Rb Amsterdam 3 april 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:CA3413.
HR, 29-04-2016, nr. 15/00519
ECLI:NL:HR:2016:765, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-04-2016
- Zaaknummer
15/00519
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:765, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑04‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:4595, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:23, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:23, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:765, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑01‑2015
- Vindplaatsen
AR 2016/1240
Uitspraak 29‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Gemeentelijke erfpacht Amsterdam. Aanbod gemeente voor canon nieuw erfpachttijdvak. Is voldaan aan bepaalbaarheidsvereiste (art. 6:227 BW)?
Partij(en)
29 april 2016
Eerste Kamer
15/00519
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
GEMEENTE AMSTERDAM,zetelend te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
t e g e n
[verweerster],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Gemeente en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/520554/HA ZA 12-798 van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2012 en 3 april 2013;
b. het arrest in de zaak 200.132.847/01 van het gerechtshof Amsterdam van 28 oktober 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor de Gemeente toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping.
De advocaat van de Gemeente heeft bij brief van 12 februari 2016 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] is vanaf 12 oktober 2006 appartementseigenaar en erfpachter van het appartement aan de [a-straat 1] te Amsterdam. De Gemeente is eigenaar van het perceel.
(ii) Het eerste erfpachttijdvak is geëindigd op 31 mei 2012. Tot 31 mei 2012 betaalde [verweerster] de Gemeente een canon van € 26,44 per jaar.
(iii) De Gemeente heeft [verweerster] bij brief van 27 februari 2009 een aanbod gedaan voor de canon van het nieuwe erfpachttijdvak (hierna: de aanbiedingsbrief). In de aanbiedingsbrief is onder meer het volgende vermeld:
“Hoe verloopt de procedure
1. In deze brief deel ik u mee welke nieuwe grondwaarde en nieuwe canon de gemeente heeft berekend. Indien u het niet eens bent met de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon, dan zullen drie deskundigen deze vaststellen. Voor de berekening van de gemeente en de deskundigenprocedure verwijs ik u naar de punten 1 en 2 van de toelichting. Via het bijgevoegd antwoordformulier dient u mij vóór 27 mei 2009 te laten weten of u de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon accepteert of dat u deze door deskundigen wilt laten vaststellen.
2. U kiest één van de vier betalingsmogelijkheden. Dit zijn:
* de jaarlijkse canon van € 1.488,00 (toelichting 3);
* de vaste canon van € 1.821,00 voor 10 jaar;
* de vaste canon van € 1.978,00 voor 25 jaar;
* de afkoopsom van € 32.634,00.
Voor u geldt een ‘ingroeiregeling’. Dit betekent dat u in de eerste twee jaar van het nieuwe tijdvak een korting op de canon krijgt (toelichting 4).
Bij elke betaalwijze geldt de ingroeiregeling.De kortingen waarop u recht heeft zijn niet verwerkt in de hierboven genoemde afkoopsom en canonbedragen. U treft deze kortingen aan op de nota’s die u te zijner tijd ontvangt.
(...)
3. Deze aanbieding wordt gedaan onder voorbehoud van goedkeuring door het Dagelijks Bestuur.”
(iv) In de bij de aanbiedingsbrief gevoegde toelichting is onder meer het volgende vermeld:
“1. Gemeentelijke berekening nieuwe grondwaarde en nieuwe canon
De nieuwe grondwaarde is berekend door het aantal m2 gebruiksoppervlakte te vermenigvuldigen met de prijs per m2. Omdat het erfpachtrecht elk meer dan tien jaar oud is, krijgt u een korting van 40% op de prijs per m2.
De nieuwe canon is berekend door de grondwaarde te vermenigvuldigen met het huidige canonpercentage.
Nieuwe grondwaarde bij prijspeil 2009 : € 32.634,00
Canonpercentage : 4,56
Nieuwe canon per 1 juni 2012 : € 1.488,00
2. Deskundigenprocedure
Indien u het niet eens bent met de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon, dan worden deze vastgesteld door drie deskundigen. (…)
4. Ingroeiregeling
De canon in het nieuwe tijdvak is hoger dan die in het aflopende tijdvak. Om de overgang wat gemakkelijker te maken is er een ingroeiregeling. Deze regeling geldt voor rechten die op of na 1 januari 1999 het einde van het eerste tijdvak hebben bereikt. De canon wordt dan als volgt berekend: In het eerste jaar betaalt u de oude canon plus 1/3 van het verschil met de nieuwe canon. In het tweede jaar is dat de oude canon plus 2/3 van het verschil. In het derde jaar is de volledige nieuwe canon verschuldigd. De ingroeiregeling is vastgelegd in het besluit van Burgemeester & Wethouders van 31 oktober 2000, nummer 2000/10789.”
(v) Op 25 mei 2009 heeft [verweerster] het antwoordformulier behorende bij de aanbiedingsbrief ondertekend aan de Gemeente teruggestuurd. Zij heeft aangekruist akkoord te gaan met de grondwaarde van € 32.634,-- en de nieuwe canon die de Gemeente heeft voorgesteld. Zij heeft tevens aangekruist dat zij in aanmerking wenst te komen voor de volgende canonbetaling: “een vaste canon voor 25 jaar van € 1.978,00”.
(vi) Bij brief van 20 mei 2010 heeft de Gemeente aan [verweerster] medegedeeld dat het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid middels het bijgevoegde besluit toestemming heeft verleend voor canonherziening einde tijdvak.
(vii) Op 17 december 2011 heeft [verweerster] het antwoordformulier behorende bij de aanbiedingsbrief opnieuw ingevuld en aan de Gemeente verzonden. Zij heeft op dat antwoordformulier aangekruist dat zij akkoord gaat met de door de gemeente voorgestelde grondwaarde en de nieuwe canon. Zij heeft voorts aangekruist dat zij in aanmerking wenst te komen voor de volgende canonbetaling: “vooruitbetaling van de canon (afkoop) voor het lopende tijdvak, door betaling van een afkoopsom van € 32.634,00”.
(viii) Het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid heeft op 19 december 2011 een nieuw besluit genomen van gelijke strekking als het eerdere besluit van 20 mei 2010.
(ix) Op 14 februari 2012 heeft [verweerster] een brief van de Gemeente ontvangen met onder meer de volgende inhoud:
“Zoals in eerder schrijven is aangegeven heeft u recht op een korting op de afkoopsom, de zogenaamde ingroeiregeling. Door deze korting wordt het netto door u te betalen bedrag niet € 32.634,00, maar € 31.207,-.”
(x) [verweerster] heeft naar aanleiding van deze brief contact opgenomen met de Gemeente en medegedeeld dat zij op grond van de inhoud van de aanbiedingsbrief in de veronderstelling verkeerde dat de 40% korting op de grondwaarde nog niet in het bedrag van € 32.634,-- was verwerkt. De Gemeente heeft haar daarop bericht dat de korting al in de bedragen in de aanbiedingsbrief was verwerkt en dat de Gemeente niet inziet hoe daarover onduidelijkheid kan zijn ontstaan.
(xi) Bij brief van 25 mei 2012 heeft de raadsman van [verweerster] de Gemeente bericht – kort gezegd – dat als er al een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, deze overeenkomst middels deze brief wordt vernietigd op grond van dwaling. [verweerster] heeft de Gemeente verzocht haar alsnog toe te laten tot het deskundigentraject.De Gemeente is daarop niet ingegaan.
(xii) [verweerster] heeft op 30 mei 2012 – onder protest – het bedrag van € 31.207,-- aan de Gemeente betaald.
3.2.1
In dit geding vordert [verweerster], kort samengevat, dat voor recht wordt verklaard: primair dat door het invullen en retourneren van het antwoordformulier door [verweerster] geen overeenkomst tot stand is gekomen; subsidiair dat de overeenkomst of rechtshandeling inhoudt dat [verweerster] een nieuw erfpachttijdvak van vijftig jaar mag afkopen voor een afkoopsom van € 19.580,40 onder aftrek van de ingroeiregeling; meer subsidiair dat de overeenkomst of rechtshandeling (inhoudende dat [verweerster] gebonden is aan een afkoopsom van € 32.634,--, dan wel van € 31.207,--, althans tot een jaarlijks door haar te betalen bedrag van € 1.488,--) is vernietigd op grond van dwaling, althans dat deze door de rechter wordt vernietigd wegens dwaling.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft de primaire vordering alsnog toegewezen. Daartoe heeft het als volgt overwogen.
Een aan de wederpartij gedaan voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, dat zodanig bepaald is dat door de aanvaarding ervan onmiddellijk een overeenkomst ontstaat, is een aanbod in de zin van art. 6:217 BW.Of daarvan kan worden gesproken hangt af van de aard van de overeenkomst, de omschrijving daarvan en de omstandigheden van het geval. (rov. 3.6)
In de aanbiedingsbrief van de Gemeente zijn het jaarlijks te indexeren canonbedrag, de vaste canonbedragen en de afkoopsom voor het tijdvak van 50 jaar vermeld alsmede de “ingroeiregeling” die van toepassing is en die blijkens de bij de aanbiedingsbrief gevoegde toelichting inhoudt dat de eerste twee jaar van het nieuwe tijdvak een korting op de te betalen canon wordt gegeven die wordt berekend door in het eerste en tweede jaar de oude canon te vermeerderen met een derde respectievelijk twee derde van het verschil tussen de nieuwe en de oude canon. De aanbiedingsbrief vermeldt verder onder het opschrift “Hoe verloopt de procedure” expliciet dat de kortingen waarop recht bestaat, niet in de afkoopsom en de canonbedragen zijn verwerkt en zullen blijken uit de nota’s die zullen volgen. (rov. 3.7)
Vervolgens overwoog het hof als volgt:
“3.8 Uit het voorgaande volgt dat de jaarlijks verschuldigde canonbedragen weliswaar niet met zoveel woorden in de aanbiedingsbrief met toelichting zijn vermeld, maar daaruit wel, zij het met enige moeite, kunnen worden afgeleid. Dit geldt echter niet voor de afkoopsom, waarop eveneensde kortingsregeling van toepassing is. De aanbiedingsbrief en de toelichting maken in het geheel niet duidelijk op welke wijze de korting op de afkoopsom moet worden berekend. De hoogte van de aangeboden afkoopsom is een van de essentialia van de te sluiten overeenkomst. Het aanbod is dus voor zover het betreft de afkoopsom onvoldoende bepaald en bepaalbaar. Als gevolg hiervan zal de ontvanger van de aanbiedingsbrief geen weloverwogen keuze kunnen maken tussen afkoop en betaling van een jaarlijkse canon. Dit betekent dat het aanbod ook met betrekking tot de jaarlijkse canonbedragen, en dus in zijn geheel, als onvoldoende bepaald moet worden aangemerkt.
3.9
Door het antwoordformulier op 25 mei 2009 ingevuld en ondertekend te retourneren en later alsnog te kiezen voor een afkoopsom – zoals aangegeven op het opnieuw door haar ingevulde antwoordformulier van 17 december 2011 – heeft [verweerster] dan ook niet een voldoende bepaald aanbod van de zijde van de Gemeente aanvaard.
(…)
3.12
Nu de aanbiedingsbrief van de Gemeente geen aanbod in de zin van art. 6:217 van het Burgerlijk Wetboek bevat, is er door het retourneren door [verweerster] van de door haar ingevulde antwoordformulieren geen overeenkomst tot stand gekomen tussen haar en de Gemeente. (…)”
3.3
Onderdeel 1 van het middel betoogt dat het hof in rov. 3.8 met de woorden “de kortingsregeling” en “de korting op de afkoopsom” niet mede doelt op een korting van 40% die nog op de afkoopsom in mindering zou moeten worden gebracht, doch uitsluitend op de korting op grond van de ingroeiregeling. Voor het geval deze lezing niet juist mocht zijn en het hof wel (tevens) mocht doelen op een korting van 40% op de afkoopsom, klaagt het onderdeel dat rov. 3.8 dan onbegrijpelijk is en onvoldoende gemotiveerd.
Het onderdeel gaat uit van een juiste veronderstelling. In rov. 3.7 gaat het hof alleen in op de korting ingevolge de ingroeiregeling, en niet op de in de toelichting bij de aanbiedingsbrief vermelde korting van 40% die bij de berekening van de grondwaarde in acht wordt genomen. In de daarop voortbouwende rov. 3.8 wordt dan ook met de woorden “kortingsregeling” en “korting op de afkoopsom” eveneens alleen gedoeld op de korting ingevolge de ingroeiregeling. Nu de klacht alleen is opgeworpen voor het geval dat wordt uitgegaan van een andere lezing van rov. 3.8, behoeft die klacht geen behandeling.
3.4
In onderdeel 2.1 wordt geklaagd dat het hof in rov. 3.8 een onjuiste, want te restrictieve, maatstaf heeft aangelegd door te vergen dat het concrete bedrag van de daadwerkelijk door [verweerster] te betalen afkoopsom wordt genoemd in de aanbiedingsbrief of dat [verweerster] dat bedrag zelfstandig uit de aanbiedingsbrief moet kunnen opmaken. Het onderdeel betoogt dat een aanbod voldoende bepaalbaar is indien de vaststelling van de verbintenissen eventueel achteraf naar tevoren vaststaande criteria kan geschieden, zo nodig met toepassing van art. 6:248 BW, en eventueel ook door één der partijen.
3.5.1
Ingevolge art. 6:227 BW moeten de verbintenissen die partijen op zich nemen bepaalbaar zijn.
Volgens de T.M., Parl. Gesch. Boek 6, p. 895-896, is daaraan voldaan wanneer de vaststelling van de verbintenissen naar van te voren vaststaande criteria kan geschieden; die criteria kunnen een subjectief element inhouden omdat de nadere vaststelling aan een derde of aan een der partijen kan zijn opgedragen. Als dat laatste het geval is, moet die partij met inachtneming van wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd te werk gaan.
In de M.v.A. II bij Titel 3.2, Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1123, is hierover opgemerkt dat de in art. 6:227 BW neergelegde eis van bepaalbaarheid niet los gezien kan worden van de eisen van redelijkheid en billijkheid waardoor de obligatoire overeenkomst blijkens art. 6:248 BW mede wordt beheerst.
3.5.2
Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting, doordat daarin te strenge eisen zijn gesteld aan de bepaalbaarheid van de korting op de afkoopsom. Dat in de aanbiedingsbrief en de toelichting daarop niet is vermeld op welke wijze de korting ingevolge de ingroeiregeling moet worden berekend voor zover het de afkoopsom betreft, sluit immers niet uit dat de aanbiedingsbrief en toelichting daarvoor ook voor de wederpartij voldoende aanknopingspunten kunnen bevatten, bijvoorbeeld door bij het bepalen van de korting op de afkoopsom aan te sluiten bij de omvang van de korting op de jaarlijks verschuldigde canonbedragen. Bovendien wijst de Gemeente terecht erop dat zij in de aanbiedingsbrief heeft vermeld dat de korting waarop de ingroeiregeling recht geeft, niet in de in deze brief genoemde afkoopsom en canonbedragen is verwerkt maar pas zal worden verwerkt in de nota die de Gemeente te zijner tijd zal sturen; dat brengt, gelet op hetgeen hiervoor in 3.5.1 is overwogen, mee dat zij de korting overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid dient te berekenen en conform het gemeentelijk besluit betreffende de ingroeiregeling (vgl. ook HR 6 mei 1960, NJ 1961/366).
3.6
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 oktober 2014;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 2.756,37 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 29 april 2016.
Conclusie 29‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Gemeentelijke erfpacht Amsterdam. Aanbod gemeente voor canon nieuw erfpachttijdvak. Is voldaan aan bepaalbaarheidsvereiste (art. 6:227 BW)?
Partij(en)
15/00519
mr. G.R.B. van Peursem
29 januari 2016
Conclusie inzake:
Gemeente Amsterdam,
zetelend te Amsterdam,
eiseres tot cassatie
tegen
[verweerster] ,
wonend te [woonplaats] ,
verweerster in cassatie,
niet verschenen
In cassatie spitst deze zaak zich toe op de vraag of een voorstel van de Gemeente Amsterdam tot aanpassing van de door [verweerster] verschuldigde erfpachtcanon voldoende bepaalbaar is om als aanbod in de zin van art. 6:217 jo. 6:227 BW te kwalificeren. De rechtbank1.nam dat aan, maar het hof2.niet. Ik meen dat het cassatieberoep niet opgaat.
Deze zaak speelt in het decor van de huidige praktijk van de Amsterdamse erfpachtscanonwijziging, die de nodige vragen oproept. Uit een onderzoek van de Amsterdamse Rekenkamer3.volgt dat bij vaststelling van de grondwaarde als basis voor de hoogte van de nieuwe erfpachtscanon door de Gemeente enerzijds en bij non-akkoord van de erfpachtnemer daarmee de door drie volgens dit stelsel te benoemen deskundigen vast te stellen grondwaarde anderzijds, in de betreffende referte periode in 100% van de gevallen een andere hoogte werd vastgesteld: in 18% kwamen deskundigen hoger uit, maar in 82% van de gevallen (soms aanzienlijk) lager.4.
Het oordeel van het hof in onze zaak betekent praktisch gesproken voor [verweerster] dat voor haar in beginsel deze mogelijkheid van herziening door drie deskundigen nog open staat. Die weg was door het rechtbankoordeel afgesloten.5.
Overigens staat politiek gezien de Amsterdamse “grondpolitiek” momenteel op scherp. Beoogd wordt het stelsel van tijdelijke erfpacht te hervormen door over te stappen naar een systeem van eeuwigdurende erfpacht met de mogelijkheid van afkoop ineens. Met name de vraag hoe daarbij te komen tot bepaling van de waarde, is nu voorwerp van debat.6.
1. Feiten7.
1.1
[verweerster] is vanaf 12 oktober 2006 appartementseigenaar en erfpachter van het appartement aan de [a-straat 1] te Amsterdam. De Gemeente is eigenaar van het perceel.
1.2
Het eerste erfpachttijdvak is geëindigd op 31 mei 2012. Tot 31 mei 2012 betaalde [verweerster] de Gemeente een canon van € 26,44 per jaar.
1.3
De Gemeente heeft [verweerster] bij brief van 27 februari 2009 een aanbod gedaan voor de canon van het nieuwe erfpachttijdvak (hierna: de aanbiedingsbrief). In de aanbiedingsbrief is onder meer het volgende vermeld:
“Hoe verloopt de procedure
1. In deze brief deel ik u mee welke nieuwe grondwaarde en nieuwe canon de gemeente heeft berekend. Indien u het niet eens bent met de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon, dan zullen drie deskundigen deze vaststellen. Voor de berekening van de gemeente en de deskundigenprocedure verwijs ik u naar de punten 1 en 2 van de toelichting. Via het bijgevoegd antwoordformulier dient u mij vóór 27 mei 2009 te laten weten of u de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon accepteert of dat u deze door deskundigen wilt laten vaststellen.
2. U kiest één van de vier betalingsmogelijkheden. Dit zijn:
* de jaarlijkse canon van € 1.488,00 (toelichting 3);
* de vaste canon van € 1.821,00 voor 10 jaar;
* de vaste canon van € 1.978,00 voor 25 jaar;
* de afkoopsom van € 32.634,00.
Voor u geldt een ‘ingroeiregeling’. Dit betekent dat u in de eerste twee jaar van het nieuwe tijdvak een korting op de canon krijgt (toelichting 4).
Bij elke betaalwijze geldt de ingroeiregeling. De kortingen waarop u recht heeft zijn niet verwerkt in de hierboven genoemde afkoopsom en canonbedragen. U treft deze kortingen aan op de nota’s die u te zijner tijd ontvangt.
3. Deze aanbieding wordt gedaan onder voorbehoud van goedkeuring door het Dagelijks Bestuur”
1.4
In de bij de brief gevoegde toelichting is onder meer het volgende vermeld:
“1. Gemeentelijke berekening nieuwe grondwaarde en nieuwe canon
De nieuwe grondwaarde is berekend door het aantal m2 gebruiksoppervlakte te vermenigvuldigen met de prijs per m2. Omdat het erfpachtrecht elk meer dan tien jaar oud is, krijgt u een korting van 40% op de prijs per m2.
De nieuwe canon is berekend door de grondwaarde te vermenigvuldigen met het huidige canonpercentage.
Nieuwe grondwaarde bij prijspeil 2009 € 32.634,00
Canonpercentage 4,56
Nieuwe canon per 1 juni 2012 € 1.488,00
2. Deskundigenprocedure
Indien u het niet eens bent met de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon, dan worden deze vastgesteld door drie deskundigen. (...)
4. Ingroeiregeling
De canon in het nieuwe tijdvak is hoger dan die in het aflopende tijdvak. Om de overgang wat gemakkelijker te maken is er een ingroeiregeling. Deze regeling geldt voor rechten die op of na 1 januari 1999 het einde van het eerste tijdvak hebben bereikt. De canon wordt dan als volgt berekend: In het eerste jaar betaalt u de oude canon plus 1/3 van het verschil met de nieuwe canon. In het tweede jaar is dat de oude canon plus 2/3 van het verschil. In het derde jaar is de volledige nieuwe canon verschuldigd. De ingroeiregeling is vastgelegd in het besluit van Burgemeester & Wethouders van 31 oktober 2000, nummer 2000/10789.”
1.5
Op 25 mei 2009 heeft [verweerster] het antwoordformulier behorende bij de aanbiedingsbrief ondertekend aan de Gemeente teruggestuurd. Zij heeft aangekruist akkoord te gaan met de grondwaarde van € 32.634,00 en de nieuwe canon die de Gemeente heeft voorgesteld. Zij heeft tevens aangekruist dat zij in aanmerking wenst te komen voor de volgende canonbetaling: een vaste canon voor 25 jaar van € 1.978,00.
1.6
Bij brief van 20 mei 2010 heeft de Gemeente aan [verweerster] medegedeeld dat het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid middels het bijgevoegde besluit toestemming heeft verleend voor canonherziening einde tijdvak.
1.7
Op 17 december 2011 heeft [verweerster] het antwoordformulier behorende bij de aanbiedingsbrief opnieuw ingevuld en aan de Gemeente verzonden. Zij heeft op dat antwoordformulier aangekruist dat zij akkoord gaat met de door de gemeente voorgestelde grondwaarde en de nieuwe canon en tevens dat zij in aanmerking wenst te komen voor de volgende canonbetaling: een afkoopsom van € 32.634,00.
1.8
Het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid heeft op 19 december 2011 een nieuw besluit genomen van gelijke strekking als het eerdere besluit van 20 mei 2010.
1.9
Op 14 februari 2012 heeft [verweerster] een brief van de Gemeente ontvangen met onder meer de volgende inhoud:
“Zoals in eerder schrijven is aangegeven heeft u recht op een korting op de afkoopsom, de zogenaamde ingroeiregeling. Door deze korting wordt het netto door u te betalen bedrag niet € 32.634,00, maar € 31.207,-.”
1.10
[verweerster] heeft naar aanleiding van deze brief contact opgenomen met de Gemeente en medegedeeld dat zij op grond van de inhoud van de aanbiedingsbrief in de veronderstelling verkeerde dat de 40% korting op de grondwaarde nog niet in het bedrag van € 32.634,- was verwerkt. De Gemeente heeft haar daarop bericht dat de korting al in de bedragen in de aanbiedingsbrief was verwerkt en dat de Gemeente niet inziet hoe daarover onduidelijkheid kan zijn ontstaan.
1.11
Bij brief van 25 mei 2012 heeft de raadsman van [verweerster] de Gemeente bericht – kort gezegd – dat als er al een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, deze overeenkomst middels deze brief wordt vernietigd op grond van dwaling. [verweerster] heeft de Gemeente verzocht haar alsnog toe te laten tot het deskundigentraject.
1.12
De Gemeente is daarop niet ingegaan.
1.13
[verweerster] heeft op 30 mei 2012 – onder protest – het bedrag van € 31.207,- aan de Gemeente betaald.
1.14
In de van toepassing zijnde “Algemene Bepalingen voor voortdurende erfpacht 2000” van de Gemeente (hierna: AB 2000) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Art. 11 Wijzigingen in de erfpacht bij het einde van het tijdvak
(...)
4. Bericht de erfpachter schriftelijk dat hij akkoord gaat met de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon van zijn keuze binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving, dan zullen de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon van kracht worden. Doet de erfpachter binnen dit tijdsbestek geen mededeling daaromtrent, dan zullen de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon op basis van jaarlijkse canonaanpassing van toepassing worden.”
2. Procesverloop8.
2.1
[verweerster] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd - voor zover in cassatie van belang - dat de rechtbank primair voor recht verklaart dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen of rechtshandeling is verricht; subsidiair voor recht verklaart dat de overeenkomst of rechtshandeling inhoudt dat [verweerster] een nieuw erfpachttijdvak van vijftig jaar mag afkopen voor een afkoopsom van € 19.580,40, onder aftrek van de ingroeiregeling; meer subsidiair voor recht verklaart dat de overeenkomst of rechtshandeling - inhoudende dat [verweerster] gebonden is aan het aanbod van de Gemeente tot afkoop van de canon voor een afkoopsom van € 32.634,-, dan wel van € 31.207,-, althans tot een jaarlijks door haar te betalen bedrag van € 1.488,- - is vernietigd op grond van dwaling, althans deze vernietigt wegens dwaling. De Gemeente heeft een eis in reconventie ingesteld, maar deze vordering ter comparitie verminderd tot nihil, zodat deze verder geen rol meer speelt.
2.2
De rechtbank heeft het door [verweerster] in conventie gevorderde afgewezen.
2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, voor recht verklaart dat door het invullen en retourneren van het antwoordformulier door [verweerster] tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen of rechtshandeling is verricht met betrekking tot de grondwaarde, canon of afkoopsom voor het nieuwe tijdvak van het voortdurende erfpachtrecht, het vonnis voor het overige bekrachtigd en het meer of anders door [verweerster] gevorderde afgewezen.9.Het hof heeft daartoe, verkort weergegeven en voor zover in cassatie van belang, overwogen:
“3.3 Met grief 1 maakt [verweerster] bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank (in rechtsoverweging 4.2) dat zij [verweerster] niet volgt in haar stelling dat de aanbiedingsbrief van de Gemeente geen aanbod is in de zin van artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de canonbedragen en de afkoopsom aan de hand van de aanbiedingsbrief en de bijbehorende toelichting voldoende bepaalbaar.
3.4
[verweerster] vraagt zich in de toelichting op de grief af hoe een aanbod voldoende bepaalbaar kan zijn als de daadwerkelijke canonbedragen die moeten worden betaald, niet in de aanbiedingsbrief zijn vermeld. Van die bedragen moest volgens [verweerster] behalve de ingroeikorting ook nog de 40% korting worden afgetrokken. Dat betekent dat de in de aanbiedingsbrief genoemde bedragen slechts indicatief waren. Volgens [verweerster] moet de precieze hoogte van de canon c.q. afkoopsom gezien worden als één van de essentiala van de te sluiten overeenkomst, althans van de te verrichten rechtshandeling, temeer omdat het om substantiële bedragen gaat. Doordat de aanbiedingsbrief één van de belangrijkste essentialia niet bevat, te weten de prijs, is het aanbod onvolledig en onvoldoende bepaalbaar. Het invullen door haar van het antwoordformulier met de daarop vermelde indicatieve bedragen acht zij daarom geen aanvaarding van een aanbod. Pas bij brief van 14 februari 2012 is haar medegedeeld dat de daadwerkelijk te betalen afkoopsom € 31.207,- bedroeg. In de visie van [verweerster] vormt deze brief pas het werkelijk volledige en onherroepelijke aanbod. Zij heeft meteen te kennen gegeven dit aanbod niet te accepteren en te opteren voor het deskundigentraject. Zij had dit bedrag niet uit de tekst van de aanbiedingsbrief kunnen afleiden en in de toelichting is niet vermeld hoe de korting berekend zou moeten worden als gekozen wordt voor afkoop. Dit betekent dat door de retoumering van het antwoordformulier geen verbintenis tot stand is gekomen, aldus [verweerster] .
3.5
De Gemeente stelt zich daartegenover op het standpunt dat haar aanbod voldoende bepaalbaar is. De Gemeente voert daartoe aan dat van een aanvullende korting - naast de korting ingevolge de ingroeiregeling- geen sprake kan zijn. De Gemeente verwerpt de stelling van [verweerster] dat het precieze te betalen bedrag één van de essentialia van de te sluiten overeenkomst is, nu in het aanbod duidelijk wordt gesproken van een ingroeiregeling en is aangegeven hoe deze korting wordt berekend. Bovendien wordt in de aanbiedingsbrief van 27 februari 2009 verder nergens gesproken over kortingen. Volgens de Gemeente is de depreciatiekorting op de grondwaarde logischerwijs direct in het aanbod verwerkt. [verweerster] heeft in de visie van de Gemeente binnen de termijn van drie maanden op 25 mei 2009 het aanbod onvoorwaardelijk geaccepteerd en gekozen voor een 25 jaar vaste jaarlijkse canon. Door deze onvoorwaardelijke aanvaarding is reeds in mei 2009 een overeenkomst tussen [verweerster] en de Gemeente tot stand gekomen. Later heeft [verweerster] de betalingswijze gewijzigd door op 17 december 2011 het acceptatieformulier nogmaals op te sturen. De Gemeente heeft met deze verzochte wijziging van de overeenkomst ingestemd. De afkoopsom is inmiddels betaald en aan de overeenkomst is derhalve uitvoering gegeven.
3.6
Het hof stelt voorop dat een aan de wederpartij gedaan voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, dat zodanig is bepaald dat door de aanvaarding ervan onmiddellijk een overeenkomst ontstaat, een aanbod is in de zin van art. 6:217 van het Burgerlijk Wetboek. Of daarvan kan worden gesproken hangt af van de aard van de overeenkomst, de omschrijving daarvan en de omstandigheden van het geval.
3.7
In de aanbiedingsbrief van de Gemeente van 27 februari 2009 met een aanbod tot herziening van de canon over het nieuwe erfpachttijdvak zijn het jaarlijks te indexeren canonbedrag, de vaste canonbedragen en de afkoopsom voor het tijdvak van vijftig jaar weliswaar expliciet vermeld, maar in de brief is tevens vermeld dat een zogenaamde “ingroeiregeling” van toepassing is en dat dat betekent dat gedurende de eerste twee jaar van het nieuwe tijdvak een korting op de te betalen canon wordt gegeven. In punt 4 van de bij de aanbiedingsbrief gevoegde toelichting is uitgelegd hoe de ingroeikorting wordt berekend: in het eerste jaar moet de oude canon vermeerderd met 1/3 van het verschil tussen de oude en de nieuwe canon worden betaald en in het tweede jaar de oude canon vermeerderd met 2/3 van genoemd verschil. Voorts is in de aanbiedingsbrief onder het opschrift “Hoe verloopt de procedure" expliciet vermeld dat de kortingen waarop recht bestaat, niet in de afkoopsom en de canonbedragen zijn verwerkt en zullen blijken uit de nota’s die zullen volgen.
3.8
Uit het voorgaande volgt dat de jaarlijks verschuldigde canonbedragen weliswaar niet met zoveel woorden in de aanbiedingsbrief met toelichting zijn vermeld, maar daaruit wel, zij het met enige moeite, kunnen worden afgeleid. Dit geldt echter niet voor de afkoopsom, waarop eveneens de kortingsregeling van toepassing. De aanbiedingsbrief en de toelichting maken in het geheel niet duidelijk op welke wijze de korting op de afkoopsom moet worden berekend. De hoogte van de aangeboden afkoopsom is een van de essentialia van de te sluiten overeenkomst. Het aanbod is dus voor zover het betreft de afkoopsom onvoldoende bepaald en bepaalbaar. Als gevolg hiervan zal de ontvanger van de aanbiedingsbrief geen weloverwogen keuze kunnen maken tussen afkoop en betaling van een jaarlijkse canon. Dit betekent dat het aanbod ook met betrekking tot de jaarlijkse canonbedragen, en dus in zijn geheel, als onvoldoende bepaald moet worden aangemerkt.
3.9
Door het antwoordformulier op 25 mei 2009 ingevuld en ondertekend te retourneren en later alsnog te kiezen voor een afkoopsom - zoals aangegeven op het opnieuw door haar ingevulde antwoordformulier van 17 december 2011 - heeft [verweerster] dan ook niet een voldoende bepaald aanbod van de zijde van de Gemeente aanvaard.
3.10
Dat [verweerster] geen voorbehoud op het antwoordformulier van 25 mei 2009 heeft aangetekend, zoals de Gemeente in randnummer 1.4 van de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, naar voren bracht, maakt niet dat het aanbod aan de zijde van de Gemeente wel als voldoende bepaald of bepaalbaar kan worden aangemerkt.
3.11
Het hof deelt niet het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.8 van het vonnis dat [verweerster] eerder navraag bij de Gemeente had moeten doen of haar veronderstelling dat er nog eens 40% korting van de bedragen af zou gaan, klopte. [verweerster] mocht immers als niet deskundige op het terrein van het erfpachtrecht erop vertrouwen dat de Gemeente als professionele partij in haar aanbiedingsbrief duidelijk zou maken wat in het nieuwe canontijdvak de uiteindelijk te betalen canonbedragen en afkoopsom zouden zijn, temeer nu het gaat om een substantiële verhoging van deze bedragen. Uit het voorgaande volgt dat grief I en deels ook de grieven IV en V slagen.
3.12
Nu de aanbiedingsbrief van de Gemeente geen aanbod in de zin van art. 6:217 van het Burgerlijk Wetboek bevat, is er door het retourneren door [verweerster] van de door haar ingevulde antwoordformulieren geen overeenkomst tot stand gekomen tussen haar en de Gemeente. De omstandigheid dat [verweerster] op 30 mei 2012 het bedrag van € 31.207,- heeft betaald maakt niet dat er een overeenkomst is gesloten die door de betaling van dat bedrag ten uitvoer is gelegd, zoals de Gemeente nog heeft aangevoerd (randnummer 4 van de memorie van antwoord). [verweerster] heeft genoemd bedrag immers, naar onbetwist vaststaat, onder protest betaald. Dit betekent dat ook grief VII slaagt.
3.13
Na het voorgaande behoeft grief II waarmee [verweerster] bezwaar maakt tegen het oordeel van de rechtbank zoals vervat in rechtsoverweging 4.2, dat ook het voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring er niet toe leidt dat geen sprake is van een aanbod, geen behandeling meer. Ook de grieven III, IV (voor het overige), V (voor het overige) en VI, die betrekking hebben op hetgeen door de rechtbank is overwogen in de rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9 over oneigenlijke dwaling, worden na hetgeen reeds is overwogen niet meer besproken. Dit geldt ook voor de grieven VIII en IX, waarmee bezwaar wordt gemaakt tegen de afwijzing van het beroep van [verweerster] op dwaling.”
2.4
De Gemeente heeft tijdig10.cassatieberoep ingesteld. [verweerster] is in cassatie niet verschenen; aan haar is verstek verleend. De Gemeente heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
3. Juridisch kader11.
3.1
In cassatie is de centrale vraag of het hof heeft kunnen oordelen dat geen sprake was van een aanbod van de Gemeente volgens art. 6:217 BW dat door [verweerster] is/kon worden aanvaard. De zaak draait in wezen uiteindelijk om de wilsvertrouwensleer (art. 3:33-35 BW) en het bepaalbaarheidsvereiste (art. 6:227 BW). Vooropgesteld moet worden dat de vraag of sprake is van een aanbod noodzakelijkerwijs gepaard gaat met waarderingen van feitelijke aard die in cassatie niet op juistheid kunnen worden getoetst.12.Wel zal moeten worden bezien of het hof de juiste maatstaf tot uitgangspunt heeft genomen en de motivering de toets der kritiek kan doorstaan.
3.2
Art. 6:217 lid 1 BW geeft de (gewone) wijze van totstandkoming van overeenkomsten weer: door een aanbod en de aanvaarding daarvan. De wet kent geen definitie van het begrip aanbod. Om te bepalen of sprake is van een volledig aanbod, zal de betreffende verklaring moeten worden uitgelegd. De bewoordingen zijn niet (altijd) doorslaggevend. De bedoelingen van de ‘aanbieder’ en het daarmee opgewekte gerechtvaardigde vertrouwen van de geadresseerde spelen een rol. De inhoud van een aanbod wordt bepaald aan de hand van de wilsvertrouwenleer (art. 3:33-35 BW), omdat deze zich niet leent voor beantwoording los van de bedoeling van partijen en de zin die partijen over en weer aan de verklaringen of gedragingen van hun wederpartij mochten toekennen onder de gegeven omstandigheden.13.
3.3
Een aanbod wordt wel omschreven als een verklaring die, door de aanvaarding door de andere partij, onmiddellijk een overeenkomst oplevert.14.Daarmee wordt de koppeling gelegd met art. 6:227 BW, dat bepaalt dat de verbintenissen die partijen op zich nemen, voldoende bepaalbaar moeten zijn.15.Bepaaldheid wordt dus niet vereist, bepaalbaarheid volstaat.
3.4
Een aanbod kan voldoende bepaalbaar zijn als het weliswaar niet alle punten bevat die de afzender geregeld wil zien, maar de inhoud volgens meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld.16.In beginsel zal het voorstel ten minste de hoofdzaken, de essentiële punten, de voornaamste elementen van de beoogde overeenkomst dienen te bevatten. Er is geen algemeen antwoord te geven op de vraag wat de essentiële punten zijn.17.Vaak zal dat gaan om “wat” en voor welke “prijs”, maar uiteindelijk beslissen de omstandigheden van het geval.
3.5
In de literatuur is vooropgesteld dat een aanbod zonder vermelding van een prijs niet kan worden aangemerkt als een aanbod in juridische zin tot het aangaan van een overeenkomst waarbij overeenstemming omtrent de prijs als cruciaal moet worden beschouwd, maar Blei Weissmann merkt op dat de mogelijkheid van een objectieve bepaling van de prijs of vergoeding wel onder ogen moet worden gezien.18.Een voorstel zonder vermelding van prijs/ vergoeding kan onder omstandigheden toch als een volledig aanbod in juridische zin worden aangemerkt, indien de prijs bepaalbaar is. Hierbij moet in de praktijk vooral gedacht worden aan situaties waarin partijen zich vooraf niet (enorm) bekommerd hebben om de prijs, maar er vooral op gericht waren op andere punten tot overeenstemming te komen. Wanneer juist (louter) de vaststelling van de prijs aan de orde is, zal niet snel van een volledig aanbod sprake zijn, als de prijs in het midden is gelaten. De vraag of een prijs op grond van de omstandigheden van het geval voldoende bepaalbaar geacht kan worden, is een sterk casuïstische kwestie.
3.6
Naast de voor de beoogde overeenkomst geldende wettelijke bepalingen19.kunnen ook een eerdere overeenkomst tussen dezelfde partijen, de gewoonte, redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW), eisen van het handelsverkeer en verkeersopvattingen in de overwegingen worden betrokken bij de vaststelling van de inhoud van het aanbod. De rol van de redelijkheid en billijkheid impliceert dat de bepaalbaarheid uit art. 6:227 BW een ruim karakter heeft.20.Een rol kan ook spelen wat tussen partijen of in de branche gebruikelijk is. In de s.t. onder 20 e.v. van de Gemeente wordt dit met juistheid gekwalificeerd als “een soepele toepassing van het bepaalbaarheidsvereiste”.
3.7
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het mogelijk is dat nadere vaststelling van de inhoud van verbintenissen bij een overeenkomst aan een derde wordt opgedragen of aan een van de partijen wordt overgelaten.21.Degene aan wie deze nadere vaststelling is opgedragen/overgelaten, zo wordt daar opgemerkt, moet te goeder trouw zijn, dus te werk gaan met inachtneming van wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Er is dan mogelijk sprake van voldoende bepaaldheid, omdat ‘de partijen hebben afgesproken hoe deze vaststelling zal geschieden’.
4. Bespreking van het cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel bestaat uit 3 onderdelen, waarvan onderdeel 2 de subonderdelen 2.1 t/m 2.4 omvat.
4.2
Onderdeel 1 klaagt over de door het hof in rov. 3.8, tweede en derde zin, gehanteerde woorden “de kortingsregeling” en “korting op de afkoopsom”. De Gemeente gaat er van uit dat daarmee alleen op de kortingen op basis van de ingroeiregeling wordt gedoeld en niet op de 40% korting die wordt vermeld onder 1 van de toelichting bij de brief van de Gemeente. Voor zover de bewoordingen daar wel op zien, zo luidt de klacht, is het oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd en is het hof ten onrechte aan een betwisting van de Gemeente hieromtrent voorbijgegaan.
4.3
De klacht – kennelijk uit voorzorg voorgesteld – gaat in deze sleutel uit van een verkeerde lezing van het arrest, omdat de door het onderdeel vooropgestelde lezing volgens mij inderdaad klopt. In rov. 3.7 is de ingroeiregeling en (uitsluitend) de daarop gebaseerde korting aan de orde. Rov. 3.8 bouwt daar op voort. Het onderdeel faalt dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.4
Onderdeel 2 vormt de kern en klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 3.8 dat het aanbod van de Gemeente (in zijn geheel) onvoldoende bepaalbaar is (en het daarop voortbouwende rov. 3.9) rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd is. Onderdeel 2 stelt voorop dat de Gemeente gemotiveerd heeft betwist dat het aanbod onvoldoende bepaalbaar zou zijn en daartoe heeft aangevoerd dat:
(a) de hoogte van de nieuwe grondwaarde is vermeld in de aanbiedingsbrief: € 32.634 incl. depreciatiekorting ad 40%,
(b) het canonbedrag ook is vermeld in de aanbiedingsbrief: de betreffende jaarlijkse bedragen en de afkoopsom van € 32.634,
(c) de - enige - korting op de onder (b) vermelde bedragen waarop [verweerster] recht heeft, bestaat uit de korting op grond van de ingroeiregeling en
(d) [verweerster] heeft aanvaard dat het concrete uiteindelijk door haar te betalen bedrag niet in de brief is vermeld, maar pas na ontvangst van het antwoordformulier wordt berekend conform het toepasselijke gemeentelijk besluit en aan [verweerster] bekend wordt gemaakt in de nota's.22.Deze stellingen zijn niet verworpen, dus hebben zij (tenminste veronderstellenderwijs) als feitelijk uitgangspunt te gelden, aldus de inleiding op de klachten in de subonderdelen 2.1 t/m 2.4.
4.5
Subonderdeel 2.1 klaagt dat het hof in rov. 3.8 een te strenge maatstaf heeft aangelegd voor bepaalbaarheid, door te vereisen dat de te betalen afkoopsom als concreet bedrag wordt genoemd in de aanbiedingsbrief en/of dat [verweerster] dat bedrag zelfstandig uit de aanbiedingsbrief moet kunnen opmaken en dat [verweerster] op grond van die brief een weloverwogen keuze moet kunnen maken. Het hof heeft daarmee miskend dat een aanbod voldoende bepaalbaar kan zijn als de vaststelling van de verbintenissen eventueel achteraf kan geschieden naar van tevoren vaststaande criteria, zo nodig met toepassing van art. 6:248 BW, eventueel door één van de partijen. Aan deze maatstaf is hier gelet op de stellingen (a) t/m (d) uit 4.4 voldaan volgens de eerste rechtsklacht, althans is het tegendeel zonder nadere, maar ontbrekende, motivering niet in te zien. Daar komt volgens de tweede rechtsklacht bij dat het hof zo heeft miskend dat [verweerster] heeft aanvaard dat het uiteindelijke door haar te betalen bedrag pas bekend wordt gemaakt onder de modaliteiten uiteengezet in 4.4 onder (d) en dat staat er rechtens aan in de weg te oordelen dat het aanbod uit de aanbiedingsbrief als onvoldoende bepaald of bepaalbaar moet worden gezien wegens het ontbreken van een concreet bedrag en/of het gegeven dat niet duidelijk is hoe de korting op de afkoopsom moet worden berekend en/of de omstandigheid dat geen weloverwogen keuze zou kunnen worden gemaakt. Althans valt volgens subonderdeel 2.1 zonder daartoe ontbrekende motivering het tegendeel niet in te zien.
4.6
Deze klachten zie ik niet opgaan. In rov. 3.8 heeft het hof een aan hem als feitenrechter voorbehouden oordeel gegeven over de vraag of sprake is van een contractenrechtelijk voldoende bepaalbaar aanbod. Daarbij was het hof niet gehouden op alle stellingen van de Gemeente te responderen en de aangedragen omstandigheden (a) t/m (d) zijn met het oordeel van het hof in rov. 3.8 naar mij voorkomt im- of expliciet verdisconteerd. Het hof acht van doorslaggevend belang dat (het mechanisme voor) de hoogte van de afkoopsom met korting niet is af te leiden uit de aanbiedingsbrief met toelichting. Dat is niet onbegrijpelijk, want daar wordt inderdaad met geen woord over gerept in de toelichting, alleen over de hoogte van de korting op de jaarlijks te betalen canonbedragen gebeurt dat. In de eerste plaats is daarmee het aanbod voor het essentialium afkoopsom onvoldoende bepaalbaar voor het hof. Maar dit niet kunnen nagaan hoe de korting inwerkt op de afkoopsom is voor het hof zo belangrijk, dat daardoor (ondanks het feit dat de jaarlijkse canonbedragen op zich wel, zij het met enige moeite, voldoende bepaalbaar zijn) volgens het hof geen afgewogen keuze valt te maken tussen hetzij afkopen, dan wel jaarlijkse canonbetalingen doen. Dat heeft volgens het hof dan weer tot gevolg dat het aanbod als geheel onvoldoende bepaalbaar is – zelfs met betrekking tot de jaarlijkse canonbetalingen. Dat is wel een stap – of omvat zo men wil meer stappen – die het hof daar neemt, maar dat is bijzonder goed te volgen en nu typisch het resultaat van een feitelijke afweging. Een afweging in andere zin, waarbij dit element minder zwaar zou doorwerken, had in feitelijke instantie ook “cassatieproof” kunnen worden gemaakt; de mate waarin elementen meewegen blijft het prerogatief van de rechter die over de feiten oordeelt, als dat maar op begrijpelijke wijze gebeurt en dat is hier in mijn optiek zo.
4.7
Ik meen dat daar helemaal niet uit volgt dat het hof in rov. 3.8 heeft geoordeeld dat pas sprake kan zijn van voldoende bepaalbaarheid bij een concreet bedrag van daadwerkelijk door [verweerster] te betalen afkoopsom of dat dat bedrag zelfstandig uit de aanbiedingsbrief moet zijn op te maken. Dat overweegt het hof zo niet, zodat die klachten uitgaan van een verkeerde lezing van het arrest. Ook volgt hier niet uit dat zou zijn miskend dat sprake kan zijn van voldoende bepaalbaarheid bij eventuele vaststelling achteraf naar tevoren vaststaande criteria, eventueel met behulp van de redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft in rov. 3.6, in cassatie onbestreden, de maatstaf voor de vraag of sprake is van een aanbod kort weergegeven. Daarop volgt in rov. 3.7 als relevante omstandigheid onder meer dat in de aanbiedingsbrief en de bijbehorende toelichting is vermeld dat de kortingen en de afkoopsom niet in canonbedragen zijn verwerkt en zullen blijken uit de nota’s die zullen volgen. Voor het hof was, zo volgt uit rov. 3.8, duidelijk doorslaggevend beslissend dat over korting op de afkoopsom helemaal niets kon worden afgeleid uit de aanbiedingsbrief met toelichting. Dat deelelement is voor het hof zo bepalend, dat dit de bepaalbaarheid als aanbod van de aanbiedingsbrief wegneemt in dit geval. Ook de omstandigheid uit 4.4 onder (d) maakt dit niet anders: ook al heeft [verweerster] aanvaard dat het concrete bedrag pas later zal blijken uit de nota’s, dat laat de hoeksteen in de redenering van het hof dat niet kon worden bepaald hoe de korting inwerkte op de afkoopsom onverlet (en dat legt bij het hof uiteindelijk zo’n gewicht in de schaal, dat dat dodelijk doorwerkt voor de vraag of aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan). Ik vind dat niet onbegrijpelijk in cassatietechnisch opzicht; de gedachtegang van het hof is prima te volgen. De parallel die in de s.t. van de Gemeente onder 29 wordt getrokken met HR 6 mei 1960, NJ 1961/366 lijkt mij niet zo dwingend als bepleit. Daarin ging het om de partijbedoeling de waarde van de ingebrachte bioscoop later vast te stellen en in onze zaak is weliswaar ook gegeven dat de concrete korting op de afkoopsom uit latere nota’s kon blijken, maar weegt het hof zwaar dat inzicht ontbreekt hoe die korting wordt berekend, zodat geen overwogen keuze mogelijk was tussen afkoop of jaarlijkse canonbetaling. Die twee laatste aspecten maken de zaak anders, maar daar zou inderdaad in feitelijke instantie ook anders over kunnen worden geoordeeld. Onjuist of onbegrijpelijk maakt dat gegeven het oordeel van het hof niet.
4.8
Subonderdeel 2.1 klaagt ten slotte nog dat het hof de stelling van de Gemeente heeft gepasseerd dat zij een legitieme reden had om het concrete bedrag nog niet te noemen in de aanbiedingsbrief: bij de voorstellen zijn verschillende bedragen aan de orde en de Gemeente wil voorkomen dat er fouten ontstaan. Dat lijkt mij geen kardinaal punt; als gezegd was het hof niet gehouden op alle stellingen in te gaan en dit tast ook voornoemde dragende redenering van het hof niet aan. Het hof heeft de hier bedoelde stelling kennelijk niet aanvaard en dat behoefde volgens mij geen nadere motivering.
4.9
Subonderdeel 2.2 klaagt dat het hof in rov. 3.8 heeft miskend dat het feit dat de hoogte van de aangeboden afkoopsom essentieel is voor de te sluiten overeenkomst, nog niet maakt dat de korting die daarop geldt ook essentieel is, onder andere omdat de korting vanwege haar aard en strekking “een relatief bescheiden invloed” op de totaal verschuldigde afkoopsom zou hebben (vgl. de afkoopsom uit de aanbiedingsbrief van € 32.634.- en die na aftrek van de korting van € 31.207,-). Het hof is hier volgens de Gemeente te kort door de bocht gegaan (s.t. onder 31).
4.10
Dit mist volgens mij feitelijke grondslag. Ik lees in rov. 3.8 niet dat het hof aangeeft dat in algemene zin geldt dat het feit dat de prijs essentieel is, tot gevolg heeft dat de korting daarop dat ook is en dat het hof hiermee miskend zou hebben dat voor het aanmerken van de korting als essentialium nodig is dat dit kan worden gezien als een van de belangrijkste rechtsgevolgen van de overeenkomst, zoals onderdeel 2.2. aanvoert. Waar het in rov. 3.8 om gaat, is dat volgens het hof het springende punt is dat uit de aanbiedingsbrief met toelichting niet valt te halen hoe de afkoopsom met korting is te bepalen, zodat geen rationele keuze tussen jaarlijkse canonbetalingen of afkopen is te maken, wat weer maakt dat integraal gezien niet gesproken kan worden van een bepaalbaar aanbod van de Gemeente. Uit het “in het geheel niet duidelijk zijn” uit aanbiedingsbrief en toelichting op welke wijze de korting op de afkoopsom moest worden berekend, volgt ook dat voor het hof helemaal niet vaststaat dat sprake zou zijn van een relatief bescheiden invloed van de korting, zoals de klacht nog aandraagt. Nadere motivering was hier volgens mij niet nodig.
4.11
Subonderdelen 2.3 en 2.4 richten twee verschillende klachten tegen het oordeel van het hof in rov. 3.8 (en de slotsom daaruit in het dictum) dat het gehele aanbod onvoldoende bepaalbaar is en er in het geheel geen overeenkomst tot stand is gekomen.
4.12
Subonderdeel 2.3 klaagt dat dit niet opgaat voor het tot stand zijn gekomen van een overeenkomst over de nieuwe grondwaarde. Het aanbod omvat twee te onderscheiden aspecten volgens de klacht, namelijk (i) de vaststelling van de nieuwe canon en de wijze van betaling daarvan en (ii) de vaststelling van de nieuwe grondwaarde.
4.13
Subonderdeel 2.4 klaagt erover dat wanneer op 17 december 2011 geen overeenkomst tot stand is gekomen doordat de afkoopsom onvoldoende bepaalbaar is, dan teruggegrepen had moeten worden op de eerdere aanvaarding van 25 mei 2009, waarin [verweerster] koos voor een jaarlijks te betalen canon in plaats van een afkoopsom voor de gehele periode. Op dat moment koos [verweerster] voor een jaarlijkse canonbetalingsoptie waarvan de prijshoogte werd vastgelegd voor een periode van 25 jaar.
4.14
Ik bepleit dat de klachten van deze subonderdelen zouden moeten falen. We hebben gezien dat in rov. 3.8 dragend is dat geen afweging mogelijk is tussen afkopen en jaarlijkse canonbetalingen vanwege ontbrekende toelichting hoe de korting inwerkt op de afkoopsom, zodat over het geheel genomen per saldo geen bepaalbaar aanbod is gedaan (allemaal op basis van de op zich niet ter discussie staande grondwaardebepaling door de Gemeente). Ik geef de Gemeente graag toe dat de motivering van het hof hier best duidelijker had gekund, maar wat het hof hier bedoelt (zo men wil: de zich opdringende achterliggende gedachte van die kernoverweging), lijkt mij zonneklaar. Wanneer er geen bepaalbaar aanbod is gedaan volgens het hof, kan dat ook niet door [verweerster] zijn aanvaard (geheel of gedeeltelijk), met als resultaat dat zij nog de mogelijkheid heeft van vaststelling van de nieuwe grondwaarde door drie deskundigen (welke vaststelling in 82% van de Amsterdamse gevallen gunstiger uitvalt voor de erfpachter in de vorm van (uiteindelijk) een lagere nieuwe canon). Het hof heeft juist geen deelovereenkomsten willen zien ontstaan over grondwaarde of [verweerster] ’ eerdere aanvaarding niet op basis van afkoopsom, maar van jaarlijkse canonbetalingen. Dat had het hof misschien nog wat duidelijker uit kunnen schrijven. Maar de lijn van de subonderdelen 2.3 en 2.4 kwalificeer ik toch uiteindelijk als het strooien van zand in de redeneermachine van het hof. De gedachte dringt zich meteen op dat het hof heeft bedoeld dat met het wegvallen van het aanbod voor de nieuwe canon in juridische zin alles weer open zou liggen, met name de eventuele route voor [verweerster] naar de drie deskundigen om de grondwaarde vast te stellen. Die evidente consequentie van de kernoverweging van het hof – nogmaals: algehele onbepaaldheid van het aanbod, doordat bij gebreke van inzicht hoe de korting doorwerkt op de afkoopsom (ook al ligt de door [verweerster] bepleite visie van 40% korting op de genoemde afkoopsom misschien niet aanstonds voor de hand, zeg ik er meteen bij) geen afweging valt te maken tussen jaarlijkse betaling of afkoop ineens – is dat dan ook geen overeenstemming kan zijn bereikt over deelaspecten. Anders gezegd: dat is zo vanzelfsprekend, dat het hof niet gehouden was dat nog nader uit te spellen. Ik meen dat de klachten hierop stuk zouden moeten gaan. De stelling van de Gemeente bij s.t. onder 39 dat een aanbod met verschillende keuzemogelijkheden bij onbepaaldheid van één element “in beginsel” er niet toe kan leiden dat het hele aanbod onvoldoende bepaalbaar is, doet daar onvoldoende aan af, zo al juist, omdat het hof klaarblijkelijk de bijzondere omstandigheden van het geval in zijn oordeel betrekt, die aan dit uitgangspunt, zo al juist, naar het feitelijk oordeel van het hof afbreuk doen.
4.15
Onderdeel 3 klaagt over rov. 3.11, waarin het hof oordeelt dat [verweerster] er als niet-deskundige op het terrein van erfpachtrecht op mocht vertrouwen dat de Gemeente als professionele partij in haar aanbiedingsbrief duidelijk zou maken wat in het nieuwe canontijdvak de uiteindelijk te betalen canonbedragen en afkoopsom zouden zijn, zodat het hof het oordeel van de rechtbank in rov. 4.8 niet deelt dat [verweerster] eerder navraag had moeten doen of haar veronderstelling klopte dat er nog eens 40% korting van de bedragen af zou gaan. Dat geeft volgens onderdeel 3 blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat onvoldoende gemotiveerd, omdat het hof daarmee de essentiële stellingen van de Gemeente zou hebben gepasseerd dat
(1) de tekst van de aanbiedingsbrief en de daarbij behorende toelichting de uitleg van [verweerster] niet toelaten en
(2) de uitleg van [verweerster] voorshands onaannemelijk is, omdat deze erop neer zou komen dat de substantiële korting van 40% niet in de aanbiedingsbrief zou zijn opgenomen.
4.16
Rov. 4.8 van het eindvonnis staat in de sleutel van het door [verweerster] gedane beroep op oneigenlijke dwaling/misverstand en toetst in dat kader aan de Bunde/Erckens23.-factoren. Indien de hiervoor bepleite visie over onderdeel 2 gevolgd wordt, dat de gekozen route van het hof standhoudt, te weten dat vanwege het ontbreken van inzicht hoe de kortingsregeling doorwerkt op de afkoopsom er geen sprake is van een bepaalbaar aanbod, dan ontbreekt belang bij deze klacht in cassatie over de deelvraag of juist is dat [verweerster] als niet-deskundige kon afgaan op de door de Gemeente verstrekte informatie, of juist had moeten navragen of haar veronderstelling over 40% korting op de afkoopsom wel klopte. Ook omstandigheden (1) en (2) doen er niet aan af dat elk inzicht in bedoelde doorwerking ontbreekt in aanbiedingsbrief en toelichting en hiervoor is bepleit dat het hof dat zwaar kon en mocht wegen als gedaan. Ik meen dat inhoudelijke bespreking van onderdeel 3 zodoende achterwege kan blijven. Als er geen aanbod is geweest, is het weinig zinvol om je over deelaspecten van dat non-aanbod af te vragen of daarin misverstandelementen juist zijn geproefd door het hof. Daar behoeft dan niet aan te worden toegekomen. Ik meen dat het onderdeel daarop strandt.
5. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑01‑2016
Hof Amsterdam 28 oktober 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4595.
Vgl. het eindvonnis in eerste aanleg rov. 2.14 en prod. 16 zijdens [verweerster] (t.b.v. de cna overgelegd) voor het rapport.
Zie inl. dgvd. onder 26 en prod. 10: voor een naar stelling van [verweerster] vergelijkbaar buurappartement in hetzelfde blok in de Amsterdamse [a-straat] kwamen bedoelde deskundigen uit op een grondwaarde/afkoopsom van € 21.000,- i.p.v. € 32.634 uit het voorstel van de Gemeente aan [verweerster] en een jaarlijkse canonbetaling van € 745,91 i.p.v de aan [verweerster] voorgestelde € 1.488,-, dus vrijwel 50% lager. Deze gegevens zijn door de Gemeente niet bestreden, wel is verklaard dat door verschil in methodiek bedoelde deskundigen hier tot deze andere uitkomsten zijn gekomen, vgl. cva 3.7 en ook 5.13: dit speelde in 2011, het gemeentelijke aanbod stamt uit 2009 (maar ook in 2009 waren vergelijkbare taxaties uit de buurt voorhanden volgens [verweerster] (de Gemeente bestrijdt daarvan wel dat dat vergelijkbare bouwblokken zijn, zie p.v. cna p. 3), vgl. pleitnota 7 januari 2013 zijdens [verweerster] t.b.v. de cna onder 10 en haar comparitieprod. 17).
Ik realiseer mij dat instandlating van het hofarrest zaaksoverschrijdende gevolgen zou kunnen hebben voor andere erfpachtscanonherzieningen in Amsterdam uit het verleden.
Vgl. Berkhout/Brounen/Eichholtz, Schoon schip, Advies van de grondwaardecommissie Eeuwigdurend Erfpacht, Amsterdam, 18 juni 2015, te downloaden via https://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/erfpacht/vernieuwing/grondwaardecommissie-0/ uitgebracht door deze drie hoogleraren op verzoek van de Amsterdamse wethouder Grondzaken Van der Burg (VVD), inmiddels in essentie geïncorporeerd in diens plannen die naar de Gemeenteraad zijn gestuurd. Daarop is recent fundamentele kritiek gekomen van de Commissie Monster, die een rapport schreef in opdracht van de Stg. Erfpachters Belangen Amsterdam (SEBA) en meent dat de Commissie Berkhout de waarde van de gemeentelijke erfpachtgrond te hoog inschat: deze zou geen € 60 miljard waard zijn, maar € 15 à 20 miljard, zie Monster/Van Gaal/Nelisse, Bezint eer gij begint, Advies van de Marktwaardecommissie Eeuwigdurende Erfpacht, Amsterdam, 6 januari 2016, te downloaden via http://www.erfpachtinamsterdam.nl/ . Het is de bedoeling dat het nieuwe stelsel in de loop van 2016 wordt ingevoerd. Vgl. over dit alles o.m. deze persberichten: drie keer van de hand van Tim Wagemakers: “Hoe zit het met die eeuwigdurende erfpacht in Amsterdam”, NRC-Handelsblad 22 januari 2016, “Forse kritiek op plannen erfpacht”, NRC-Handelsblad 8 januari 2016 en “Adviseurs: verleid erfpachters”, NRC-Handelsblad 19 juni 2015; zie ook Tjerk Gualthérie van Weezel, “Erfpachtbeleid Amsterdam deugt niet”, Volkskrant 6 januari 2016 en de column van Peter de Waard, “Is erfpacht niet een liberaal ideaal?”, Volkskrant 12 januari 2016.
Ontleend aan rov.2.1-2.2.14 van het hofarrest.
Zie rov.3.1-3.15 van het bestreden arrest en rov. 3.4 van het eindvonnis in eerste aanleg.
Het hof heeft verder de Gemeente veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] in eerste aanleg, voor zover zij betrekking hebben op de conventie, en de proceskosten in hoger beroep.
Bij cassatiedagvaarding van 27 januari 2015.
In een nu bij Uw Raad aanhangige zaak over het huidige Amsterdamse erfpachtstelsel spelen kwesties van meer fundamentele aard: onredelijke bedingen, geschilbeslechting, goederenrechtelijke aard erfpacht, etc., die in onze zaak in cassatie niet aan de orde zijn; vgl. daarvoor de recent genomen conclusie in die zaak: Conclusie A-G Wissink 22 januari 2016, ECLI:NL:PHR:2016:3.
De jurisprudentie waarin specifiek aan de orde is of een voorstel heeft te gelden als een aanbod is overigens vrij schaars. Meestal wordt namelijk niet die vraag aan de rechter voorgelegd, maar de vraag of de overeenkomst wel aan het bepaalbaarheidsvereiste voldoet. Zie hierover GS 6:217, aantekening 3.47. Zie voor het feitelijke karakter van die vraag HR 17 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3883, NJ 2000/184 (Groeneveld/Hadegro), waarin uw Raad het oordeel van het hof dat een overeenkomst tot stand was gekomen in stand laat, onder verwijzing naar de conclusie van A-G Hartkamp. Groene Serie, 6:227 BW, aantekening 14.3 hierover: “Deze stelt, onder verwijzing naar met name het arrest HR 14 juni 1968, NJ 1968/331 (Polak/Zwolsman), voorop dat het antwoord op de vraag of een overeenkomst is tot stand gekomen indien partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt over alle te regelen onderwerpen, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en dus aan de feitenrechter ter beslissing is voorbehouden. Omdat 's Hofs beslissing (dat een overeenkomst is tot stand gekomen bij overeenstemming over de belangrijkste elementen) geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is, stuit de klacht reeds hierop af. (…)”
Zie onder meer GS 6:217 BW, aantekening 3.24.1 e.v. Het betreft de bekende Haviltex-norm.
T&C BW (2015), art. 6:217 aantekening 2(a) legt de parallel met de definitie uit art. 14 van het Weens Koopverdrag (lid 1 eerste zin): “Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht tot één of meer bepaalde personen vormt een aanbod, indien het voldoende bepaald is en daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn.”
GS 6:217 BW, aantekening 3.48.1.
GS 6:217 BW, aantekening 3.48.2.
GS 6:217 BW, aantekening 3.49.1 e.v.
GS 6:217 BW, aantekening 3.55 e.v., met verwijzingen m.b.t. het eerstgenoemde standpunt.
Zie bijvoorbeeld artikel 7:4 BW met betrekking tot koop, dat bepaalt dat, wanneer de koop is gesloten zonder dat de prijs is bepaald, de koper een redelijke prijs verschuldigd is.
Zie GS 6:217, aantekening 3.48.1. Zie voorts MvA II Inv. Ad afd. 3.2, Algemeen, Parl. Gesch. Inv. Boek 3, p. 1123, waarin wordt opgemerkt dat de bepaling van (thans) artikel 6:227 BW is bedoeld als een versoepeling voor de obligatoire overeenkomst van het vereiste van ‘een bepaald onderwerp’ en dat deze niet los kan worden gezien van de redelijkheid en billijkheid.
Zie GS 6:227 BW, aantekening 14.2 en aantekening 16.1, met verwijzing naar TM op art. 6.5.2.10 OO, Parl. Gesch., p. 896, alsmede Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/283 e.v.
Het middel verwijst naar: CvA 2.8, 2.9,4.1,4.2, 5.10 en MvA 19 en 22.
HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 m.nt. GJS.
Beroepschrift 27‑01‑2015
Griffierecht ten laste van rekening-courant NautaDutilh N.V.
BAR nummer mr. F.E. Vermeulen A15754
Vandaag, de zevenentwintigste januari tweeduizend vijftien,
[Heb ik, Elbertus Gerrit Jan Willems. toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Arthur Pieter Andries Spaargaren, gerechtsdeurwaarder ta Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258;]
op verzoek van de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Amsterdam, waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam (hierna: ‘de Gemeente’), dit exploot van dagvaarding uitgebracht.
De Gemeente kiest woonplaats te (1077 XV) Amsterdam aan de Strawinskylaan 1999 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. F.E. Vermeulen (NautaDutilh N.V.), die door de Gemeente als advocaat wordt aangewezen om haar als zodanig in dit geding te vertegenwoordigen.
Dit exploot is bestemd voor:
[verweerster], wonend te [woonplaats] (hierna: ‘[verweerster]’).
[verweerster] heeft in de vorige instantie woonplaats gekozen te (1031 HX) Amsterdam aan de Grasweg 63–65 ten kantore van de advocaat mr. J.A.F. Corten (Corten De Geer advocaten). Ik heb aan dit kantoor op de voet van art. 63 Rv mijn exploot gedaan en aldus een afschrift hiervan gelaten aan:
[dhr. L.E. de Geer]
[ALDAAR WERKZAAM]
[verweerster] wordt hierbij opgeroepen om op vrijdag zes februari tweeduizend vijftien om 10.00 uur, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad der Nederlanden in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te (2514 CV) Den Haag, om alsdan te horen aanvoeren het hieronder geformuleerde cassatiemiddel.
AANZEGGINGEN
- a.
De Gemeente stelt hierbij beroep in cassatie in tegen het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, afdeling civiel recht en belastingrecht, team II, onder zaaknummer 200.132.847/01 tussen [verweerster] als appellante en de Gemeente als geïntimeerde op 27 mei 2014 gewezen en op 28 oktober 2014 uitgesproken.
- b.
Indien zich voor [verweerster] een advocaat bij de Hoge Raad stelt, maar het hierna bedoelde griffierecht niet tijdig wordt voldaan, vervalt haar recht om verweer in cassatie te voeren en om van haar zijde in cassatie te komen.
- c.
Bij verschijning in het geding wordt van [verweerster] een griffierecht geheven, te betalen binnen vier weken, te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning.
- d.
De hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de volgende websites: www.kbvg.nl/griffierechtentabel en http://www.rechtspraak.nl/Procedures/Tarieven-griffierecht/Pages/Griffierecht-Civiele-zaken-bij-de-Hoge-Raad.aspx.
- e.
Van een persoon die onvermogend is, wordt een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid/meebrengt, doordat het hof ten onrechte heeft geoordeeld en beslist zoals vermeld in zijn onder zaaknummer 200.132.847/01 tussen de Gemeente en [verweerster] op 27 mei 2014 gewezen en op 28 oktober 2014 uitgesproken arrest, zulks om één of meer van de volgende, waar nodig in onderling verband en. samenhang te beschouwen, redenen.
Inleiding
I
Deze zaak betreft een geschil tussen grondeigenaar de Gemeente en erfpachter [verweerster] over de hoogte van de canon voor een nieuw erfpachttijdvak. In het zicht van de afloop van het lopende erfpachttijdvak heeft de Gemeente [verweerster] bij brief van 27 februari 2009 (de aanbiedingsbrief) een voorstel gedaan tot het vaststellen van een nieuwe
- (i)
grondwaarde,
- (ii)
canon en
- (iii)
wijze van canon betaling.1.
II.
De aanbiedingsbrief vermeldt:2.
- ‘1.
In deze brief deel ik u mee welke nieuwe grondwaarde en nieuwe canon de gemeente heeft berekend. Indien u het niet eens bent met de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon, dan zullen drie deskundigen deze vaststellen. Voor de berekening van de gemeente en de deskundigenprocedure verwijs ik u naar de punten 1 en 2 van de toelichting. Via het bijgevoegde antwoordformulier dient u mij vóór 27 mei 2009 te laten weten of u de nieuwe grondwaarde en de nieuwe canon accepteert of dat u deze door deskundigen wil laten vaststellen. 2. U kiest voor één van de vier betalingsmogelijkheden. Dit zijn:
- *
de jaarlijkse canon van € 1.488,00 […];
- *
de vaste canon van € 1.821,00 voor 10 jaar;
- *
de vaste canon van € 1.978,00 voor 25 jaar;
- *
de afkoopsom van € 32.634.
Voor u geldt een ‘ingroeiregeling’. Dit betekent dat u in de eerste twee jaar van het nieuwe tijdvak een korting op de canon krijgt (toelichting 4).
Bij elke betaalwijze geldt de ingroeiregeling. De kortingen waarop u recht heeft zijn niet verwerkt in de hierboven genoemde afkoopsom en canonbedragen. U treft deze kortingen aan op de nota's die u te zijner tijd ontvangt.’
III.
De bij de brief gevoegde toelichting vermeldt onder meer:3.
‘1. Gemeentelijke berekening nieuwe grondwaarde en canon
De nieuwe grondwaarde is berekend door het aantal m2 gebruikersoppervlakte te vermenigvuldigen met de prijs per m2. Omdat het erfpachtrecht elk meer dan 10 jaar oud is, krijgt u een korting van 40% op de prijs per m2.
De nieuwe canon is berekend door de grondwaarde te vermenigvuldigen met het huidige canonpercentage.
Nieuwe grondwaarde bij prijspeil 2009 | € | 32.634,00 |
Canonpercentage | 4,56 | |
Nieuwe canon per 1 juni 2012 | € | 1.488,00 |
2. Deskundigenprocedure
Indien u het niet eens bent met de grondwaarde en de nieuwe canon, dan worden deze vastgesteld door drie deskundigen […]
4. Ingroeiregeling
De canon in het nieuwe tijdvak is hoger dan die in het aflopende tijdvak. Om de overgang wat gemakkelijker te maken is er een ingroeiregeling. […] De canon wordt dan als volgt berekend: In het eerste jaar betaalt u de oude canon plus 1/3 van het verschil met de nieuwe canon. In het tweede jaar is dat de oude canon plus 2/3 van het verschil. In het derde jaar is de volledige nieuwe canon verschuldigd. […]’
IV.
Op 25 mei 2009 heeft [verweerster] het antwoordformulier ondertekend en teruggestuurd aan de Gemeente. Op dat formulier heeft zij aangekruist dat zij akkoord gaat met de grondwaarde van € 32.634 en (de daarop gebaseerde) door de Gemeente voorgestelde canon, met een keuze voor een vaste canon voor 25 jaar van € 1.978,00. De Gemeente heeft [verweerster] meegedeeld dat het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid toestemming heeft verleend voor canonherziening einde tijdvak.4.
V.
Op 17 december 2011 heeft [verweerster] opnieuw het antwoordformulier bij de aanbiedingsbrief ingevuld en aan de Gemeente verzonden. Op dit antwoordformulier heeft [verweerster] aangegeven dat zij akkoord gaat met de door de Gemeente vastgestelde grondwaarde (€ 32.634) en canon en dat zij in aanmerking wenst te komen voor canonbetaling door middel van een afkoopsom van € 32.634. Op 19 december 2011 heeft het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid een nieuw besluit genomen, waarin toestemming wordt verleend voor canonherziening einde tijdvak.5.
VI.
Op 14 februari 2012 ontving [verweerster] een brief van de Gemeente waarin, verkort weergegeven, door de Gemeente na toepassing van de zogenoemde ingroeiregeling een afkoopsom van € 31.207,- in rekening wordt gebracht.6.
VII.
[verweerster] maakt in deze procedure hiertegen bezwaar. Voor zover thans in cassatie relevant, stelt [verweerster] dat het aanbod van de Gemeente onvoldoende bepaalbaar is omdat de aanbiedingsbrief niet de daadwerkelijke canonbedragen die moeten worden betaald, vermeldt.
VIII.
Het hof heeft deze stelling van [verweerster] gegrond geacht en in het dictum voor recht verklaard dat ‘door het invullen en retourneren van het antwoordformulier door [verweerster] tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen of rechtshandeling is verricht met betrekking tot de grondwaarde, canon of afkoopsom voor het nieuwe tijdvak van het voortdurende erfpachtrecht.’ Daartoe oordeelde het hof in rov. 3.8 dat de jaarlijks verschuldigde canonbedragen, zij het met enige moeite, uit de aanbiedingsbrief met toelichting kunnen worden afgeleid en vervolgt:
‘Dit geldt echter niet voor de afkoopsom, waarop eveneens de kortingsregeling van toepassing [is]. De aanbiedingsbrief en toelichting maken in het geheel niet duidelijk op welke wijze de korting op de afkoopsom moet worden berekend. De hoogte van de aangeboden afkoopsom is een van de essentialia van de te sluiten overeenkomst. Het aanbod is dus voor zover het betreft de afkoopsom onvoldoende bepaald en bepaalbaar. Als gevolg hiervan zal de ontvanger van de aanbiedingsbrief geen weloverwogen keuze kunnen maken tussen afkoop en betaling van een jaarlijkse canon. Dit betekent dat het aanbod ook met betrekking tot de jaarlijkse canonbedragen, en dus in zijn geheel, als onvoldoende bepaald moet worden aangemerkt.’
IX.
In rov. 3.11 oordeelt het hof nog dat [verweerster] als niet-deskundige op het terrein van het erfpachtrecht erop mocht vertrouwen dat de Gemeente als professionele partij in haar aanbiedingsbrief duidelijk zou maken wat in het nieuwe canontijdvak de uiteindelijk te betalen canonbedragen en afkoopsom zouden zijn. Het hof deelt om die reden niet het oordeel van de rechtbank in rov. 4.8 van het vonnis dat [verweerster] eerder navraag bij de Gemeente had moeten doen of haar veronderstelling dat er nog een 40% korting van de bedragen af zou gaan, klopte.
Cassatieklachten
1.
Met zijn verwijzing in rov. 3.8, 2e en 3e zin, naar ‘de kortingsregeling’ die van toepassing is op de afkoopsom en naar ‘korting op de afkoopsom’ (alsook in rov. 3.7, laatste zin, naar kortingen) doelt het hof niet mede op een ‘korting’ van 40% die nog op de afkoopsom in mindering zou moeten worden gebracht, doch uitsluitend op de korting op grond van de ingroeiregeling. Het hof laat immers in rov. 3.13 expliciet grief III van [verweerster] — die was gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.8 dat, kort gezegd, over de vermelde afkoopsom van € 32.634 niet nog eens 40% korting moet worden berekend — in het midden. Voor zover deze lezing van 's hofs arrest niet juist mocht zijn en het hof wel (tevens) mocht doelen op een korting van 40% op de afkoopsom, is dit dan ook onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. De Gemeente heeft bovendien [verweerster]' uitleg van de aanbiedingsbrief dat op de in de aanbiedingsbrief en toelichting vermelde afkoopsom en grondwaarde nog een korting van 40% in rekening zou worden gebracht, (uitgebreid) gemotiveerd betwist.7. Daarbij heeft de Gemeente er onder meer op gewezen dat ‘de kortingen waarop u recht heeft’ in de aanbiedingsbrief taalkundig terugslaat op de verschillende bedragen behorende bij de verschillende wijzen van betaling van de nieuwe canon en niet op enige 40% korting. De in de toelichting onder 1 genoemde 40%-korting heeft uitsluitend betrekking op de grondwaarde (dus niet: canon) en is reeds verwerkt in de vermelde ‘nieuwe grondwaarde € 32.634’. Aan deze betwisting is het hof ten onrechte zonder enige kenbare, laat staan toereikende motivering voorbijgegaan. Althans en voor zover zou moeten worden uitgegaan van een nog toe te passen korting van 40% op de afkoopsom, valt niet in te zien dat omwille van die korting het in de aanbiedingsbrief vervatte aanbod onvoldoende bepaald en bepaalbaar zou zijn, omdat alsdan vrij eenvoudig kan worden vastgesteld, desnoods achteraf, wat het effect van die 40%-korting op de nieuwe canon en nieuwe grondwaarde zal zijn.
2.
De Gemeente heeft gemotiveerd betwist dat het aanbod onvoldoende bepaald en bepaalbaar was en daartoe aangevoerd dat
- (a)
de hoogte van de nieuwe grondwaarde is vermeld in de aanbiedingsbrief (te weten: € 32.634 incl. depreciatiekorting ad 40%),
- (b)
het canonbedrag is vermeld in de aanbiedingsbrief, te weten: de betreffende jaarlijkse bedragen en de afkoopsom van € 32.634,
- (c)
de — enige — korting op de onder (b) vermelde bedragen waarop [verweerster] recht heeft, bestaat uit de korting op grond van de ingroeiregeling en
- (d)
[verweerster] heeft aanvaard dat het concrete uiteindelijk door haar te betalen bedrag niet in de brief is vermeld maar pas ha ontvangst van het antwoordformulier wordt berekend conform het toepasselijke gemeentelijk besluit en aan [verweerster] bekend wordt gemaakt in de nota's.8.
Deze stellingen zijn door het hof niet verworpen, zodat zij in cassatie (tenminste veronderstellederwijs) als feitelijk uitgangspunt gelden. Mede tegen de achtergrond van deze stellingen geeft 's hofs oordeel in rov. 3.8 dat het aanbod van de gemeente in het geheel onvoldoende bepaald en bepaalbaar is, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Althans is dit oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. Hiermee ontvalt ook de grond aan 's hofs voortbouwende conclusie in rov. 3.9 en het dictum.
2.1.
Enerzijds heeft het hof in rov. 3.8 een onjuiste, want te restrictieve, maatstaf aangelegd door te vergen dat het concreet bedrag van de daadwerkelijk door [verweerster] te betalen afkoopsom wordt genoemd in de aanbiedingsbrief en/of dat [verweerster] dat bedrag zelfstandig uit de aanbiedingsbrief moet kunnen opmaken en/of dat [verweerster] op basis van de aanbiedingsbrief een ‘weloverwogen keuze’ moet kunnen maken. Een aanbod is daarentegen reeds voldoende bepaald en bepaalbaar indien de vaststelling van de verbintenissen eventueel achteraf naar van tevoren vaststaande criteria, zo nodig met toepassing van art. 6:248 BW, kan geschieden. Daarbij geldt dat die vaststelling ook, eventueel achteraf, door één der partijen kan geschieden. Aan deze maatstaf is blijkens de onder 2. vermelde stellingen van de Gemeente voldaan. Althans valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, het tegendeel niet in te zien. Anderzijds heeft het hof miskend dat aanvaarding door [verweerster] van het feit dat het concrete door haar te betalen bedrag pas na ontvangst van het antwoordformulier zal worden berekend conform het toepasselijk gemeentelijk besluit en haar bij ontvangst van de nota bekend zal worden gemaakt,9. rechtens eraan in de weg staat dat het in de aanbiedingsbrief vervatte aanbod als onvoldoende bepaald of bepaalbaar wordt aangemerkt omwille van het ontbreken in de aanbiedingsbrief van een concreet door [verweerster] te betalen bedrag en/of de omstandigheid dat niet duidelijk is hoe de korting op de afkoopsom moet worden berekend en/of de omstandigheid dat geen ‘weloverwogen keuze zou kunnen worden gemaakt’.10. Althans valt in het licht van deze aanvaarding door [verweerster] zonder nadere motivering, die ontbreekt, het tegendeel niet in te zien. Bij al het voorgaande komt dat het hof ten onrechte geen kenbare betekenis heeft toegekend aan de door de Gemeente gestelde legitieme reden om het concrete bedrag van de ingroeikorting niet reeds in de aanbiedingsbrief op te nemen: de Gemeente weet nog niet welke optie zal worden gekozen en wil fouten en vergissingen voorkomen.11.
2.2.
In rov. 3.8 miskent het hof dat het feit dat de hoogte van de aangeboden afkoopsom essentieel is voor de te sluiten overeenkomst, nog niet maakt dat de (hoogte van de) daarop betrekking hebbende korting op grond van de ingroeiregeling eveneens (gelijkelijk) essentieel is voor de te sluiten overeenkomst. Voor de kwalificatie van die korting als essentieel voor de te sluiten overeenkomst is vereist dat die korting, mede gelet op de aard en strekking van de te sluiten overeenkomst, kan worden aangemerkt als één van de belangrijkste rechtsgevolgen van die overeenkomst (kern van de prestaties). In ieder geval is louter een band met of relevantie voor de hoogte van de afkoopsom onvoldoende om de bedoelde korting aan te merken als essentieel. Dit klemt temeer, omdat het hof enerzijds aan het essentiële karakter van de korting op grond van de ingroeiregeling het rechtsgevolg verbindt dat het gehele aanbod (dus ook wat betreft de grondwaarde en jaarlijkse canonbedragen) niet voldoende bepaald en bepaalbaar is. Anderzijds heeft de Gemeente over de aard en de strekking van de korting op grond van de ingroeiregeling gesteld dat het — zowel bij de jaarlijkse canon als bij de afkoopsom — gaat om een korting die slechts over twee jaren wordt berekend, dat die korting regressief is en bedoeld is om de erfpachter ‘te laten wennen’ aan de nieuwe canon en dat [verweerster] heeft aanvaard dat de hoogte van die korting pas achteraf berekend wordt door middel van een formule en haar bekend wordt gemaakt door middel van de nota.12. Vanwege haar aard en strekking heeft deze korting bovendien een relatief bescheiden invloed op de totale verschuldigde afkoopsom van de canon voor vijftig jaren, hetgeen ook blijkt uit het zeer geringe verschil tussen de in de aanbiedingsbrief vermelde afkoopsom van € 32.634 en de na aftrek van de korting door [verweerster] verschuldigde afkoopsom van € 31.207.
2.3.
Voorts is rechtens onjuist althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd dat het hof in rov. 3.8 oordeelt dat het aanbod in het geheel onvoldoende bepaald en bepaalbaar is en in het dictum voor recht verklaart dat geen overeenkomst tot stand is gekomen inzake een nieuwe grondwaarde. Het aanbod van de Gemeente omvat twee te onderscheiden aspecten:
- (i)
de vaststelling van de nieuwe canon en wijze van betaling daarvan en
- (ii)
de vaststelling van de nieuwe grondwaarde. In het licht van de vermelding van de nieuwe grondwaarde in (de toelichting bij) de aanbiedingsbrief van € 32.634 (zie ook rov. 2.2.4),13. valt niet in te zien dat en waarom het in de aanbiedingsbrief neergelegde aanbod ten aanzien van dit aspect onvoldoende bepaald en bepaalbaar zou zijn.
Het hof stelt daartoe ook geen relevante feiten of omstandigheden vast. Uit het oordeel dat het aanbod ten aanzien van de nieuwe canon en wijze van betaling niet voldoende bepaald en bepaalbaar is, volgt niet dat het aanbod eveneens onvoldoende bepaald en bepaalbaar is ten aanzien van de nieuwe grondwaarde. Slechts bij gebreke van overeenstemming over de grondwaarde, kan deze worden vastgesteld door deskundigen.
2.4.
Voorts is rechtens onjuist althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd dat het hof in rov. 3.8 oordeelt dat het aanbod in het geheel onvoldoende bepaald en bepaalbaar is en mede blijkens zijn dictum oordeelt dat ook geen overeenkomst tot stand is gekomen waarin [verweerster] koos voor een vaste jaarlijks te betalen canon voor 25 jaar van € 1.978,00. Immers, indien op 17 december 2011 bij gebreke van voldoende bepaaldheid van het aanbod voor wat betreft de afkoopsom, geen nadere overeenkomst tot stand mocht zijn gekomen waarin partijen zijn afgeweken van de eerdere overeenkomst van 25 mei 2009 voor wat betreft de wijze van betaling van de canon, had het hof moeten terugvallen op die eerdere overeenkomst van 25 mei 2009.14. De aanvaarding van het aanbod door [verweerster] op 25 mei 2009 had géén betrekking op het door het hof onvoldoende bepaald en bepaalbaar geachte deel van het aanbod dat ziet op de afkoopsom. Voor zover het hof het aanbod onvoldoende bepaald en bepaalbaar heeft geacht voor zover het gaat om een jaarlijks te betalen canon, is dit rechtens onjuist althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Dat het bedrag van de korting op grond van de ingroeiregeling niet uit de aanbiedingsbrief zou kunnen worden afgeleid voor het geval er wordt gekozen voor een afkoopsom, laat onverlet dat die korting wel kan worden vastgesteld voor het geval er wordt gekozen voor een jaarlijkse canon. Het hof oordeelt in rov. 3.8, eerste zin, bovendien dat de jaarlijkse canonbedragen wél kunnen worden afgeleid uit de aanbiedingsbrief, zodat het aanbod in zoverre dus wél voldoende bepaald en bepaalbaar is, ook naar de — te strikte — maatstaven van het hof.
3.
In rov. 3.11 oordeelt het hof dat [verweerster] er als niet-deskundige op het terrein van het erfpachtrecht op mocht vertrouwen dat de Gemeente als professionele partij in haar aanbiedingsbrief duidelijk zou maken wat in het nieuwe canontijdvak de uiteindelijk te betalen canonbedragen en afkoopsom zouden zijn. Om deze reden deelt het hof niet het oordeel van de rechtbank in rov. 4.8 van het vonnis dat [verweerster] eerder navraag had moeten doen bij de Gemeente of haar veronderstelling dat er nog eens 40% korting van de bedragen af zou gaan, klopte. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting althans is onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd. De Gemeente heeft immers gesteld dat
- (1)
de tekst van de aanbiedingsbrief en de daarbij behorende toelichting de uitleg van [verweerster] niet toelaten en
- (2)
de uitleg van [verweerster] voorshands onaannemelijk is, omdat deze erop neer zou komen dat de substantiële korting van 40% op het bedrag van € 32.634 niet in de aanbiedingsbrief zou zijn opgenomen.15.
Voor zover het hof mocht hebben geoordeeld dat voornoemde door de Gemeente ingeroepen omstandigheden geen grond kunnen opleveren voor een onderzoeksplicht voor een niet-deskundige als [verweerster], heeft het hof een onjuiste maatstaf aangelegd. In ieder geval is 's hofs oordeel dat op [verweerster] geen onderzoeksplicht rustte onvoldoende gemotiveerd, omdat het hof niet kenbaar, laat staan toereikend gemotiveerd heeft gerespondeerd op voormelde essentiële stellingen van de Gemeente.
Mitsdien
vordert de Gemeente dat de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigt met veroordeling van [verweerster] in de kosten.
De kosten hiervan zijn, inclusief BTW
Exploot | EUR | 94,19 |
gerechtsdeurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑01‑2015
Rov. 2:2.3.
Rov. 2:2.3.
Rov. 2.2.4.
Rov. 2.2.5 en 2.2.6.
Rov. 2.2.7 en 2.2.8.
Rov. 2.2.9.
CvA nr. 5.7 t/m 5.26 en MvA nr. 23 en 32 t/m 53.
CvA nr. 2.8, 2.9, 4.1, 4.2, 5.10 en MvA nr. 19 en 22.
MvA nr. 16 t/m 19 en 22.
Vgl. ook art. 7:4 BW, art. 7:405 lid 2 BW, art. 7:601 lid 2 BW en art. 7:618 BW.
CvA nr. 5.4 en MvA nr. 23 en 47.
CvA nr. 2.8 en 5.15 en 5.16 en MvA nr. 19, 22 en 23.
Zoals blijkt uit CvA nr. 3.3 t/m 3.6 i.c.m. 4.7, 5.9 en 5.16 t/m 5.18 en MvA nr. 14, 18, 21, 72 en 73.
CvA nr. 2.3, 4.1 en 4.7 en MvA nr. 10 en 12 t/m 16. Zie ook de weergave van de stellingen van de Gemeente in rov. 3.5.
CvA nr. 5.8, 5.16 t/m 5.19 en 5.23 en MvA nr. 39, 40, 45 t/m 50, 70 en 81.