Hof Amsterdam, 11-10-2011, nr. 200.051.111/01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6767, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-10-2011
- Zaaknummer
200.051.111/01
- LJN
BU6767
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6767, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑10‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ7359, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 11‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Effectenlease; Echtgenoot, die niet heeft ingestemd met Dexia Aanbod, heeft nietigheid van leaseovereenkomst ingeroepen. Echtgenoot is bevoegd gebleven nietigheid in te roepen. Tussen partijen is onzekerheid in de zin van art. 7:900 lid 1 BW blijven bestaan, die vatbaar was voor beëindiging door de WCAM-overeenkomst. Geen opt outverklaring afgelegd. Loos en zijn echtgenote zijn gebonden aan WCAM-overeenkomst.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de buitenlandse vennootschap VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
domicilie kiezend te Spijkenisse
APPELLANTE,
advocaat: mr. G.J. Schras, te Spijkenisse,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDEE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.B. Biezen, te Zaandam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Varde en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 27 november 2009 is Varde in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (hierna: de kantonrechter) van 3 septem¬ber 2009,
in deze zaak onder zaak-/rolnummer 397496/CV EXPL 08-6490 gewezen tussen Varde als eiseres in conventie/verweerster in voorwaar¬delijke reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conven¬tie/eiseres in voorwaardelijke reconventie.
Varde heeft zeven grieven tegen het bestreden vonnis gefor¬muleerd, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] geantwoord, bewijs aangeboden en geconclu¬deerd als in die memorie vermeld.
Daarna heeft Varde een akte genomen, waarbij zij de verwoording van haar eerste grief heeft verbeterd, waarop [geïntimeerde] bij akte heeft gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de desbe¬treffende memorie.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het hoofd “De feiten”, onder a. tot en met i. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Met grief III betoogt Varde dat de kantonrechter in het bestreden vonnis, onder f., ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomst gehuwd was met [Y]. In het licht van de huwelijksakte, die als productie 2 bij conclusie van dupliek tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke recon¬ventie in het geding is gebracht, op welke akte een kantmelding voorkomt gedateerd 11 januari 2001 waarin staat dat tussen [geïntimeerde] en [Y] de echtscheiding is uitgesproken door de rechtbank Haarlem, heeft Varde onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomst met [Y] was gehuwd. Genoemd feit is derhalve terecht als vaststaand aangemerkt. De grief faalt. Omtrent de overige feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en ander¬zijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weer¬sproken, het volgende vast.
4.1.1
Op of omstreeks 14 december 2000 heeft [geïntimeerde] met een rechtsvoorgangster van Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) een effectenleaseovereenkomst (hierna: de leaseovereenkomst) gesloten met een looptijd van 120 maanden. Krachtens de lease¬overeenkomst is voor rekening en risico van [geïntimeerde] voor een bedrag van € 21.963,58 aan aandelen gekocht, welk bedrag door [geïntimeerde] van de rechtsvoorgangster van Dexia werd geleend. [geïntimeerde] diende gedurende de looptijd van de leaseover¬eenkomst rentetermijnen te voldoen en aan het einde van de looptijd in twee termijnen het aankoopbedrag van de aandelen. De leaseovereenkomst is een zogenoemd restschuldproduct.
4.1.2
Ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst was [geïntimeerde] gehuwd met [Y]. Het huwelijk is op 11 januari 2001 door echtscheiding ontbonden.
4.1.3
Op 10 juni 2003 heeft [geïntimeerde] het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” (hierna: het aanmeldingsformulier) ondertekend. Door die ondertekening is [geïntimeerde] de “Overeenkomst Dexia Aanbod” aangegaan.
4.1.4
Op 18 mei 2004 is een eindafrekening opgesteld bij de (tussentijdse) beëindiging van de leaseovereenkomst. Volgens de eindafrekening diende [geïntimeerde] een restschuld van € 20.089,53 aan Dexia te voldoen.
4.1.5
Bij brief van 8 september 2004 heeft [Y] met een beroep op artikel 1:89 jo. artikel 1:88 BW de leaseovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd.
4.1.6
Bij beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard (hierna: de WCAM-overeenkomst) voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. De WCAM-overeenkomst bevat een regeling voor de afwikkeling van schade ontstaan uit effec¬tenleaseovereenkomsten.
4.1.7
Dexia heeft haar vordering(en) op [geïntimeerde] aan Varde overge¬dragen.
4.2
Varde heeft [geïntimeerde] gedagvaard en, kort samengevat, gevor¬derd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 20.279,64 met neven¬vorderingen. [geïntimeerde] heeft in voorwaardelijke reconven¬tie, voor het geval het beroep van [geïntimeerde] op vernietiging van de leaseover¬eenkomst door [Y] slaagt, gevorderd voor recht te verklaren dat [Y] de leaseovereenkomst op goede gron¬den heeft vernietigd en Varde te veroordelen om al hetgeen [geïntimeerde] uit kracht van de leaseovereenkomst aan Dexia heeft betaald, aan [geïntimeerde] terug te betalen.
De kantonrechter heeft in conventie de vordering van Varde en in voorwaardelijke reconventie de vordering van [geïntimeerde] afgewezen. De kantonrechter is ervan uitgegaan dat [geïntimeerde] door ondertekening van het aanmeldingsformulier met Dexia een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) is aangegaan. De vaststel¬lingsovereenkomst laat naar het oordeel van de kantonrechter onverlet de bevoegdheid van [Y] tot vernietiging van de leaseovereenkomst omdat hij geen partij is bij de vaststel¬lingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst heeft volgens de kantonrechter bovendien tot gevolg dat het uitzonderingsgeval van artikel 2.2 onder f. van de WCAM-overeenkomst zich voordoet, zodat [geïntimeerde] en [Y] niet gebonden zijn aan de WCAM-overeenkomst en mitsdien ook de WCAM-overeenkomst niet in de weg staat aan een vernietiging door [Y] van de leaseovereenkomst. De kantonrechter heeft vervolgens het verweer van [geïntimeerde] dat [Y] door de brief van 8 september 2004 de leaseovereenkomst heeft vernietigd gehonoreerd en geoordeeld dat de vordering van Varde daarop afstuit. De recon¬ventionele vordering van [geïntimeerde] is in hoger beroep niet meer aan de orde.
4.3
De grieven I, II en IV tot en met VII, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, zijn gericht tegen de afwijzing van de vordering van Varde en de gronden waarop deze berust.
4.4
Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d BW was voor het aangaan van de leaseovereenkomst, die moet worden aangemerkt als een overeenkomst van huurkoop, de schriftelijke toestemming van [Y] vereist. Op grond van artikel 1:89 lid 1 kan [Y] als echtgenoot zonder wiens toestemming de leaseovereenkomst is gesloten, de leaseovereenkomst vernietigen.
4.5
[geïntimeerde] heeft het aanmeldingsformulier ondertekend en is daarmee de Overeenkomst Dexia Aanbod, de vaststellingsovereenkomst, aan¬gegaan. [geïntimeerde] heeft in artikel 5.1 van de vaststellingsover¬een¬komst afstand gedaan van alle gepre¬tendeerde rechten (met inbe¬grip van maar niet beperkt tot enig recht op schadevergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdende met de lease¬overeenkomst.
4.6
Blijkens de tekst op het aanmeldingsformulier gaat de echt¬geno(o)t(e) die het aanmeldingsformulier mede-ondertekent met Dexia de vaststellingsovereenkomst aan, voor zover deze overeen¬komst blijkens de bepalingen daarvan op hem/haar van toepassing is in zijn/haar hoedanigheid van echtgeno(o)t(e). [Y] heeft het aanmeldingsformulier niet mede-ondertekend. Na de ondertekening door [geïntimeerde] heeft [Y] bij brief van 8 septem¬ber 2004 de lease¬overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd.
4.7
De vraag die daarmee voor ligt is of [Y], nadat [geïntimeerde] de vaststellingsovereenkomst met Dexia is aangegaan, nog bevoegd was de leaseovereenkomst op grond van artikel 1:88 lid 1 onder d BW buitengerechtelijk te vernietigen. Bij de beantwoording van de vraag stelt het hof voorop dat de ratio van artikel 1:88 BW is echtgenoten in hun onderlinge verhouding, dus ten opzichte van elkaar, te beschermen. Nu [Y] de vaststellingsover¬eenkomst niet met Dexia is aangegaan, heeft hij jegens Dexia geen afstand gedaan van genoemde vernietigingsbevoegdheid. Dat [Y] op een andere wijze jegens Dexia afstand van die bevoegdheid heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. De stellingen van Varde bevatten voorts onvoldoende aanknopingspunt om te oordelen dat [geïntimeerde] als bevoegde vertegenwoordiger van [Y] afstand heeft gedaan van diens vernietigingsbevoegdheid. Die stellingen bevat¬ten al evenmin een toereikend aanknopingspunt voor de gevolg¬trekking dat Dexia mocht menen dat [geïntimeerde] bevoegd was om namens [Y] afstand te doen van diens vernietigingsbevoegdheid. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde], omdat bedoelde bevoegdheid tot vernietiging niet aan [geïntimeerde] als afnemer, maar alleen aan [Y] als haar echtgenoot toekomt, geen afstand heeft kunnen doen van die niet aan haar ten dienste staande vernietigingsbevoegd¬heid. Een andere uitleg valt niet te rijmen met de strekking van artikel 1:88 BW de andere echtgenoot te beschermen tegen het zonder zijn toestemming aangaan van de daarin bedoelde rechtshandelingen. Varde heeft haar stelling dat de eisen van rechtszeker¬heid meebrengen dat [Y], enkel als gevolg van de aanvaarding van de vaststellingsovereenkomst door [geïntimeerde], niet langer bevoegd is de leaseovereenkomst te vernietigen, onvoldoende toegelicht, zodat het hof daaraan voor¬bij gaat. Uit het voorgaand volgt dat [Y] bevoegd is gebleven de leaseovereenkomst op grond van artikel 1:88 lid 1 onder d BW te vernietigen. Bij het vorenstaande heeft het hof zich rekenschap gegeven van zijn andersluidende oordeel in het arrest van 31 mei 2011 in de zaak Varde-K. c.s. (zaak¬nummer 200.064.736).
4.8
Dat het huwelijk van [geïntimeerde] en [Y] op 11 januari 2001 door echt¬scheiding is geëindigd, maakt het vorenstaande niet anders. Het derde lid van artikel 1:89 BW bepaalt immers dat het einde van het huwelijk geen invloed heeft op de bevoegdheid om, ter vernietiging van een rechtshandeling van een echtgenoot, een beroep op de vernietigingsgrond te doen, die voordien was ont¬staan. Feiten die dat in het onderhavige geval anders maken, zijn onvoldoende gesteld of gebleken.
4.9
Als gevolg van het feit dat [Y] de vaststellings¬overeenkomst niet met Dexia is aangegaan, is hij bevoegd gebleven de leaseovereenkomst door een buitengerechtelijke verklaring te vernietigen en is over de rechtsgeldigheid van de leaseovereen¬komst tussen Dexia en [geïntimeerde] onzekerheid blijven bestaan in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW.
4.10
Op grond van het vorenstaande is het hof anders dan de kantonrechter van oordeel dat artikel 2.2 onder f van de WCAM-overeenkomst niet van toepassing is. Aldaar wordt kort gezegd en voor zover van belang bepaald dat de WCAM-overeenkomst niet geldt voor een effectenleaseovereenkomst die onderwerp is van een minnelijke regeling die tot stand is gekomen door acceptatie van de vaststellingsovereenkomst. Als gevolg van het feit dat alleen [geïntimeerde] de vaststellingsovereenkomst heeft geaccepteerd, is tussen partijen onzekerheid in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW blijven bestaan die vatbaar was voor beëindiging door de WCAM-overeen¬komst. [geïntimeerde] en [Y] zijn derhalve gerechtigden onder de WCAM-overeenkomst, waaruit volgt dat de zesde grief slaagt. Nu gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] en [Y] zich op de voet van artikel 7:908 lid 2 BW aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst hebben onttrokken, zijn zij aan de WCAM-overeenkomst gebonden. Tengevolge van die gebondenheid zijn de door [geïntimeerde] in eerste aanleg gevoerde verweren, wat daar verder van zij, niet relevant.
4.11
Uit de artikelen 4 e.v. van de WCAM-overeenkomst volgt dat in geval van een restschuldproduct een vergoeding van (afgerond) 67% van de restschuld wordt toegekend, tenzij Dexia binnen drie jaar en zes maanden na de aanvangsdatum van een effectenlease¬overeenkomst een brief heeft ontvangen, waarin een beroep wordt gedaan op de vernieti¬gingsgrond als bedoeld in artikel 1:89 lid 1 jo. artikel 1:88 lid 1 onder d BW. In dat geval is de toegekende vergoeding gelijk aan 100% van de restschuld. [Y] heeft bij brief van 8 september 2004 een beroep gedaan op bedoelde vernietigingsgrond. De aanvangsdatum van de leaseovereenkomst is op of omstreeks 14 december 2000. Daaruit volgt dat Dexia niet binnen drie jaar en zes maanden na de aanvangsdatum van de leaseovereenkomst bedoelde brief heeft ontvangen. Het verweer van Varde dat Dexia de brief van 8 septem¬ber 2004 niet heeft ontvangen, behoeft derhalve geen behandeling.
4.12
De restschuld bedraagt € 20.089,53 zo heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis onder e. vastgesteld. Tegen die vaststel¬ling is niet gegriefd, zodat ook het hof daarvan uitgaat. De aan [geïntimeerde] toe te kennen vergoeding bedraagt 67% van de restschuld. Daaruit volgt dat [geïntimeerde], die de restschuld niet heeft voldaan, 33% van € 20.089,53 aan Varde is verschuldigd, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 6.629,54. Over dat bedrag is [geïntimeerde], zo heeft het hof berekend aan de hand van het onder 11 van de inleidende dagvaarding vermelde, niet door [geïntimeerde] bestreden, gegeven dat over een hoofdsom van € 20.279,64 tot 10 januari 2008 € 1.446,80 aan rente verschuldigd is, tot 10 januari 2008 een bedrag van € 472,97 aan rente verschuldigd.
4.13
Varde vordert een bedrag van € 3.041,94 aan buitenge¬rechtelijke incassokosten, 15% van de gevorderde hoofdsom, zo heeft het hof berekend. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen die vordering. Het toe te wijzen bedrag zal worden beperkt tot (15% van € 6.629,54 =) € 994,43.
4.14
Varde heeft in de memorie van grieven onder 16 een specifiek bewijsaanbod gedaan. Daarnaast heeft zij evenals [geïntimeerde] een algemeen bewijsaanbod gedaan. Nu door hen geen feiten zijn gesteld en/of voldoende gespecificeerd te bewij¬zen zijn aangeboden die tot een andere uitkomst van het geding kunnen leiden, zullen de bewijsaanbiedingen worden gepasseerd
5. Slotsom en kosten
Uit het vorenstaande volgt dat grief VI slaagt en dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het hof zal [geïntimeerde] ver¬oordelen tot betaling van in hoofdsom € 6.629,54. De tot 10 januari 2008 gevorderde rente zal worden toegewezen toe een bedrag van € 472,97 en de gevorderde buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 994,43. Gezien de uitkomst van de procedure zullen de proces¬kosten in eerste aanleg en in hoger beroep worden gecompenseerd.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Varde van € 8.096,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.629,54 vanaf 10 januari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.P. van Achterberg en E.J.H. Schrage en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 11 oktober 2011 door de rolraadsheer.