijn door [appellant 1] en [appellant 2] casu quo de door hen bestuurde vennootschappen aan de betreffende [T]-vennootschap voldaan.
Te zelfder tijd stuurde [Q] op naam van een in Tsjechië gevestigde vennootschap [U], waaraan hij feitelijk leiding gaf, facturen aan de betreffende [T]-vennootschap met als omschrijving “Consultancy services”.
Deze facturen werden dan vervolgens door de [T]-vennootschap voldaan.
3.9
Op enig moment heeft [appellant 2] de heren [V] (hierna: [V]) en
[W] (hierna: [W]) benaderd met de vraag of zij interesse hadden voor een functie als herstructureringsspecialist. [appellant 2] heeft hen vervolgens in contact gebracht met [Q]. Nadat ook [V] en [W] een contract met SNS PF waren aangegaan heeft [appellant 2] met [Q] afgesproken dat [appellant 1] en hijzelf vanwege het aanbrengen van [V] en [W] een korting zouden ontvangen op de fee die zijzelf via de vennootschap van [R] aan [Q] betaalden. Deze korting bedroeg € 7,50 per door [V] en € 7,50 per door [W] gedeclareerd uur. [appellant 2] deelde deze korting met [appellant 1]. Volgens afspraak vond betaling plaats doordat [appellant 1] en [appellant 2] (namens de door hen bestuurde vennootschappen) facturen stuurden aan (de vennootschap van) [R] op basis van de door [V] en [W] bij SNS PF gedeclareerde uren. Deze facturen droegen de omschrijving “Adviesdiensten tbv [P]”. Betaling vond plaats door verrekening met de facturen die van de [T]-vennootschappen werden ontvangen.
3.10
[appellant 1] en [appellant 2] hebben, in het kader van een intern onderzoek van SNS Reaal naar (mogelijk) ernstige onregelmatigheden door (ex-)medewerkers van SNS PF, onder meer over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder externe medewerkers een overeenkomst met SNS PF hebben gesloten, op 25 februari 2013 een gesprek gevoerd met de afdeling Veiligheidszaken van SNS Reaal.
Het daarvan gemaakte gespreksverslag is door [appellant 1] en [appellant 2] voor akkoord getekend en luidt voor zover hier van belang als volgt:
“Ik, [appellant 1], ben medio augustus 2010 benaderd door [Q] (de persoon waarvoor wij [appellant 2] en [appellant 1], werkzaam waren bij CEG, was directeur, aandeelhouder van CEG) met de vraag of wij [appellant 2] en [appellant 1] interesse hadden om bij een financiële instelling te werken.
(…) Samen zijn wij op gesprek geweest in Leusden en gesproken met de heer [S].(…) Vervolgens kregen wij via [Q] de mededeling dat het positief was afgelopen.(…)
Wij hebben het contract getekend en medio september 2010 bij SNSPF begonnen.
Als wij, [appellant 2] en [appellant 1], het contract met SNSPF zouden accepteren en bij SNSPF gaan werken, dan wisten wij dat wij een Fee aan [Q] zouden gaan betalen. Aangezien hij voor de bemiddeling zorg heeft gedragen dan vonden wij dat niet meer dan redelijk en gangbaar.
Aangezien ik, [appellant 2], wist dat SNSPF nog meer mensen zocht, heb ik contact opgenomen met [V], (studiegenoot) en [W].
Ik, [appellant 2], heb deze twee personen in contact gebracht met [Q]. Toen wisten zij niet dat het om SNSPF ging. Zij zijn ook het sollicitatietraject ingegaan.
In het begin hebben wij onze facturen geprint en afgegeven bij de secretaresse van [S]. Daarna zijn de facturen gemaild naar [R].
Bij indienen voor de 5de werden de facturen voor de 20e uitbetaald.
Wij hebben een verzoek gekregen van [Q] om de betalingen via de heer [R] te laten lopen.
Nadat wij onze declaraties hadden ingediend bij SNS PF kregen wij een factuur van [R] om de fee te betalen. De facturen werden gestuurd op naam van [T].
Via [R] ontving [Q] zijn vergoeding.
Zodra onze facturen door SNS PF waren voldaan en wij een factuur kregen om de fee te betalen wilden wij het zo snel mogelijk afhandelen aangezien wij op de hoogte waren van de situatie van de heer [Q].
De meegegeven omschrijving op de facturen voor de fee was: Adviesdiensten.
(…)
In een gesprek met [Q] opperden (het betrof geen voor opgezet plan om te verdienen aan het aanbrengen van [W] en [V] bij SNS PF) wij een tariefkorting op de door ons te betalen fee als de heer [W] en de heer [V] werkzaamheden gingen verrichten voor SNS PF. Toen hadden wij ze al aangedragen bij SNS PF. In plaats van een korting op de door ons te betalen fee, heeft [Q] onderstaand voorstel gedaan.
Van [R] krijgen wij maandelijks een overzicht van de uren die de heren [W] en [V] bij SNS PF gedeclareerd hebben. Op basis van deze gedeclareerde huren door [W] en [V] sturen wij een aparte factuur aan [R] om € 7,50 per uur per persoon (in totaal € 15,00) in mindering te brengen op de door ons aan [R] te betalen fee. Deze afspraak is gemaakt met [Q] en de betalingen vinden plaats via [R].
(…).”
3.11
Bij brief van 4 maart 2013 heeft SNS PF [appellant 1] en [appellant 2] medegedeeld dat zij en hun vennootschappen per direct tijdelijk hun werkzaamheden voor SNS PF dienden te staken.
3.12
Op 12 maart 2013 is [appellant 2] verhoord door de FIOD. In het proces-verbaal van dit verhoor is onder meer opgenomen:
“Vraag: is er ook direct door [R] aangegeven dat hij een deel van uw beloning wenste te ontvangen?
Antwoord: Op basis van onze gesprekken met [S] (toevoeging hof: [S]) en de positieve feedback daarop is er een contract gekomen, met SNS PF. In een gesprek met [Q] zijn wij ([appellant 1] en ik) een fee overeengekomen van € 75 per gewerkte uur. Dat vond ik niet gek gezien onze nauwe band en het feit dat we veel samen hadden meegemaakt. Dus ik gunde hem die fee ook en ik vond dat hij daar recht op had. Met [R] heb ik het nooit over een fee gehad.
Op verzoek van [Q], is de betaling van de fee aan een met [R] gelieerde vennootschap gefactureerd en ook betaald. Dit was op expliciet verzoek van [Q] om voor zijn moverende redenen. Ik wist dat [Q] de door mij betaalde vergoeding kreeg, want [Q] heeft mij binnengeloodst. Nadat wij de afspraak met [Q] hadden gemaakt met betrekking tot het facturen en betalen van de Fee gaf [Q] aan dat hij dat de betaling zou laten lopen via [R]. Ik heb elke maand mijn factuur opgestuurd aan SNS en daarna kreeg ik een factuur van [R], met als omschrijving declaratie betreffende advies diensten t.b.v. [Y] B.V. voor de betreffende maand.
Vraag: Als ik deze factuur kreeg wat wist u dan?
Antwoord: Als ik deze factuur kreeg dan kon ik het bedrag herleiden naar de fee die ik met de heer [Q] had afgesproken.
Vraag: Op de factuur staat dat adviesdiensten, dus?
Antwoord: Ik weet hoe deze fee tot stand is gekomen. Ik heb nooit stil gestaan bij de omschrijving van de factuur. Ik kon het bedrag herleiden aan de hand de door mij gewerkte uren. Dat was voldoende. Ik heb deze facturen netjes in mijn administratie bewaard. Ik heb ze ook netjes betaald. (…)
Vraag: Hoe noemde [Q] het deel dat hij wenste te ontvangen en hoeveel was dat?
Antwoord: Het initiatief kwam van [Q]. [Q] heeft ervoor gezorgd dat hij ons binnenbracht en hij verlangde hiervoor een vergoeding. [Q] heeft aan mij het voorstel gedaan om € 75 van mijn uurtarief als vergoeding te willen ontvangen en ik vond dat bedrag aanvaardbaar dus ik ben daarmee akkoord gegaan. Omdat [appellant 1] en ik altijd samen waren wist ik dat ook [appellant 1] eenzelfde afspraak met [Q] heeft gemaakt.
[Q] heeft tegenover mij aangegeven dat ik een factuur zou ontvangen van [R]. Ik mailde mijn factuur eerst aan SNS PF en ook aan [R]. [R] kon aan mijn factuur zien welke uren ik gemaakt had en wat mijn uurtarief is. De eerste maanden heb ik mijn facturen fysiek afgegeven aan [S]. Het bleek dat dat proces niet goed liep, omdat ik te lang op betaling moest wachten. Na die begin maanden bleek dat het niet goed ging en toen zei [R] tegen mij, stuur die facturen maar naar mij en dan zorg ik wel voor de interne afhandeling en daarna ging het beter met de betaling. Omdat de bedragen van de door mij ontvangen facturen van [R] juist waren, ben ik ervanuit gegaan dat [R] op de hoogte was gesteld door [Q] van de door hem te ontvangen fee. (…)
Vraag: Heeft u vaker dergelijke vergoedingen aan andere opdrachtgever moeten betalen? Zo ja kunt u dat nader toelichten?
Antwoord: Nee. Dit was de eerste keer en vanaf nu ook de laatste keer.
Vraag: Komen de omschrijvingen op die facturen overeen met de werkelijk door [R] geleverde prestaties?
Antwoord: Nee.
Vraag: Heeft [R] de prestatie zoals die op de factuur vermeld staat geleverd?
Antwoord: Nee.
(…)
Vraag: Welke mensen heeft u zelf aangebracht?
Antwoord: [V] en [W].
Vraag: Heeft u een vergoeding voor het aanbrengen van nieuwe mensen ontvangen?
Antwoord: Ja uiteindelijk wel. Ik heb aan [Q] gekscherend in een gesprek waar ook [appellant 1] aangegeven dat ik het wel redelijk vond dat wij voor het aanbrengen voor de twee nieuwe medewerkers een correctie op onze eigen te betalen Fee zouden krijgen. [Q] is hierop ongeveer een week later op teruggekomen en hij stelde voor €7,5 per uur per persoon per medewerker. Ik was aangenaam verrast door dit voorstel. Er is een maandelijkse correctie geweest op de factuur die [R] aan mij stuurde. Ik heb hiervoor een correctie factuur aan [R] gestuurd met dezelfde omschrijving als op de factuur die ook zelf van [R] ontving die omschrijving luidde “adviesdiensten” en ik betaalde het netto verschuldigde bedrag aan [R] zijn B.V. want ik zag het ook als een correctie op mijn Fee aan [Q]. Ik zag het als een correctie op zijn factuur ([R]) en daarom heb ik ook dezelfde omschrijving overgenomen, anders was het ook niet te corrigeren en zou het mogelijk worden gezien als twee verschillende zaken.
Vraag: Is de omschrijving van de door u opgemaakte factuur correct?
Antwoord: Nee, maar ik zocht bewust aansluiting met de andere factuur van [R] aan mij gericht.
(…)
Vraag: Heeft u ooit aan uw opdrachtgever SNS aangegeven dat u per gewerkt uur een beloning ontving van de door uw opdrachtgever ingehuurde / aangebrachte werknemers?
Antwoord: Nee. Ik zag het als een correctie op mijn Fee.
(…)
Na doorlezing van deze tekst verklaar ik dat dit een juiste weergave is van wat ik heb gezegd.”
[appellant 2] heeft deze verklaring ondertekend.
3.13
Op 13 maart 2013 is [appellant 1] verhoord door de FIOD. In het proces-verbaal van dit verhoor is onder meer opgenomen:
“Vraag: Wie moesten er namens SNS PF goedkeuring geven aan het uurtarief (en overige kosten) en welke informatie is daarvoor verstrekt?
Antwoord: [appellant 2] en ik in 1e instantie hebben onze originele declaratie gezamenlijk ingediend in een enveloppe bij mevrouw [secretaresse van S], de secretaresse van [S]. Zij zorgde voor verdere verwerking. Het duurde lang met betalen. Bovendien was het ongemakkelijk dat het via het secretariaat ging, het lag open en bloot voor iedereen zichtbaar. De Fee voor [Q] liep op zijn verzoek vanaf het begin via [R].
[R] ontving van de declaratie een kopie, zodat hij dan de Fee voor [Q] aan hem kon betalen. [secretaresse van S] zorgde voor de verwerking van de declaraties in het systeem. [R] zorgde voor het uitbetalen van de Fee aan [Q]. [R] stelde begin 2011 voor dat wij onze urenfacturen voortaan rechtstreeks aan hem zouden toesturen. Hij gaf aan dat hij ervoor kon zorgdragen dat onze declaraties in het systeem kwamen, zodat er voor tijdige betaling van de door mij gemaakte uren zou worden zorg gedragen. Ik vond dat wel gemakkelijk.
Het deel van het afdragen van de Fee was 30% zijnde € 75,00 per gewerkt uur. Deze afspraak heb ik met [Q] gemaakt, dat was nadat wij het definitieve contract met SNS PF hadden gemaakt. [Q] zijn vennootschap lag op dat moment onder vuur, gezien het faillissement van CEG en ik vermoedde dat [Q] het risico liep dat er beslag op zijn inkomsten zou worden gelegd.
(…)
Vraag: Door wie en op welke wijze is aangegeven dat hij/zij een deel van uw beloning wenste te ontvangen?
Antwoord: Dat is een mondelinge afspraak die ik heb gemaakt met [Q]. Deze afspraak ging bijna vanzelf. Het intiatief tot uitbetalen van de Fee aan [Q] is van mijzelf uitgegaan, omdat ik het normaal vind dat je bij een opdracht als deze een Fee betaald aan degene die je hiervoor binnen brengt. Ik gunde de Fee ook meer aan [Q] dan aan het recruitment bureau, door wie ik ook was benaderd. Er is voordat het contract in de eindfase kwam niet over de hoogte van de Fee gesproken.
(…)
Vraag: Als u deze factuur kreeg wat wist u dan?
Antwoord: Ik mailde mijn factuur aan [R] en ik kreeg van [R] en het bedrag correspondeerde precies met het aantal uren keer het tarief van € 75,00.
Vraag: Op de factuur staat als aard van de werkzaamheden ‘adviesdiensten’?
Antwoord: Ik heb daar verder niet bij stil gestaan. Dat deze factuur correspondeerde met de materiële werkelijkheid dat ik een afspraak heb gemaakt met [Q] en dat het op zijn verzoek liep via [R] en dat de eerder ingediende factuur correspondeerde met het aantal uren keer het bedrag van € 75,00. Meneer [R] betaalde [Q] weer.
(…)
Vraag: Zijn de Fee’s die daarop betrekking hebben uitbetaald?
Antwoord: Daar ben ik vanuit gegaan, omdat [Q] aan mij heeft bevestigd dat hij Fee heeft ontvangen. Ik weet echter niet of dit het volledige bedrag is geweest wat ik met [Q] had afgesproken.
(…)
Vraag: Komen de omschrijvingen van de advieswerkzaamheden zoals vermeld op de facturen overeen met de werkelijk door [R] geleverde prestaties?
Antwoord: Nee.
(…)Vraag: Heeft u een vergoeding voor het aanbrengen van nieuwe mensen ontvangen?
Antwoord: Ik heb daar zelf niet over onderhandeld, maar [appellant 2] heeft op eigen titel overleg gehad met [Q] en daar kwam een korting op zijn Fee van € 15,00 uit. Deze Fee heeft [appellant 2] vrijwillig met mij gedeeld.
Vraag: Kent u namen van de personen die door [appellant 2] zijn aangebracht?
Antwoord: [W] en [V].
(…)
Vraag: Is de omschrijving van de werkzaamheden op de door u gemaakte factuur correct?
Antwoord: Ja, voor mij wel want die luidt werkzaamheden inzake [P]. De factuur is helemaal helder en volledig te herleiden. Als u mij vraagt of ik ook de werkzaamheden zoals die op de factuur staan vermeld verricht heb. Ik heb geen werkzaamheden verricht maar de Fee was wel afgesproken, er is geen sprake van een valse declaratie. Voor mij zien ‘de werkzaamheden’ op de afspraak voortvloeiend uit de basis afspraak zoals die met [Q] is gemaakt.
(…)
Vraag: Heeft u ooit aan uw opdrachtgever SNS aangegeven dat u per gewerkt uur een beloning ontving van de door uw opdrachtgever ingehuurde/aangebrachte werknemers?
Antwoord: Nee.
(…)
Vraag: Waren er naast [S] en/of [R] en/of [Q] gezamenlijk afspraken gemaakt omtrent de gang van zaken met de Fee’s?
Antwoord: Nee, ik had een afspraak met [Q] en de afspraak was de hele Fee voor [Q]. Deze wijze van uitbetalen was zo gedaan omdat dat met persoonlijke omstandigheden van [Q] te maken had op zijn verzoek. Omdat ik op de hoogte was van de persoonlijke omstandigheden van [Q]. Het bedrijf waarvan hij directeur was is (buiten zijn schuld om) failliet gegaan. Hij kreeg de schuld van een heleboel zaken. Hij kon niet eens een bankrekening openen en hij kon geen andere vennootschap oprichten. Dat hij het even parkeerde, totdat hij een eigen BV had opgericht kon ik snappen. Er waren meerdere partijen die [Q] een lening hadden verstrekt. Ik vermoed ook van [R]. [Q] is persoonlijk niet failliet gegaan. Hij had meerdere borgstelling ondertekend. In mijn beleving was het zo dat [Q] eigenaar was van een BV met een zwaar negatief vermogen en deze activiteiten was een nieuwe activiteit die hij in een nieuwe rechtspersoon wilde doen. Hij wilde niet in de situatie komen dat er meteen beslag op deze inkomsten werd gelegd.
(…)
Na doorlezing van deze tekst verklaar ik dat dit een juiste weergave is van war ik heb gezegd.”
[appellant 1] heeft deze verklaring ondertekend.
3.14
Op 19 maart 2013 is [Q] verhoord door de FIOD. In het proces-verbaal van dit verhoor is onder meer opgenomen:
“(wat zijn uw werkzaamheden op dit moment?)
Verder heb ik geen overige werkzaamheden. Mijn dochter heeft [U], dat heb ik opgezet voor haar. (…) Een vriend van mij was daar directeur (…) dit omdat ik in die tijd niet zichtbaar wilde zijn in verband met bedreigingen. Maar ik heb voor [U] een algemene tekenbevoegdheid. (…) Ik ben de feitelijk leidinggevende van [U].
(Heeft u externe mensen bij SNS Property Finance aangebracht en welke rol had u hier in?)
(…) [R] vroeg mij op een gegeven moment of ik goede mensen voor de herstructureringspoot van SNS wist. Ja die wist ik wel en die heb ik aanbevolen, mensen waar ik drie jaar lang dag en nacht bij CEG mee gewerkt heb. Zij hebben daar gesprekken gevoerd bij SNS en zijn toen aangenomen bij SNS PF. De CV's van deze mensen hebben zij naar mij gestuurd en die heb ik toen naar [R] gestuurd. Dat waren [appellant 2] en [appellant 1] . [R] zei dat hij bij de inbreng van deze mensen wilde verdienen en zei toen jij kunt er ook aan verdienen. Voor mij was dat niet vreemd, het was prachtig, ik zat met een curator die geen fees wilde vergoeden vanuit de CEG en ik had verder geen inkomsten. (…) Ik kreeg per gewerkt uur van de jongens € 25,00 per uur. (…) Ik maakte een factuur op op naam van [U]. Ik stuurde een emailtje of ik zag [R] met vermelding van consultancy services over een bepaalde maand. Op uw vraag of dat elke maand gebeurde ja de gebeurde maandelijks. (…)
(Welke werkzaamheden heeft u danwel [U] s.r.o. voor [T] Beheer BV dan wel [R] verricht?)
In feite is dit de factuur voor mijn vergoeding van de gewerkte uren van de jongens. In mijn optiek krijg ik een vergoeding voor het aanbrengen van deze mensen. Fysiek heb ik geen werkzaamheden verricht voor [T]. (…)”
[Q] heeft de verklaring na doorlezing ondertekend.
3.15
Op 19 maart 2013 is [R] eveneens verhoord door de FIOD. In het proces-verbaal van dit verhoor is onder meer opgenomen:
“Vraag verbalisanten: Wat kunt u verklaren over de facturen die u opmaakte vanuit [T] Beheer BV en [T] Trade BV voor [Y] BV?
Antwoord gehoorde: Die maakte ik op uit de administratie, daar stonden de uren. De basis waren daarvoor de overzichten uit het spreadsheet D-230 dat u eerder aan mij toonde.
Vraag verbalisanten: Was de omschrijving op de facturen gebaseerd op de werkelijkheid?
Antwoord gehoorde: Dat had anders moeten heten zoals ik al eerder verklaard heb namelijk bemiddelingsfee. Ik wil daarbij opmerken dat de [appellant 2] zelf RA is dus hij had ook meteen kunnen opmerken dat het anders had gemoeten. (…)
Vraag verbalisanten: Wat kunt u verklaren over de facturen die u opmaakte vanuit [T] Beheer BV en [T] Trade BV voor [X] BV?
Antwoord gehoorde: Dit is op exact dezelfde manier gegaan als bij [appellant 2]: Ook hier had bemiddelingsfee moeten staan op de factuur.
Vraag verbalisanten: (…) Hebben de adviesdiensten op de factuur van u aan [appellant 2] en [appellant 1] feitelijk plaatsgevonden?
Antwoord gehoorde: Iedereen wist waar het over ging maar er had bemiddelingsfee moeten staan. De adviesdiensten hebben niet plaatsgevonden.
Vraag verbalisanten: Was de omschrijving op de facturen gebaseerd op de werkelijkheid?
Antwoord gehoorde: Nee. Hier had bemiddelingsfee moeten staan.
Vraag verbalisanten: Ook hier komt weer [Q] naar voren. Kunt u hier verder over de verdeling zoals te zien is in het overzicht D-230 wat verklaren?
Antwoord gehoorde: (…) Daarna zijn andere personen uit de groep binnen gekomen die door bemiddeling van [Q] bij SNS PF gekomen zijn. Met deze personen is door [Q] een bemiddelingsfee afgesproken van € 75,00 zodat er door mij € 50,00 en [Q]
€ 25,00 ontvangen zou worden. Later heb ik [S] aangegeven dat ik de € 50,00 met hem wilde delen in het kader van de ereschuld. (…)
Vraag verbalisanten: Wie waren er nog meer op de hoogte van de bemiddelingsfee die [W] en [V] aan u moesten betalen.
Antwoord gehoorde: [Q] en [appellant 1] en [appellant 2].
Vraag verbalisanten: Was de omschrijving ‘adviesdiensten’ op de facturen van [T] gericht aan [P] gebaseerd op de werkelijkheid?
Antwoord gehoorde: Nee, daar had bemiddelingsfee moeten staan.”
3.16
SNS Reaal is aangesloten bij het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Zij heeft bij brief van 2 april 2013 aan [appellant 1] en [appellant 2] meegedeeld dat zij staan geregistreerd in het Incidentenregister en in het Externe Verwijzingsregister (hierna: het EVR) van SNS Reaal. In de brief staat geschreven, na een algemene uitleg van voornoemde registers en het doen ervan:
“ U bent geregistreerd omdat voldoende aannemelijk is geworden dat u bij een incident betrokken bent of bent geweest. Tevens hebben wij vastgesteld dat is voldaan aan de opnamecriteria voor registratie in het Extern Verwijzingsregister.”
3.17
Op de verwerking van persoonsgegevens in het Incidentenregister en het EVR is het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen (hierna: het Protocol) van toepassing.
3.18
Artikel 5.2 van het Protocol betreft de vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister en luidt, voor zover van belang:
“5.2.1. De deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a. a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een financiële instelling, alsmede de (organisatie van de) financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klacht wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de betrokkene als gevolg van opname van zijn persoonsgegevens in het Externe Verwijzingsregister.(…)”.
3.19
In artikel 5.3.1. betreffende de verwijdering van gegevens uit het EVR staat vermeld:
“Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 5.2.1. Protocol wordt voldaan draagt de Deelnemer zorg voor verwijdering van de door de Deelnemer opgenomen verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister. De deelnemer doet dit ook naar aanleiding van een gehonoreerd verzoek tot verwijdering conform artikel 9.4 Protocol.”
3.20
In artikel 4.3.1. betreffende de verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister staat vermeld:
“ Deelnemer doet dit ook op basis van een gehonoreerd verzoek conform artikel 9.4 Protocol.”
3.21
Artikel 9.4.1. van het Protocol luidt:
“Indien uit het verstrekt overzicht blijkt dat Persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt, kan de betrokkene schriftelijk verzoeken om verbetering, aanvulling of verwijdering of afscherming van de betreffende Persoonsgegevens.”
3.22
SNS Reaal heeft op 28 februari 2013 bij de FIOD aangifte tegen [S] en [R] gedaan wegens het plegen van niet-ambtelijke omkoping (art. 328ter Sr), va-lsheid in geschrifte (art. 225 Sr) en oplichting (art. 326 Sr). Op basis van die aangifte is de FIOD een strafrechtelijk onderzoek onder de noemer "Mount Nepal" gestart tegen [R], [S] en zeven bij SNS PF aangenomen externen, waaronder [appellant 1] en [appellant 2]. Zij zijn daarbij als verdachten aangemerkt. Het is nog niet duidelijk of zij strafrechtelijk zullen worden vervolgd.
3.23
Naast het Incidentenregister en het EVR, maakt SNS Reaal in haar administratie gebruik van een ‘gebeurtenissenadministratie’ en een Intern Verwijzingsregister (hierna: IVR). De registers worden toegankelijk gemaakt door een Externe Verwijzingsapplicatie (EVA).
3.24
Bij brief van 3 april 2013 heeft SNS PF aan [appellant 1] en [appellant 2] kenbaar gemaakt dat SNS PF voornemens is de overeenkomst met hen met onmiddellijke ingang te beëindigen. [appellant 1] en [appellant 2] worden in de gelegenheid gesteld hun visie op dit voornemen te geven.
3.25
Bij brief van 18 april 2013 hebben [appellant 1] en [appellant 2] te kennen gegeven dat zij zich niet herkennen in de door SNS PF gebezigde bewoordingen in de brief van 3 april 2013. [appellant 1] en [appellant 2] hebben om een nadere toelichting gevraagd en zij hebben verzocht om toezending van stukken waarop de stellingen van SNS PF berusten.
3.26
Bij brief van 26 april 2013 hebben [appellant 1] en [appellant 2] aan SNS Reaal om nadere informatie verzocht over hun registratie in het Incidentenregister en het EVR. SNS Reaal heeft daar bij brieven van 14 mei 2013 op gereageerd.
3.27
Nadat op 24 mei 2013 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen SNS PF en [appellant 1] en [appellant 2], heeft SNS PF bij brief van 13 juni 2013 de overeenkomsten tot opdracht vernietigd met een beroep op dwaling dan wel met onmiddellijke ingang opgezegd.
3.28
Vervolgens heeft een briefwisseling plaatsgevonden over de vernietiging/opzegging van de overeenkomst, waarbij SNS PF en SNS Reaal het standpunt hebben gehandhaafd dat de registratie in het Incidentenregister en EVR terecht is geweest.
Bij schrijven van 7 augustus 2013 van de afdeling Veiligheidszaken van SNS Reaal wordt aan [appellant 1] en [appellant 2] medegedeeld dat de registratie gehandhaafd blijft.
3.29
Voor de registratie geldt (indien geen sprake is van nieuwe incidenten) een maximumtermijn van acht jaar.
4. Het verzoek en de beoordeling in eerste aanleg
4.1
In eerste aanleg hebben [appellant 1], [X], [appellant 2] en [Y] zich op de grondslag van de artikelen 35, 36 en 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) tot de rechtbank gewend met het verzoek om SNS Reaal en
SNS PF gezamenlijk, althans één van hen, althans verweerster sub 1,als verantwoordelijke(n) van een verzameling persoonsgegevens te bevelen om binnen tien dagen na betekening van de beschikking op dit verzoek, althans binnen een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of dagdeel dat zij daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven:
1) de registratie van alle verzoekers, alsmede alle op hen betrekking hebbende persoonsgegevens uit het Incidentenregister, waaronder begrepen het IVR, EVR en EVA te verwijderen en verwijderd te houden, het een en ander onder toezending van een bewijsstuk aan verzoekers en hun advocaat;
2) aan verzoekers en hun advocaat af te geven kopieën van alle informatie die jegens hen is ingebracht, alsmede de herkomst van die gegevens waaronder in ieder geval begrepen de onderzoeksresultaten en de ondernomen stappen in het onderzoek en besluitvormingsproces en;
3) schriftelijk aan verzoekers en hun advocaat mede te delen wie bij SNS Reaal en/of SNS PF in het kader van een onderzoek van EVA over hen informatie heeft ingewonnen,
een en ander met veroordeling van SNS Reaal en SNS PF in de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad.
SNS heeft verweer gevoerd.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank allereerst geoordeeld dat SNS PF ten onrechte in de procedure is betrokken, aangezien SNS Reaal de verantwoordelijke is in de zin van de Wbp.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat bij toewijzing van het sub 2) en 3) verzochte niet langer belang bestaat, aangezien daar inmiddels aan tegemoet werd gekomen.
Het verzoek van [X] en [Y] stuit naar het oordeel van de rechtbank af op het gegeven dat de Wbp uitsluitend van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens en voorts op het feit dat deze rechtspersonen niet in het IVR of EVR staan geregistreerd.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de registratie van [appellant 1] en [appellant 2] in het EVR gerechtvaardigd is en dat - in het verlengde daarvan - ook hun opname in het Incidentenregister, het IVR, alsmede de overige registers, waaronder de interne gebeurtenissenadministratie niet onrechtmatig is.
Aangezien het EVA geen persoonsgegevens bevat, maar slechts een ondersteunende applicatie is die toegang verstrekt tot de registers is het verzoek ten aanzien van het EVA evenmin toewijsbaar.
De rechtbank heeft het verzochte afgewezen en [appellant 1], [appellant 2], [X] en [Y] hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
5. De grieven en de beoordeling in hoger beroep
5.1
Het onderhavige appel is uitsluitend door [appellant 1] en [appellant 2] ingesteld.
Zij hebben vijf grieven tegen de bestreden beschikking geformuleerd.
Voor zover zij in hun beroepschrift (al dan niet buiten de grieven om) kritische opmerkingen over de volledigheid van de door de rechtbank genoteerde vaststaande feiten hebben gemaakt, hebben zij bij een bespreking daarvan niet langer belang, aangezien het hof de feiten in het voorgaande zelfstandig heeft vastgesteld.
Voor het overige zien de grieven op het hiervoor onder 4.2 weergegeven oordeel aangaande de positie van SNS PF (grief 1) en op de afwijzing van het verzoek om de registraties van [appellant 1] en [appellant 2] ongedaan te maken (grieven 2 tot en met 5).
5.2
Grief 1 is gericht tegen het oordeel dat SNS PF ten onrechte in het geding werd betrokken.
Het door [appellant 1] en [appellant 2] ingediende verzoek is gebaseerd op de artikel 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarin is - samengevat en voor zover hier van belang - vastgelegd dat de belanghebbende de rechtbank kan verzoeken om de verantwoordelijke te bevelen om persoonsgegevens die de belanghebbende betreffen te verwijderen. Dat de registratie van [appellant 1] en [appellant 2] een verwerking van persoonsgegevens zoals in de Wbp bedoeld oplevert, staat niet ter discussie.
Onder "de verantwoordelijke" wordt ingevolge art. 1 aanhef en onder d Wbp verstaan: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of te zamen met anderen, het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Het hof overweegt, gelijk ook de rechtbank heeft gedaan, dat SNS PF niet heeft te gelden als de verantwoordelijke is in bovenvermelde zin. Het is immers SNS Reaal die de registers in kwestie hanteert en de persoonsgegevens van [appellant 1] en [appellant 2] daarin heeft doen verwerken.
De grief faalt.
5.3
De grieven 2 tot en met 5 zijn gericht tegen het oordeel dat de registratie van [appellant 1] en [appellant 2] in de betrokken registers de in het Protocol neergelegde toets der kritiek kan doorstaan. Dat het Protocol moet worden aangemerkt als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een verwerking van persoonsgegevens zoals de Wbp die in dat opzicht voorschrijft is daarbij tussen partijen - terecht - niet in geschil.
5.4
Het hof stelt voorop dat voor verwerking van persoonsgegevens in het EVR en het Incidentenregister geen strafrechtelijke veroordeling is vereist. Anderzijds is de enkele verdenking van betrokkenheid bij een strafbaar feit daartoe niet voldoende. Er dient sprake te zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van art. 350 Sv. kunnen dragen. Als maatstaf geldt daarvoor dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan (ECLI:NL:HR:2009:BH4720).
5.5
SNS Reaal heeft gesteld dat [appellant 1] en [appellant 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het opmaken en voorhanden hebben van valse facturen (art. 225 lid 1 en 2 Sr). Aangezien die facturen ertoe dienden de ware aard van de geldstromen tussen [appellant 2] en [appellant 1] enerzijds en andere opdrachtnemers van SNS PF anderzijds te verhullen, de geldstromen via diverse bankrekeningen tussen opdrachtnemers van SNS PF plaatsvonden en SNS PF daarover niet was geïnformeerd is er ook sprake van betrokkenheid bij witwassen (art. 420bis en/of 420ter Sr), niet-ambtelijke omkoming (art. 328ter lid 1 Sr) en oplichting (art. 326 Sr), aldus SNS.
5.6
[appellant 1] en [appellant 2] hebben niet betwist dat de tenaamstelling en de omschrijving van de werkzaamheden op de facturen die zij (als bestuurders van [X] respectievelijk [Y]) van [R] ontvingen niet met de werkelijkheid correspondeerden. De vermelding op de facturen betrof immers door [T] verrichte "adviesdiensten", die in werkelijkheid nooit hebben plaatsgehad. [appellant 1] en [appellant 2] hebben zich ook daadwerkelijk van de facturen bediend, door voor de betaling ervan zorg te dragen en ze zonder correcties in hun administraties op te nemen. Met dat laatste wordt de bewijsbestemming die dergelijke facturen naar hun aard reeds hebben nog benadrukt. [appellant 1] en [appellant 2] moeten zich van de onjuistheid van het een en ander terdege bewust zijn geweest: met de nota's werden immers, zo wisten zij, geen adviesdiensten maar aan [Q] toekomende tipfee's in rekening gebracht en hun betalingen waren ook op de voldoening van die fee gericht. De verklaringen van [appellant 1] en [appellant 2] tegenover de FIOD, dat zij nooit stil hebben gestaan bij de omschrijving van de factuur, acht het hof weinig aannemelijk, aangezien beiden terzelfder tijd verklaren dat het bedrag herleidbaar was tot de door hen voor SNS PF gewerkte uren, hetgeen op een zorgvuldige bestudering van de facturen wijst. Bovendien geldt zowel voor [appellant 1] als voor [appellant 2] dat zij zich gelet op hun professie bewust moeten zijn geweest van het bewijsbelang van de facturen c.q. van het gevaar dat in dergelijke feitelijke onjuistheden schuilt.
Het voorgaande brengt een zware verdenking mee dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken en voorhanden hebben van een vals geschrift zoals strafbaar gesteld in art. 225 lid 2 Sr.
5.7
Ook de door [appellant 1] en [appellant 2] zelf opgemaakte facturen zijn niet in overeenstemming met de realiteit. Met die facturen werden immers maandelijks "Adviesdiensten inzake [P]" aan de [T] vennootschappen in rekening gebracht, terwijl het in werkelijkheid om een aan de door [W] en [V] gewerkte uren gerelateerde korting op de aan [Q] af te dragen bemiddelingsfee betrof. Ook hier geldt dat [appellant 1] en [appellant 2] wisten dat de werkelijkheid geweld werd aangedaan. De door hen gekozen omschrijving staat bovendien zodanig ver af van de realiteit dat zij konden weten dat derden daardoor bij raadpleging of controle van hun administratie (of van de administratie van de ontvanger van de facturen) op het verkeerde been zouden worden gezet. Hun opmerking dat zij daarbij klakkeloos voor een op de door hen van [R] ontvangen facturen aansluitende omschrijving hebben gekozen, bevredigt in dat opzicht niet.
Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van een zware verdenking dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het valselijk opmaken van een geschrift, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te (doen) gebruiken, zoals strafbaar gesteld in art. 225 lid 1 Sr.
5.8
Een en ander is op zichzelf reeds voldoende grond voor opname in het incidentenregister en het EVR. Het hof zal [appellant 1] en [appellant 2] niet volgen in hun standpunt dat de bedoelde gedragingen buiten de reikwijdte van het Protocol vallen aangezien ze geen bedreiging voor de financiële instelling of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector opleveren (art. 5.2.1 onder a Protocol). SNS PF betaalde voor hun werkzaamheden een eerlijk tarief en werd door hun (in hun ogen onverplichte) afspraken met [Q] en anderen aangaande een bemiddelingsfee dus niet benadeeld, zo stellen zij. [appellant 1] en [appellant 2] doen het daarbij ten onrechte voorkomen dat hun handelwijze hooguit een benadeling van de schuldeisers van [Q] oplevert, en
SNS PF en SNS Reaal niet regardeert. Het feit dat het [appellant 1] en [appellant 2] vrij staat om hun inkomsten naar eigen inzicht te besteden, betekent uiteraard niet dat het hun ook is toegestaan om zich daarbij van onwaarheden te bedienen. Dat het aanzien en de integriteit van een bank en in potentie zelfs van het bankwezen als geheel in gevaar komt zodra voor de bank werkzame personen zich met valsheid in geschrifte inlaten, staat naar het oordeel van het hof buiten kijf. Waar het in omloop brengen en houden van valse facturen op zichzelf al een bedreiging voor het handelsverkeer in het algemeen oplevert, klemt dit in de financiële sector eens te meer, aangezien veiligheid en integriteit daarin een belangrijke factor in de bedrijfsvoering vormen. Het hof merkt verder op dat [appellant 1] en [appellant 2] er bij gelegenheid van het pleidooi ook geen blijk van hebben gegeven de ernst van hun gedragingen in te zien, zodat hun integriteit des te meer in het geding is.
Het hof laat dan nog daar dat het verhullende motief waar [appellant 1] over verklaart en dat in het beroepschrift wordt herhaald, te weten het buiten het zicht van [Q zijn] schuldeisers houden van mogelijke verhaalsobjecten, zich evenmin verdraagt met de onkreukbaarheid die van medewerkers van een financiële instelling mag worden verwacht.
5.9
[appellant 1] en [appellant 2] hebben verder aangevoerd dat hun opname in het EVR niet voldoet aan het Protocol, omdat er geen aangifte tegen hen werd gedaan.
Het hof acht dit standpunt niet houdbaar. Daartoe zij in de eerste plaats opgemerkt dat het Protocol op dat punt geen absolute formulering of dwingend voorschrift bevat: in art. 5.2.1. onder b van het Protocol is niet meer neergelegd dan dat in principe aangifte of klacht bij een opsporingsambtenaar wordt gedaan. Uit de door [appellant 1] en [appellant 2] overgelegde toelichting van het Protocol (bijlage 16 bij inleidend verzoekschrift) blijkt ook dat van het doen van aangifte kan worden afgezien. Bovendien is het feitencomplex waar het hier om gaat wel degelijk door SNS aan de justitiële autoriteiten voorgelegd, doordat aangifte tegen [S] en [R] is gedaan. Nu [appellant 1] en [appellant 2] in het daarop betrekking hebbende strafrechtelijk onderzoek als verdachten zijn aangemerkt, valt niet in te zien dat SNS nog gehouden zou zijn om expliciet tegen hen afzonderlijk aangifte te doen.
5.10
[appellant 1] en [appellant 2] hebben verder nog gesteld dat de beslissing om tot hun registratie over te gaan op een te smalle basis werd genomen en daarom niet geldig is. Deze ongeldigheid kan naar zij stellen niet door middel van later aan het licht gekomen feiten en omstandigheden worden gerepareerd.
Tussen partijen staat vast dat de initiële beslissing om [appellant 1] en [appellant 2] in het EVR op te nemen door SNS Reaal naar aanleiding van het met hen op 25 februari 2013 gevoerde gesprek werd genomen. Aan [appellant 1] en [appellant 2] moet worden toegegeven dat het daarvan opgemaakte gespreksverslag (hiervoor bij 3.11 weergegeven) minder concrete feiten en omstandigheden bevat dan de verbalen van de verhoren die de FIOD later heeft afgenomen. Uit het gespreksverslag van 25 februari 2013 komt echter wel voldoende duidelijk naar voren dat [appellant 1] en [appellant 2] facturen voor door [T] geleverde "adviesdiensten" ontvingen en betaalden, terwijl hun betaling in werkelijkheid iets heel anders betrof. Dat is, zoals hiervoor onder 5.6 reeds werd overwogen, naar het oordeel van het hof voldoende om een zware verdenking van betrokkenheid bij valsheid in geschrifte te doen rijzen. Het gegeven dat de precieze gang van zaken op dat moment nog niet volledig in beeld was, doet daar onvoldoende aan af. Voor het overige valt niet in te zien welk belang [appellant 1] en [appellant 2] thans nog hebben bij de conclusie dat de zware verdenking pas na ontvangst van de FIOD-informatie gelegitimeerd bij SNS Reaal kan hebben postgevat. Zij hebben niet aangegeven op welke wijze een latere registratie hun enig nadeel zou hebben bespaard; de achtjaarstermijn waarvoor de registratie geldt, loopt in dat geval immers even zoveel langer door. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat een eventueel premature registratie maakt dat eenzelfde incident op een later moment, bijvoorbeeld in geval van nieuwe informatie, niet alsnog tot een geldige opname in het EVR zou kunnen leiden.
5.11
Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat het er voldoende feitelijke grond bestond om [appellant 1] en [appellant 2] in het interbancaire waarschuwingssysteem te registreren. Daarmee falen de grieven 2, 3 en 4.
De vraag die vervolgens nog moet worden beantwoord, en die in grief 5 aan de orde wordt gesteld, is of die registratie ook proportioneel is (art. 5.2.1. onder c Protocol).
Het hof stelt vast dat opname in het incidentenregister, en met name in het daaraan gekoppelde EVR, verstrekkende consequenties kan hebben. Alle deelnemende banken en financiële instellingen kunnen immers door toetsing aan het EVR vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens kunnen zij nadere informatie omtrent de reden van opname opvragen. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren.
Gelet daarop dienen hoge eisen te worden gesteld aan de grond(en) voor opname in de registers. In het voorgaande ligt besloten dat aan die gronden is voldaan.
In het onderhavige geval brengt de registratie echter niet alleen een uitsluiting van financiële diensten mee, maar heeft zij ook gevolgen voor de broodwinning van de geregistreerden.
[appellant 1] en [appellant 2] achten de registratie om die reden disproportioneel. Subsidiair stellen zij dat deze niet langer dan een jaar (een periode die intussen reeds is verlopen) zou mogen duren.
[appellant 1] en [appellant 2] hebben overtuigend aangevoerd dat hun opname in de registers hen tot persona non grata in de financiële wereld heeft gemaakt en het nagenoeg wegvallen van hun inkomen heeft veroorzaakt. Dat wordt door SNS Reaal op zichzelf ook niet betwist. SNS Reaal heeft aangevoerd dat van een volledige blokkade op de arbeidsmarkt geen sprake is omdat alleen de banken toegang hebben tot de registratie, zodat een dienstverband buiten de financiële sector of bij justitie of de belastingdienst gewoon tot de mogelijkheden behoort. SNS Reaal miskent daarbij echter dat de professie van [appellant 1] en [appellant 2], die respectievelijk fiscaal jurist en registeraccountant zijn, meebrengt dat zij een EVR registratie aan een eventuele toekomstige werk- of opdrachtgever hebben te melden en dat deze vervolgens minder genegen zal zijn om met hen in zee te gaan. Het is naar het oordeel van het hof dan ook voldoende aannemelijk dat de maatregel in hun geval, gelet op hun werkervaring tot nu toe, de facto op een vrijwel volledige uitsluiting om hun beroep uit te oefenen neerkomt. Die zware repercussie wordt voor een belangrijk deel gerechtvaardigd door het gegeven dat financiële integriteit in het beroep dat zij bekleden hoog in het vaandel staat en dat van hen, meer nog dan van ieder ander, op dat punt betrouwbaarheid en onkreukbaarheid mag worden verwacht.
Het hof is evenwel van oordeel een registratietermijn van acht jaren in dit geval de grenzen van proportionaliteit overschrijdt. Het hof acht hier, alles afwegend, een termijn van drie jaren op zijn plaats.
Dit betreft evenwel uitsluitend voor de vermelding in het EVR. De gebeurtenissenadministratie en het IVR maken deel uit van de eigen administratie van SNS Reaal en zijn als zodanig niet voor anderen toegankelijk, zodat het bezwaar van een beroepsblokkade daar niet (of in veel mindere mate) aan kleeft.
Dat betekent dat grief 5 ten dele slaagt.
Uitgaande van een registratie per 2 april 2013 betekent dat dat het verzoek tot verwijdering uit het EVR met ingang van 2 april 2016 toewijsbaar is. De daaraan verbonden vordering tot het opleggen van dwangsommen is eveneens toewijsbaar, zij het dat het hof deze zal matigen en aan een maximum zal verbinden zoals hierna vermeld.
5.12
Nu er in het kader van de devolutieve werking van het appel geen verweren meer voorliggen die met het voorgaande niet reeds zijn besproken, zal het hof de bestreden beschikking ten dele vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen zoals hierna in het dictum is vermeld.
Het in het beroepschrift gedane verzoek om opgave te doen wie in het kader van een hit in het EVR-register inmiddels informatie heeft ingewonnen zal worden afgewezen, nu SNS Reaal onbetwist heeft aangevoerd dat zich dienaangaande tot dusver niemand bij haar heeft gemeld.
5.13
De in hoger beroep verzochte terugbetaling van de aan SNS Reaal betaalde proceskosten wordt eveneens afgewezen, nu in het voorgaande besloten ligt dat [appellant 1] en [appellant 2] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dienen te worden aangemerkt (geliquideerd salaris advocaat in hoger beroep
2 punten tarief II).
7. De beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van 23 januari 2014, echter uitsluitend voor zover deze inhoudt dat de registratie van [appellant 1] en [appellant 2] in het EVR na 2 april 2016 voortduurt;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
beveelt SNS Reaal om de registratie van [appellant 1] en [appellant 2] in het EVR uiterlijk op
2 april 2016 te verwijderen en verwijderd te houden, zulks onder toezending van een bewijsstuk daarvan aan [appellant 1] en [appellant 2] en hun advocaat,
een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat SNS Reaal daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van SNS vastgesteld op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 704,- voor verschotten, een en ander vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. de Hek, mr. M.M.A. Wind en mr. A.M. Koene en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van vrijdag 7 november 2014 in het bijzijn van de griffier.