Vgl. HR 27 februari 2001, LJN AB0439, NJ 2001/294; HR 16 oktober 2001, LJN AB3297, NJ 2002/202; HR 27 mei 2003, LJN AF6551, NJ 2003/511.
HR, 20-12-2011, nr. 10/02931
ECLI:NL:HR:2011:BT2667
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2011
- Zaaknummer
10/02931
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BT2667
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT2667, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT2667
ECLI:NL:PHR:2011:BT2667, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT2667
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Afzien oproeping getuige. Art. 288.1 aanhef en onder b Sv. In ’s Hofs oordeel dat een gegrond vermoeden bestaat dat de gezondheid van de getuige door het afleggen van een verklaring t.t.z. in gevaar zou worden gebracht, a.b.i. art. 288.1 aanhef en onder b Sv, ligt besloten dat dit gevaar voor de gezondheid van de getuige ook bestaat in geval van een verhoor door de R-C. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, gelet op de inhoud van een brief van de cardioloog en gelet op de door het Hof in aanmerking genomen kwaal van de getuige.
20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/02931
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 12 juli 2010, nummer 21/000238-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden heeft afgezien van het oproepen van de getuige [getuige].
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de getuige [getuige] niet is verschenen nu de advocaat-generaal op 25 juni 2010 de oproeping van deze getuige heeft ingetrokken naar aanleiding van de brief van cardioloog J.M. Hartog van 21 juni 2010 met medische informatie over haar en de mededeling dat het medisch gezien onverantwoord is haar deel te laten nemen aan een rechtszitting.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik heb afgelopen vrijdag 25 juni 2010 pas het faxbericht van de advocaat-generaal ontvangen met daarin de mededeling dat de oproeping van de getuige [getuige] voor deze terechtzitting is ingetrokken. Hierbij heb ik geen medische informatie over deze getuige aangetroffen.
De voorzitter overhandigt de raadsman een kopie van de medische informatie van getuige [getuige] en geeft de raadsman de gelegenheid dit stuk te bestuderen.
De raadsman vervolgt, zakelijk weergegeven:
Ik heb hierover nog geen contact gehad met mijn cliënt omdat hij moeilijk te bereiken is en ik vrijdagmiddag elders zittingsverplichtingen had.
Ik wil graag de gelegenheid krijgen om met mijn cliënt te overleggen of hij het verzoek tot het horen van getuige [getuige] wenst te handhaven of niet. Ik heb namelijk wel begrip voor het op dit moment afzien van het horen van deze getuige gelet op de medische verklaring.
Ik mis echter wel in de medische informatie of deze getuige voor altijd ziek is. Ik vraag mij af of deze getuige niet op een ander moment kan worden gehoord.
Ook vraag ik mij af of getuige [getuige] wel juist is geïnformeerd over de zwaarte van een dergelijke zitting aangezien ik slechts enkele vragen aan haar wil stellen. Misschien kan deze getuige wel door de rechter-commissaris worden gehoord.
Als de zaken worden gesplitst, kunnen vandaag de feiten met betrekking tot de incidenten van 29 oktober 2008 worden afgedaan. De feiten van 1 juli 2008 kunnen dan worden aangehouden.
De advocaat-generaal merkt op dat voor de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting het haar verstandig lijkt als de raadsman uitgaat van de meest verstrekkende vorm van het verzoek, namelijk het handhaven van het verzoek tot het horen van getuige [getuige].
De raadsman deelt mede dat hij zich hierin kan vinden en wijzigt zijn standpunt in zoverre dat hij het verzoek tot het horen van getuige [getuige] handhaaft. De raadsman verzoekt het hof hierover een beslissing te nemen.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Naar mijn oordeel is de oproeping terecht ingetrokken vanwege de gezondheid en het welzijn van getuige [getuige]. Uit het dossier komt naar voren dat zij als gevolg van de incidenten van 1 juli 2008 zwaar is getroffen. Hierbij komt nu het bericht van de cardioloog Hartog. Het is algemeen bekend dat iemand niet snel beter wordt van hartfalen. Gelet hierop acht ik het onverantwoord haar te laten deelnemen aan de terechtzitting, ook bij de rechter-commissaris. De medische toestand van een getuige is een wettelijke weigeringsgrond om van het horen af te zien en daarom verzoek ik het hof dan ook om op die grond het verzoek tot het horen van deze getuige af te wijzen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt als beslissing van het hof mede dat de medische informatie voldoende duidelijk is en dat het hof het verzoek van de raadsman tot het horen van getuige [getuige] afwijst, nu de aard van de kwaal van deze getuige niet de verwachting rechtvaardigt dat haar medische situatie binnen afzienbare tijd zal verbeteren.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging.
Voorafgaande aan zijn pleidooi heeft de raadsman als primaire standpunt nogmaals verzocht om aanhouding van de zaak teneinde getuige [getuige] te horen. De raadsman deelt hierbij onder meer mede dat hij bezwaren heeft tegen de conclusie van het hof dat iemand niet beter wordt van hartfalen. Tevens acht de raadsman het hof onvoldoende deskundig om tot een dergelijke conclusie te komen."
2.2.2. De bestreden uitspraak houdt dienaangaande het volgende in:
"De raadsman heeft voorafgaande aan zijn pleidooi ter terechtzitting van het hof als primair standpunt verzocht om aanhouding van de zaak teneinde de getuige [getuige] te horen.
Het hof zal dit verzoek afwijzen op dezelfde grond als in het (verkorte) proces-verbaal is vermeld."
2.2.3. De in voormeld proces-verbaal genoemde brief van de cardioloog J.M. Hartog van 21 juni 2010 houdt onder meer het volgende in:
"Betreft:
(...)
[Getuige]
(...)
Naar aanleiding van onderstaande is het voor patiente medisch gezien onverantwoord om aan de rechtszitting deel te nemen.
Voorgeschiedenis:
Cardiaal:
CABG juni 2005: LIMA op de LAD, veneuze jumpgraft
MO-RDP.
10 september 2008 PCI RCA + LAD
Rest angina pectoris NYHA II
Niet Cardiaal:
DMII
Hypertensie
Adipositas
Status na cholecystectomie
Astmatische bronchitis
(...)
Controle: 3 maanden."
2.3. De beslissing van het Hof om af te zien van het oproepen van de getuige [getuige] komt erop neer dat een gegrond vermoeden bestaat dat de gezondheid van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar zou worden gebracht, zoals bedoeld in art. 288, eerste lid aanhef en onder b, Sv. Daarin ligt besloten dat dit gevaar voor de gezondheid van de getuige ook bestaat in geval van een verhoor door de rechter-commissaris. Dit oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, gelet op de inhoud van de hiervoor onder 2.2.3 vermelde brief en gelet op de door het Hof in aanmerking genomen aard van de kwaal van de getuige.
2.4. Voor zover het middel ertoe strekt te betogen dat het Hof de belangen van de getuige en de verdachte niet heeft afgewogen mist het feitelijke grondslag nu in het oordeel van het Hof ligt besloten dat het voorkomen van voormeld gevaar voor de gezondheid van de getuige zwaarder weegt dan het belang van de verdachte om de getuige ter terechtzitting te kunnen (doen) ondervragen.
2.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 december 2011.
Conclusie 20‑09‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 12 juli 2010 ter zake van 1. ‘wederspannigheid, meermalen gepleegd’, 3. ‘wederrechtelijk vertoevende in de woning, bij een ander in gebruik, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen’, 4. ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting’ en 5. ‘eenvoudige belediging’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tachtig dagen. Voorts heeft het hof de tenuitvoer-legging gelast van een bij eerder vonnis voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2.
Namens de verdachte heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over 's hofs beslissing tot het afzien van het oproepen van de niet ter terechtzitting verschenen getuige [getuige]. Deze beslissing zou getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd zijn.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 juni 2010 houdt — voor zover hier van belang — het volgende in (blz. 2–4):
‘De voorzitter deelt mede dat de getuige [getuige] niet is verschenen nu de advocaat-generaal op 25 juni 2010 de oproeping van deze getuige heeft ingetrokken naar aanleiding van de brief van cardioloog J.M. Hartog van 21 juni 2010 met medische informatie over haar en de mededeling dat het medisch gezien onverantwoord is haar deel te laten nemen aan een rechtszitting.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik heb afgelopen vrijdag 25 juni 2010 pas het faxbericht van de advocaat-generaal ontvangen met daarin de mededeling dat de oproeping van de getuige [getuige] voor deze terechtzitting is ingetrokken. Hierbij heb ik geen medische informatie over deze getuige aangetroffen.
De voorzitter overhandigt de raadsman een kopie van de medische informatie van getuige [getuige] en geeft de raadsman de gelegenheid dit stuk te bestuderen.
De raadsman vervolgt, zakelijk weergegeven:
Ik heb hierover nog geen contact gehad met mijn cliënt omdat hij moeilijk te bereiken is en ik vrijdagmiddag elders zittingsverplichtingen had.
Ik wil graag de gelegenheid krijgen om met mijn cliënt te overleggen of hij het verzoek tot het horen van getuige [getuige] wenst te handhaven of niet. Ik heb namelijk wel begrip voor het op dit moment afzien van het horen van deze getuige gelet op de medische verklaring.
Ik mis echter wel in de medische informatie of deze getuige voor altijd ziek is. Ik vraag mij af of deze getuige niet op een ander moment kan worden gehoord.
Ook vraag ik mij af of getuige [getuige] wel juist is geïnformeerd over de zwaarte van een dergelijke zitting aangezien ik slechts enkele vragen aan haar wil stellen. Misschien kan deze getuige wel door de rechter-commissaris worden gehoord.
Als de zaken worden gesplitst, kunnen vandaag de feiten met betrekking tot de incidenten van 29 oktober 2008 worden afgedaan. De feiten van 1 juli 2008 kunnen dan worden aange-houden.
De advocaat-generaal merkt op dat voor de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting het haar verstandig lijkt als de raadsman uitgaat van de meest verstrekkende vorm van het verzoek, namelijk het handhaven van het verzoek tot het horen van getuige [getuige].
De raadsman deelt mede dat hij zich hierin kan vinden en wijzigt zijn standpunt in zoverre dat hij het verzoek tot het horen van getuige [getuige] handhaaft. De raadsman verzoekt het hof hierover een beslissing te nemen.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Naar mijn oordeel is de oproeping terecht ingetrokken vanwege de gezondheid en het welzijn van getuige [getuige]. Uit het dossier komt naar voren dat zij als gevolg van de incidenten van 1 juli 2008 zwaar is getroffen. Hierbij komt nu het bericht van de cardioloog Hartog. Het is algemeen bekend dat iemand niet snel beter wordt van hartfalen. Gelet hierop acht ik het onverantwoord haar te laten deelnemen aan de terechtzitting, ook bij de rechter-commissaris. De medische toestand van een getuige is een wettelijke weigeringsgrond om van het horen af te zien en daarom verzoek ik het hof dan ook om op die grond het verzoek tot het horen van deze getuige af te wijzen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek en deelt als beslissing van het hof mede dat de medische informatie van cardioloog Hartog voldoende duidelijk is en dat het hof het verzoek van de raadsman tot het horen van getuige [getuige] afwijst, nu de aard van de kwaal van deze getuige niet de verwachting rechtvaardigt dat haar medische situatie binnen afzienbare tijd zal verbeteren.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging.
Voorafgaande aan zijn pleidooi heeft de raadsman als primaire standpunt nogmaals verzocht om aanhouding van de zaak teneinde getuige [getuige] te horen.
De raadsman deelt hierbij onder meer mede dat hij bezwaren heeft tegen de conclusie van het hof dat iemand niet beter wordt van hartfalen. Tevens acht de raadsman het hof onvoldoende deskundig om tot een dergelijke conclusie te komen.’
3.3.
Het bestreden arrest houdt — voor zover hier van belang — in (blz. 3):
‘Verzoek van de verdediging
De raadsman heeft voorafgaande aan zijn pleidooi ter terechtzitting van het hof als primair standpunt verzocht om aanhouding van de zaak teneinde de getuige [getuige] te horen.
Het hof zal dit verzoek afwijzen op dezelfde grond als in het (verkorte) proces-verbaal is vermeld.’
3.4.
Art. 288, eerste lid, Sv luidt — voor zover hier van belang — als volgt:
- ‘1.
De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
- a.
het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
- b.
het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen.
- c.
(…).’
3.5.
Blijkens de onder 3.2 aangehaalde passage van het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 juni 2010 heeft het hof het verzoek van de raadsman van de verdachte tot het oproepen van de getuige [getuige] afgewezen met de overweging dat ‘de aard van de kwaal van deze getuige niet de verwachting rechtvaardigt dat haar medische situatie binnen afzienbare tijd zal verbeteren’. Aarzeling kan ontstaan of het hof bij zijn afwijzing het oog heeft gehad op het bepaalde in onderdeel a of onderdeel b van het eerste lid van art. 288 Sv. Ter discussie staat immers of de gezondheid van de getuige het toelaat dat zij als zodanig ter terechtzitting wordt gehoord. Voor die toestand is de afwijzingsgrond onder b geschreven. Anderzijds maakt het hof gewag van zijn vermoeden dat de gezondheids-toestand niet binnen afzienbare tijd zal verbeteren, hetgeen lijkt te verwijzen naar de afwijzingsgrond onder a. Op welke grond het hof ook het oog had, in beide gevallen valt er op deze motivering wel het een en ander aan te merken.
Voor zover het hof in het bestreden arrest als zijn oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat het — gelet op de inhoud van de brief van de behandelend cardioloog — onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zou verschijnen, had een nadere motivering niet misstaan. Over de gezondheidstoestand van de getuige in de (nabije) toekomst laat de cardioloog zich niet uit.
Voor zover het hof bij zijn afwijzing toepassing heeft willen geven aan het bepaalde in art. 288, eerste lid onder b, Sv geldt dat de in dit verband gebezigde bewoordingen niet tot uitdrukking brengen dat en op welke wijze het gezondheidsbelang van de getuige en het verdedigingsbelang tegen elkaar zijn afgewogen.
In zoverre heeft de steller van het middel beslist een punt.
3.6.
Niettemin meen ik met enige aarzeling dat het middel niet tot cassatie hoeft te leiden. Daartoe dient de stellingname van de verdediging ter terechtzitting nogmaals in ogenschouw te worden genomen. De raadsman had namelijk na kennisneming van de brief van dr. Hartog wel begrip voor het — op dat moment — afzien van het horen van de getuige, wegens de inhoud van de medische verklaring. Hij vroeg zich alleen nog af of het getuigenverhoor dan niet binnen afzienbare termijn op een nadere terechtzitting kon plaatsvinden, dan wel bij de rechter-commissaris. Gelet op de context mag, zo meen ik, worden aangenomen dat alle procesdeelnemers de al genoemde afwijzingsgrond onder b voor ogen stond. Het ging alleen nog om de vraag of een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting zin had. Daarop heeft het hof vervolgens gerespondeerd met de (gewraakte) mededeling dat de aard van de kwaal niet de verwachting rechtvaardigt dat de gezondheidstoestand van de getuige binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Het hof verwachtte derhalve — zo begrijp ik — dat de conclusie van de cardioloog niet binnen een redelijke termijn ten positieve zou veranderen. Ik acht dat geen onbegrijpelijk oordeel, (inderdaad) mede gelet op de aard van de kwaal. We hebben hier niet van doen met een getuige voor wie het enkel geen pretje is om wederom te worden geconfronteerd met de verdachte, maar met iemand bij wie een herhaalde confrontatie een ernstige aantasting van de gezondheid teweeg kan brengen.
Herhaald zij dat men tevergeefs zal zoeken naar een expliciete afweging van het belang van de getuige enerzijds en het verdedigingsbelang van de verdachte anderzijds. Daarover is ter terechtzitting echter geheel geen discussie gevoerd, zodat een uitspraak daarover niet node wordt gemist. Aangenomen dat ook op termijn het verhoor van de getuige medisch onverantwoord is, is het m.i. overbodig om uitdrukkelijk vast te stellen dat het voorkomen van onherstelbare en ernstige schade aan de gezondheid van de aan hartfalen lijdende getuige zwaarder weegt dan het verdedigingsbelang om deze getuige te horen.1.
Aangezien de steller van het middel betoogt dat 's hofs beslissing ‘sowieso’ in strijd is met artikel 6 EVRM, wil ik er maar op wijzen dat het EHRM het oordeel is toegedaan dat bij toepassing van die bepaling met de belangen van getuigen/slachtoffers rekening dient te worden gehouden.2.
3.7.
Bezien tegen deze achtergrond faalt het middel.
4.1.
Het tweede middel betoogt dat het hof niet is ingegaan op het verweer dat het strafbare feit onder 3 (huisvredebreuk) niet voltooid was en de aanhouding van de verdachte buiten de woning van [betrokkene 1] derhalve onrechtmatig was.
4.2.
Het hof heeft voor zover relevant het volgende overwogen:
‘De raadsman heeft aangevoerd dat de aanhouding van verdachte buiten de woning van [betrokkene 1] onrechtmatig is geweest. Volgens de raadsman is de aanhouding onrechtmatig geworden omdat de verbalisanten verdachte in de woning eerst hebben medegedeeld dat zij verdachte zouden aanhouden als hij niet naar buiten zou gaan en toen verdachte eenmaal naar buiten was gegaan en zich in de portiek voor de woning bevond, hebben zij verdachte alsnog aangehouden. Volgens de raadsman hadden de verbalisanten op dat moment verdachte kunnen bevelen om de portiek te verlaten maar niet meer aan te houden voor huisvredebreuk nu verdachte op hun verzoek de woning heeft verlaten. De raadsman heeft aan zijn betoog de conclusie verbonden dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 3 tenlastegelegde huisvredebreuk.
Uit de hiervoor geschetste omstandigheden leidt het hof af dat verdachte geen aanstalten heeft gemaakt om de woning van [betrokkene 1] te verlaten nadat hij daartoe meermalen, zowel door [betrokkene 1] zelf als door de verbalisanten was gesommeerd. De verbalisanten hebben verdachte daarop bij zijn kleding vastgepakt en uit veiligheidsoverwegingen eerst naar buiten gevoerd om vervolgens over te gaan tot de daadwerkelijke aanhouding van verdachte. Naar het oordeel is van het hof is de aanhouding van verdachte rechtmatig geschied. Dat verdachte buiten de woning is aangehouden op verdenking van huisvredebreuk maakt dit niet anders. Het strafbare feit was immers in de woning reeds voltooid.
Het hof verwerpt het verweer.’
4.3.
Het middel faalt op feitelijke gronden.
5.
De middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑09‑2011
EHRM 26 maart 1996, LJN AD2516, NJ 1996/741, m.nt. Knigge.