Hof Amsterdam, 29-04-2014, nr. 200.070.289-01
ECLI:NL:GHAMS:2014:1521
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-04-2014
- Zaaknummer
200.070.289-01
- LJN
BZ4885
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:1521, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑04‑2014; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2013:3465, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑10‑2013; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4885, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑01‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Effectenlease. Vaststelling omvang restschuld.
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.070.289/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 1071879 DX EXPL 09-299
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 april 2014
inzake
de buitenlandse vennootschap VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens, te Spijkenisse,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.T. Eisenmann, te Amstelveen.
1. Verder verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom Varde en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 22 oktober 2013 een tweede tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft Varde een akte na tussenarrest genomen.
Daarna hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1
Het hof blijft bij en bouwt voort op hetgeen is overwogen en beslist in het eerste en tweede tussenarrest.
2.2
Na het eerste tussenarrest van 22 januari 2013 heeft Varde als productie 5 bij akte na tussenarrest de twee eindafrekeningen in het geding gebracht alsmede als productie 6 een door Varde opgestelde berekening waaruit volgt dat [geïntimeerde] uit hoofde van Triple Effect in hoofdsom nog € 1.624,14 aan Varde moet betalen en uit hoofde van Capital Effect nog € 1.455,72.
2.3
Vervolgens heeft [geïntimeerde] bij antwoordakte na het eerste tussenarrest de verschuldigdheid van diverse posten op de eindafrekeningen betwist. Bij het tweede tussenarrest heeft het hof Varde in de gelegenheid gesteld daar alsnog bij akte op te reageren.
2.4
Varde schrijft in de akte na het tweede tussenarrest dat de beëindigingskosten van € 113,45 bij Triple Effect zijn overeengekomen in artikel 7 van de Bijzondere voorwaarden effectenlease (het minimumbedrag van f 250,-). Het hof voegt daaraan toe dat dat ook geldt voor de beëindigingskosten van € 110,- bij Capital Effect en dat de verschuldigdheid van de 48 resterende termijnen à € 46,31 bij Capital Effect en de drie resterende termijnen à € 44,91 bij Triple Effect volgt uit artikel 6 van de Bijzondere voorwaarden effectenlease dat [geïntimeerde] in de antwoordakte na tussenarrest onder 5 gedeeltelijk citeert. De leaseovereenkomsten zijn tussentijds beëindigd als gevolg van het feit dat [geïntimeerde] de maandelijkse termijnen niet voldeed. De gehanteerde rekenrente van 5% bij het contant maken van het verschuldigde bedrag aan resterende termijnen was in 2004 niet ongebruikelijk. [geïntimeerde] voert ook niet aan dat de gehanteerde rekenrente te laag is. De eerste aflossingstermijn van € 45,38 bij Triple Effect is overeengekomen in de leaseovereenkomst onder 3.b. Dat [geïntimeerde] alsnog de achterstallige termijnen (met inbegrip van inhaalincasso’s) moet betalen, spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting. Varde heeft niet toegelicht waarop het contractueel nog verschuldigd dividend van € 236,34 op de eindafrekening van Triple Effect betrekking heeft. Het hof zal die post als onvoldoende toegelicht afwijzen. Het hof heeft in het tweede tussenarrest reeds overwogen dat [geïntimeerde] zijn betwisting van de opbrengst van de aandelen onvoldoende heeft toegelicht en dat het hof daaraan voorbij gaat.
2.5
Voorts heeft [geïntimeerde] bij antwoordakte na het eerste tussenarrest gesteld dat hij, nadat de eindafrekeningen zijn opgesteld, ter zake van Triple Effect in totaal nog € 167,92 (twee afschrijvingen) aan Dexia heeft voldaan en ter zake van Capital Effect in totaal nog € 2.245,84 (44 afschrijvingen). [geïntimeerde] heeft als productie bij genoemde antwoordakte bankafschriften in het geding gebracht. Bij het tweede tussenarrest heeft het hof Varde in de gelegenheid gesteld ook op die stelling te reageren.
2.6
Varde schrijft in de akte na het tweede tussenarrest dat behoudens de deelbetaling van 22 oktober 2005 van (het hof begrijpt) € 83,96 en de deelbetaling van 1 december 2006 van € 46,31, alle betalingen konden worden teruggevonden. De betaling van € 46,31 is volgens Varde gestorneerd. Op het in geding gebrachte rekeningafschrift met volgnummer 0346 staat inderdaad een boeking, het bedrag is onzichtbaar gemaakt, met de code ‘by’ en de tekst ‘uw bet tgv 0262810220 is onjuist contr. 22400106’ (het vermelde contractnummer is dat van Capital Effect). Het bedrag van € 83,96 dat Varde niet terug heeft kunnen vinden, komt niet voor op het rekeningafschrift met volnummer 0332 en datum 28 oktober 2005 dat [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht. De betalingen van 2 juli 2004 en 5 juli 2004 zijn van voor de eindafrekening van 3 augustus 2004 en derhalve reeds verwerkt in de eindafrekening van Capital Effect, aldus Varde.
Een en ander betekent dat bij Triple Effect rekening moet worden gehouden met een betaling van € 83,96 en bij Capital Effect met betalingen ten bedrage van in totaal € 1.898,71 (41 afschrijvingen van elk € 46,31).
2.7
Uit de door Varde als productie 6 bij akte na het eerste tussenarrest in het geding gebrachte berekening volgt dat [geïntimeerde] uit hoofde van Triple Effect in hoofdsom nog € 1.624,14 aan Varde moet betalen. Op dat bedrag moet de betaling van € 83,96 nog in mindering worden gebracht, evenals het door het hof afgewezen bedrag van € 236,24. waarmee het bedrag komt op € 1.303,94. Uit genoemde productie volgt dat [geïntimeerde] uit hoofde van Capital Effect nog € 1.455,72 aan Varde moet betalen. Op dat bedrag moeten de nagekomen betalingen van [geïntimeerde] ten bedrage van in totaal € 1.898,71 nog in mindering worden gebracht. De uitkomst is dat Varde een bedrag van € 442,99 aan [geïntimeerde] moet betalen. Per saldo moet [geïntimeerde] nog € 860,95 aan Varde betalen.
2.8
Ten aanzien van de wettelijke rente voert [geïntimeerde] aan dat Varde niet stelt per wanneer deze verschuldigd is. Bovendien is bij de berekening van de wettelijke rente geen rekening gehouden met de bedragen die [geïntimeerde] daarna nog heeft voldaan. Het hof overweegt als volgt.
2.9
Varde vordert wettelijke rente tot en met 10 januari 2008 en vanaf 10 januari 2008. Bij brief van 10 januari 2008 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) heeft EDR Incasso namens Varde aan [geïntimeerde] meegedeeld, dat Dexia haar vorderingen op hem aan Varde heeft gecedeerd. In die brief is geen betalingstermijn opgenomen. In de vervolgbrief van EDR Incasso van 29 februari 2008 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) wordt [geïntimeerde] een betalingstermijn van vier weken geboden. In het licht van die brief is onvoldoende gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] vóór 29 maart 2008 jegens Varde in verzuim is geraakt. Het hof zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf 29 maart 2008.
2.9
Varde vordert een bedrag van € 600,- aan buitengerechtelijke incassokosten, zo volgt uit de akte na tussenarrest onder 3. [geïntimeerde] betwist genoemd bedrag. Het hof is van oordeel dat deze door Varde gevorderde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het daarbij, zo blijkt uit de door Varde overgelegde producties, de incassowerkzaamheden slechts betrekking hadden op het sturen van een aantal standaardbrieven, waarin bovendien werd uitgegaan van onjuiste, te hoge bedragen.
2.10
In het eerste tussenarrest is reeds geconcludeerd dat grief I faalt en dat grief II slaagt, voor zover Varde – uiterst subsidiair – betoogt dat [geïntimeerde] en zijn echtgenote gebonden zijn aan de WCAM-overeenkomst. Gezien de uitkomst van de procedure zullen de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep worden gecompenseerd. Voor zover Varde met grief III betoogt dat [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg moet worden veroordeeld, faalt de grief.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Varde van een bedrag van € 860,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2008 tot de dag van algehele voldoening;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, M.M.M. Tillema, en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op dinsdag 29 april 2014.
Uitspraak 22‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Tussenarrest
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.070.289/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 1071879 DX EXPL 09-299
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 oktober 2013
inzake
de buitenlandse vennootschap [X](IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens, te Spijkenisse,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.T. Eisenmann, te Amstelveen.
1. Verder verloop van het geding
Partijen worden hierna wederom [X] en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 22 januari 2013 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft [X] een akte na tussenarrest genomen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] een antwoordakte na tussenarrest genomen.
Daarna hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1
Bij het tussenarrest heeft het hof [X] in de gelegenheid gesteld bij akte alsnog de eindafrekeningen van Capital Effect en Triple Effect in het geding te brengen met per leaseovereenkomst de berekening van het bedrag aan restschuld dat [geïntimeerde] aan [X] moet betalen en vanaf welke datum [geïntimeerde] volgens [X] de wettelijke rente is verschuldigd.
2.2
[X] heeft als productie 5 bij akte na tussenarrest de twee eindafrekeningen in het geding gebracht alsmede als productie 6 een door [X] opgestelde berekening waaruit volgt dat [geïntimeerde] uit hoofde van Triple Effect in hoofdsom nog € 1.624,14 aan [X] moet betalen en uit hoofde van Capital Effect nog € 1.455,72.
2.3
Naar aanleiding van de eindafrekeningen merkt [geïntimeerde] op dat [X] geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit de op opbrengst van de verkoop van de aandelen blijkt. Voor zover uit die opmerking moet worden begrepen dat [geïntimeerde] de vermelde opbrengst van de aandelen betwist, heeft hij die betwisting onvoldoende toegelicht en gaat het hof daaraan voorbij. Voorts betwist [geïntimeerde] de verschuldigdheid van diverse posten. Nu [X] daarop nog niet heeft kunnen reageren, zal het hof haar in de gelegenheid stellen dat alsnog bij akte te doen.
2.4
Bij antwoordakte na tussenarrest stelt [geïntimeerde] dat hij, nadat de eindafrekeningen zijn opgesteld, ter zake van Triple Effect in totaal nog € 167,92 (twee afschrijvingen) aan Dexia heeft voldaan en ter zake van Capital Effect in totaal nog € 2.245,84 (44 afschrijvingen). Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij bij antwoordakte de rekeningafschriften waarop de afschrijvingen staan vermeld in het geding gebracht. Nu [X] daarop nog niet heeft kunnen reageren, zal het hof haar in de gelegenheid stellen alsnog bij akte op de stelling van [geïntimeerde] te reageren.
2.5
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 19 november 2013 voor een akte aan de zijde van [X] met het hiervoor onder 2.3 en 2.4 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, M.M.M. Tillema, en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 oktober 2013.
Uitspraak 22‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Effectenlease. Echtgenote, die niet heeft ingestemd met Dexia Aanbod, heeft nietigheid van leaseovereenkomsten ingeroepen. Echtgenote is bevoegd gebleven nietigheid in te roepen. Tussen partijen is onzekerheid in de zin van art. 7:900 lid 1 BW blijven bestaan, die vatbaar was voor beëindiging door de WCAM-overeenkomst. Geen opt outverklaring afgelegd. Afnemer en zijn echtgenote zijn gebonden aan WCAM-overeenkomst.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de buitenlandse vennootschap VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens, te Spijkenisse,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ A ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.E. Stokx, te Amstelveen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Varde en [ Geïntimeerde ] genoemd.
Varde heeft drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Varde alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van beide instanties.
Vervolgens heeft [ Geïntimeerde ] geantwoord, bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Varde in de kosten van het hoger beroep.
Daarna heeft Varde een akte met een productie genomen, waarop [ Geïntimeerde ] bij antwoordakte met producties heeft gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de desbe¬treffende memorie.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.9, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en ander¬zijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, het volgende vast.
4.1.1
Op of omstreeks 2 februari 2001 heeft [ Geïntimeerde ] met een rechtsvoorgangster van Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) een leaseovereenkomst met de naam Capital Effect Maandbetaling 20 jaar (hierna: Capital Effect) gesloten met een looptijd van 240 maanden. Krachtens die lease¬overeenkomst is voor rekening en risico van [ Geïntimeerde ] voor een bedrag van € 4.342,50 aan aandelen gekocht, welk bedrag door [ Geïntimeerde ] van Dexia werd geleend. [ Geïntimeerde ] diende gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst maandelijks rente en aflossing te voldoen ten bedrage van € 46,31. Capital Effect is een zogenoemd aflosproduct.
Op of omstreeks 2 oktober 2001 heeft [ Geïntimeerde ] met een rechts¬voorgangster van Dexia een leaseovereenkomst met de naam Triple Effect Maandbetaling gesloten (hierna: Triple Effect) met een looptijd van 36 maanden. Krachtens die leaseovereenkomst is voor rekening en risico van [ Geïntimeerde ] voor een bedrag van € 7.705,17 aan aandelen gekocht, welk bedrag door [ Geïntimeerde ] van Dexia werd geleend. [ Geïntimeerde ] diende gedurende de looptijd van de lease¬overeenkomst maandelijks € 44,91 aan rente te betalen. Triple Effect is een zogenoemd restschuldproduct. De twee leaseovereen¬komsten worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de leaseover¬eenkomsten.
4.1.2
De leaseovereenkomsten zijn geëindigd met een restschuld, die [ Geïntimeerde ] onbetaald heeft gelaten.
4.1.3
Op 1 juni 2003 heeft [ Geïntimeerde ] het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” (hierna: het aanmeldingsformulier) ondertekend. Door die ondertekening is [ Geïntimeerde ] de “Overeenkomst Dexia Aanbod” aangegaan.
4.1.4
Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard (hierna: de WCAM-overeenkomst) voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. De WCAM-overeenkomst bevat een regeling voor de afwikkeling van schade ontstaan uit effec¬tenleaseovereenkomsten. Kopenhol heeft niet op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW een opt-outverklaring uitgebracht.
4.1.5
De echtgenote heeft bij verklaring van 29 juni 2009 de leaseovereenkomsten vernietigd.
4.1.6
Dexia heeft haar vordering(en) op [ Geïntimeerde ] aan Varde overgedragen.
4.2
Varde heeft [ Geïntimeerde ] gedagvaard en, kort samengevat, gevor¬derd [ Geïntimeerde ] te veroordelen tot betaling van in hoofdsom € 5.046,57 met nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vorde¬ringen van Varde afgewezen. De kantonrechter is ervan uitgegaan dat [ Geïntimeerde ] door ondertekening van het aanmel¬dingsformulier met Dexia een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellings¬overeenkomst) is aangegaan. De vaststel¬lingsovereenkomst laat naar het oordeel van de kantonrechter onverlet de bevoegdheid van de echtgenote van [ Geïntimeerde ] tot vernietiging van de leaseover¬eenkomsten, omdat zij geen partij is bij de vaststel¬lings¬over¬eenkomst. De vaststellingsovereenkomst heeft volgens de kan¬ton¬rechter bovendien tot gevolg dat het uitzonderingsgeval van artikel 2.2 onder f. van de WCAM-overeenkomst zich voordoet, zodat [ Geïntimeerde ] en zijn echtgenote niet gebonden zijn aan de WCAM-overeenkomst en mitsdien ook de WCAM-overeenkomst niet in de weg staat aan een vernietiging door de echtgenote van de leaseover¬eenkomsten. De kantonrechter heeft vervolgens het verweer van [ Geïntimeerde ] dat zijn echtgenote door de verklaring van 29 juni 2009 de leaseovereenkomsten heeft vernietigd gehonoreerd en geoordeeld dat de vordering van Varde daarop afstuit.
4.3
Met grief I betwist Varde bij gebrek aan wetenschap dat [ Geïntimeerde ] ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten gehuwd was met mevrouw [ X ], zodat een beroep op de vernietigbaarheid van de leaseovereenkomsten wegens het ontbreken van de in artikel 1:88 BW bedoelde toestemming geen effect heeft gehad.
4.4
[ Geïntimeerde ] heeft als productie 1 bij memorie van antwoord een ‘marriage certificate’ in het geding gebracht, waarin staat dat [ Geïntimeerde ] op [ datum ] in Israel is gehuwd met [ X ]. Uit het uittreksel uit de Gemeentelijke basis¬administratie dat Varde als productie 4 bij akte in hoger beroep in het geding heeft gebracht, volgt dat [ Geïntimeerde ] op [ datum ] was gehuwd. In het licht van het voorgaande heeft Dexia onvol¬doende betwist dat [ Geïntimeerde ] ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten was gehuwd. Aan de betwisting van Varde dat de echtgenote van [ Geïntimeerde ] ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten haar gewone verblijfplaats in Nederland had, gaat het hof als onvoldoende toegelicht voorbij.
4.5
Voorts stelt Varde in het kader van grief I dat de echtgenote van [ Geïntimeerde ] de leaseovereenkomst Triple Effect heeft meege¬tekend. [ Geïntimeerde ] betwist gemotiveerd dat de onder de lease¬overeenkomst geplaatste ‘krabbel’ afkomstig is van zijn echt¬genote [ X ]. Gelet op deze betwisting is niet komen vast te staan dat [ X ] toestemming heeft verleend voor het aangaan van de lease¬overeenkomst Triple Effect. Nu Dexia ter zake geen bewijs heeft aangeboden is voor bewijslevering geen plaats.
4.6
Varde stelt zich tevens op het standpunt dat het beroep op de vernietigbaarheid van de leaseovereenkomsten wegens het ontbreken van de in artikel 1:88 BW bedoelde toestemming afstuit op de nadien tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst. Dienaangaande geldt het volgende.
4.7
Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d BW was voor het aangaan van de leaseovereenkomsten, die moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van huurkoop, de schriftelijke toestemming van [ X ], de echtgenote van [ Geïntimeerde ] vereist. Op grond van artikel 1:89 lid 1 kan [ X ] als echtgenote zonder wier toestemming de leaseovereenkomsten zijn gesloten, deze vernietigen.
4.8
[ Geïntimeerde ] heeft het aanmeldingsformulier ondertekend en is daarmee de Overeenkomst Dexia Aanbod, de vaststellings¬overeen¬komst, aangegaan. [ Geïntimeerde ] heeft in artikel 5.1 van de vaststel¬lingsover¬een¬komst afstand gedaan van alle gepre¬tendeerde rechten (met inbegrip van maar niet beperkt tot enig recht op schade¬vergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdende met de lease¬overeenkomsten.
4.9
Blijkens de tekst op het aanmeldingsformulier gaat de echt¬geno(o)t(e) die het aanmeldingsformulier mede-ondertekent met Dexia de vaststellingsovereenkomst aan, voor zover deze overeen¬komst blijkens de bepalingen daarvan op hem/haar van toepassing is in zijn/haar hoedanigheid van echtgeno(o)t(e). [ X ] heeft het aanmeldingsformulier niet mede-ondertekend. Na de onderteke¬ning door [ Geïntimeerde ] van de vaststellingsovereenkomst heeft [ X ] bij verklaring van 29 juni 2009 de lease¬overeenkomsten buiten¬gerechtelijk vernietigd.
4.10
De vraag die daarmee voorligt is of [ X ], nadat [ Geïntimeerde ] de vaststellingsovereenkomst met Dexia is aangegaan, nog bevoegd was de leaseovereenkomsten op grond van artikel 1:88 lid 1 onder d BW buitengerechtelijk te vernietigen. Bij de beantwoording van de vraag stelt het hof voorop dat de ratio van artikel 1:88 BW is echtgenoten in hun onderlinge verhouding, dus ten opzichte van elkaar, te beschermen. Nu [ X ] de vaststellingsover¬eenkomst niet met Dexia is aangegaan, heeft zij jegens Dexia geen afstand gedaan van genoemde vernietigingsbevoegdheid. Dat [ X ] op een andere wijze jegens Dexia afstand van die bevoegdheid heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. De stellingen van Varde bevatten voorts onvoldoende aanknopingspunt om te oordelen dat [ Geïntimeerde ] als bevoegde vertegenwoordiger van [ X ] afstand heeft gedaan van haar vernietigingsbevoegdheid. Die stellingen bevat¬ten al evenmin een toereikend aanknopingspunt voor de gevolg¬trekking dat Dexia mocht menen dat [ Geïntimeerde ] bevoegd was om namens [ X ] afstand te doen van haar vernietigingsbevoegdheid. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [ Geïntimeerde ], omdat bedoelde bevoegdheid tot vernietiging niet aan [ Geïntimeerde ] als afnemer, maar alleen aan [ X ] als zijn echtgenote toekomt, geen afstand heeft kunnen doen van die niet aan hem ten dienste staande vernietigingsbevoegd¬heid. Een andere uitleg valt niet te rijmen met de strekking van artikel 1:88 BW de andere echtgenoot te beschermen tegen het zonder zijn toestemming aangaan van de daarin bedoelde rechtshandelingen. Uit het voorgaand volgt dat [ X ] bevoegd is gebleven de leaseovereenkomsten op grond van artikel 1:88 lid 1 onder d BW te vernietigen.
4.11
Als gevolg van het feit dat [ X ] de vaststellings¬over¬eenkomst niet met Dexia is aangegaan, is zij bevoegd gebleven de leaseovereenkomsten door een buitengerechtelijke verklaring te vernietigen en is over de rechtsgeldigheid van die leaseovereen¬komsten tussen Dexia en [ Geïntimeerde ] onzekerheid blijven bestaan in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW. Deze onzekerheid, die dus is blijven bestaan als gevolg van het feit dat alleen [ Geïntimeerde ] de vaststellingsovereenkomst heeft geaccepteerd en [ X ] bevoegd bleef de leaseovereenkomsten te vernietigen, was vatbaar voor beëindiging door de WCAM-overeenkomst. Zowel [ Geïntimeerde ] als [ X ] moet daarom als gerechtigde onder de WCAM-overeenkomst worden aangemerkt. Vaststaat dat [ Geïntimeerde ] zich niet op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst heeft ontrokken, zodat hij aan de WCAM-overeenkomst is gebonden. Het hof verwijst wat dit betreft naar zijn uitspraak van 11 oktober 2011 (LJN BU6767). Ook Varde is als rechtop¬volgster van Dexia aan de WCAM-overeenkomst gebonden. Daarvan uitgaande kan in het midden blijven of de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomsten al dan niet is verjaard.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat grief I faalt. Voor zover Varde met grief II - uiterst subsidiair - betoogt dat [ Geïntimeerde ] en [ X ] gebonden zijn aan de WCAM-overeenkomst slaagt de grief. Anders dan Varde lijkt te veronderstellen is [ Geïntimeerde ] ook gebonden aan de WCAM-overeenkomst, indien de rechtsvordering tot vernietiging van de leaseovereenkomsten reeds was verjaard toen [ X ] daarop bij brief van 29 juni 2009 een beroep deed. Uit het onder 4.11 overwogene volgt dat voor de gebondenheid aan de WCAM-overeenkomst beslissend is dat [ X ] bevoegd is gebleven de leaseovereenkomsten te vernietigen ongeacht of die bevoegdheid al dan niet was verjaard.
4.13
[ Geïntimeerde ] voert in dat verband nog aan dat destijds op de website van Dexia stond vermeld: “Cliënten die het Dexia Aanbod hebben geaccepteerd, hebben reeds een schikking met Dexia getroffen. Een onderdeel van deze schikking is dat zij afstand van recht hebben gedaan. De regeling die deze cliënten met Dexia hebben getroffen, is definitief. Zij konden dus geen opt-out verklaring indienen”. Als gevolg van die mededeling heeft [ Geïntimeerde ] geen mogelijkheid gehad om een opt-outverklaring in te dienen. Indien hem duidelijk zou zijn gemaakt dat de situatie zou kunnen bestaan dat hij achteraf alsnog onder de Duisenberg-regeling zou vallen, had hij de mogelijkheid gehad de opt-out verklaring in te dienen. Deze mogelijkheid is hem onthou¬den/ontzegd en dat dient als onrechtmatig te worden bestempeld, aldus nog steeds [ Geïntimeerde ]. Het hof volgt hem niet in dat standpunt. Het enkele feit dat de mededeling van Dexia niet ziet op de situatie dat de echtgeno(o)t(e) van de cliënt het Dexia Aanbod niet heeft meegetekend, heeft niet tot gevolg dat [ Geïntimeerde ] en zijn echtgenote geen gerechtigden onder de WCAM-overeenkomst zijn. Feiten die dat anders maken zijn onvoldoende gesteld of gebleken.
4.14
Uit het vorenstaande volgt dat [ Geïntimeerde ] en [ X ] zijn aan te merken als gerechtigden onder de WCAM-overeenkomst. Nu [ Geïntimeerde ] en [ X ] zich niet op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst hebben onttrokken, zijn zij aan de WCAM-overeenkomst gebonden. Tenge¬volge van die gebondenheid zijn de door [ Geïntimeerde ] in eerste aanleg gevoerde verweren, wat daar verder van zij, niet relevant.
4.15
Uit de artikelen 4 e.v. van de WCAM-overeenkomst volgt dat in geval van een restschuldproduct als Triple Effect een ver¬goeding van (afgerond) 67% van de restschuld wordt toegekend en in geval van een aflosproduct als Capital Effect geen vergoeding wordt toegekend. Indien Dexia binnen drie jaar en zes maanden na de aanvangsdatum van een effectenlease¬overeenkomst een brief heeft ontvangen, waarin een beroep wordt gedaan op de vernieti¬gingsgrond als bedoeld in artikel 1:89 lid 1 jo. artikel 1:88 lid 1 onder d BW is bij beide type leaseovereenkomsten de toegekende vergoeding gelijk aan 100% van de restschuld. [ X ] heeft eerst op 29 juni 2009 een beroep gedaan op bedoelde vernietigingsgrond, zodat die situatie zich hier niet voordoet.
4.16
Geen van partijen heeft de eindafrekening van de Triple Effect in het geding gebracht aan de hand waarvan berekend moet worden welk bedrag Varde op grond van de WCAM-overeenkomst aan [ Geïntimeerde ] moet vergoeden. Ook de eindafrekening van de Capital Effect is niet in het geding gebracht. Het hof zal Varde in de gelegenheid stellen alsnog bij akte de twee eindafrekeningen in het geding te brengen met per leaseovereenkomst de berekening welk bedrag aan restschuld [ Geïntimeerde ] aan Varde moet betalen en vanaf welke datum [ Geïntimeerde ] volgens Varde de wettelijke rente is verschuldigd. [ Geïntimeerde ] mag daarop bij akte reageren.
4.17
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
5.
Beslissing
Het hof:
Verwijst de zaak naar de rol van 19 februari 2013 voor het door Dexia nemen van de onder 4.16 genoemde akte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, J.C.W. Rang en J.W. Hoekzema en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 januari 2013 door de rolraadsheer.