Rb. Zeeland-West-Brabant, 24-12-2013, nr. AWB 12/1314
ECLI:NL:RBZWB:2013:10220
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
24-12-2013
- Zaaknummer
AWB 12/1314
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:10220, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24‑12‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:2244, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Wet op de omzetbelasting 1968
- Vindplaatsen
NTFR 2014/981 met annotatie van mr. M.M.Q. Wiezer
Uitspraak 24‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting Belanghebbende A maakt onderdeel uit van een conglomeraat van in Nederland gevestigde vennootschappen en Zwitserse AG’s. Hoofdactiviteit is het creëren van pools van loten in een buitenlandse kansspel en het verkopen van aandelen in die pools. De rechtbank oordeelt dat door het samenstellen van pools en het verkopen van aandelen in die pools een wezenlijk spelelement wordt toegevoegd aan het spelen in de buitenlandse kansspel. Belanghebbende A en niet de AG verricht deze diensten. Er is geen sprake van bemiddeling maar van diensten op het gebied van kansspelen die voor de omzetbelasting zijn vrijgesteld.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/1314
uitspraak van 24 december 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende A] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.5506) opgelegd. Daarbij is tegelijkertijd bij beschikking heffingsrente vastgesteld.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 26 april 2007 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 29 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank op 30 mei 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 143.
1.4.
De rechtbank heeft op 31 januari 2011 uitspraak gedaan en de zaak teruggewezen naar de inspecteur, omdat een deel van de op de zaak betrekking hebbende stukken niet was overgelegd.
1.5.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 februari 2012 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.6.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 maart 2012, ontvangen bij de rechtbank op 22 maart 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
1.7.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken van [belanghebbende C] B.V. (procedurenummer 12/1311), van [belanghebbende B] B.V. (procedurenummer 12/1312) en van belanghebbende (procedurenummer 12/1314). Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Breda, ter bijstand vergezeld van [gemachtigde] en namens de inspecteur [verweerder].
1.9.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak zal worden gezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is opgericht op [datum] 2000. De activiteiten die voor rekening en risico van belanghebbende zijn verricht, zijn op [datum] 1999 gestart. Belanghebbende stelt personen in de gelegenheid om deel te nemen aan de [buitenlandse kansspel]. In het kader van die werkzaamheden onderhoudt zij betrekkingen met een aantal andere vennootschappen.
2.2.
Tot 24 september 2004 was 50% van de aandelen van belanghebbende in het bezit van [belanghebbende B] B.V. (verder: [belanghebbende B]) en 50% van de aandelen in handen van [H]. Vanaf 24 september 2004 zijn de uiteindelijke aandeelhouders in belanghebbende [K] die 25% van de aandelen in belanghebbende houdt via zijn houdstermaatschappij [K BV], [N] die 25% van de aandelen in belanghebbende houdt via zijn houdstermaatschappij [N BV] en [H] die 50% van de aandelen in belanghebbende houdt via zijn houdstermaatschappij [H AG]. Directeur van belanghebbende is [directeur A]. De vennootschappen en hun aandeelhouders waarmee belanghebbende in de onderhavige jaren betrekkingen onderhield zijn de volgende:
- [belanghebbende C] (verder: [belanghebbende C]). Enig aandeelhouder in [belanghebbende C] is [V BV]. Enig aandeelhouder in [V BV] is [K]. Directeur is [N].
- [belanghebbende B]. Aandeelhouders in [belanghebbende B] zijn, ieder voor 50%, [K] en [N]. Directeur is [N].
- [T AG] (verder: [T AG]), opgericht op [datum] 2000 en statutair gevestigd in Zwitserland. Aandeelhouders in [T AG] zijn [K] voor 23,75%, [N] voor 23,75%, [H] voor 47,5% en [Z] voor 5%. [Z] is een in Zwitserland wonende Treuhandler. Directeur is [H].
- [O AG], opgericht en statutair gevestigd in Zwitserland. Aandeelhouders in [O AG] zijn [K], [N] en [H], ieder voor 1/3e deel.
2.3.
De vennootschappen verrichten sinds oktober 1999 de volgende werkzaamheden:
- Belanghebbende ontvangt gelden van personen die willen deelnemen in de [buitenlandse kansspel]. Daartoe worden loten ingekocht waarvan “pools” worden gemaakt (wat inhoudt dat een aantal ingekochte loten bij elkaar wordt gevoegd) waarna aandelen in de pools worden verkocht aan deelnemers in (vooral) [land A] en [land B]. De loten worden ingekocht via [H], die officieel gevolmachtigde is voor de [buitenlandse kansspel]. Belanghebbende keert de met de deelname gewonnen prijzen uit aan de deelnemers.
- [belanghebbende C] zorgt voor de marketing, bedenkt acties - vooral mailings –, regelt de reclame om deelnemers voor de [kansspel] te winnen en beheert het klantenbestand.
- [V BV]. leent aan belanghebbende personeel uit voor het beheer van de [pools].
- [belanghebbende B] verzorgt de mailings die [belanghebbende C] heeft bedacht, wikkelt de contracten met de [kansspeldeelnemers] af, boekt de betalingen, regelt het betalingsverkeer en beheert een callcentrum.
2.4.
In een overeenkomst gedateerd op 31 oktober 2000 tussen belanghebbende en [T AG] is vastgelegd dat [T AG] [kansspelactiviteiten] organiseert en dat belanghebbende haar werkzaamheden verricht in opdracht van [T AG] tegen 3% provisie over de van de [kansspeldeelnemers] geïncasseerde bedragen. In overeenkomsten gedateerd 10 respectievelijk 15 december 2001 is vastgelegd dat [belanghebbende B] respectievelijk [belanghebbende C] hun werkzaamheden verrichten voor [T AG] als opdrachtgever. [T AG] beschikt niet over een eigen kantoor in Zwitserland en heeft geen personeel. Tot de stukken behoort ook een niet getekende overeenkomst gedateerd 1 oktober 2003 waarin staat dat [belanghebbende B] de diensten verricht voor [O AG].
2.5.
Sinds de oprichting van [T AG] en (later) [O AG] zijn er de volgende declaratie- en geldstromen tussen de vennootschappen:
- [K BV] en [N BV] declareren adviesvergoedingen aan belanghebbende die die bedragen doordeclareert aan [T AG] en later aan [O AG].
- [O AG] declareert een adviesvergoeding aan [T AG].
- Belanghebbende draagt een deel van de verkoopomzet na aftrek van kosten af aan [T AG] (later aan [O AG]) en declareert voor het restant provisie aan deze AG’s. De in feite door belanghebbende aan de AG’s gedeclareerde en afgedragen bedragen wijken af van hetgeen is overeengekomen in de overeenkomst van 31 oktober 2000.
- [belanghebbende C] declareert aan [T AG] (later aan [O AG]). [belanghebbende C] brengt daarbij geen omzetbelasting in rekening.
- [belanghebbende B] declareert aan belanghebbende en aan [T AG] (later aan [O AG]). [belanghebbende B] brengt daarbij geen omzetbelasting in rekening.
2.6.
Belanghebbende brengt over de aan [T AG] (later [O AG]) gedeclareerde bedragen geen omzetbelasting in rekening. Zij heeft de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting teruggevraagd en -gekregen.
2.7.
In april 2002 en mei 2005 zijn in opdracht van de inspecteur boekenonderzoeken gehouden bij belanghebbende en de andere vennootschappen. Bij het onderzoek in 2002 heeft de controleur het standpunt ingenomen dat belanghebbende in de tijdvakken van [datum] 1999 (oprichtingsdatum) tot 31 december 2000 van omzetbelasting vrijgestelde diensten verrichtte op het gebied van kansspelen. Bij het onderzoek in 2005 heeft de controleur het standpunt ingenomen dat belanghebbende nog steeds dezelfde vrijgestelde diensten verrichtte als vóór de oprichting van de AG’s en dat zij dus ten onrechte voorbelasting in aftrek had gebracht. Vervolgens is de afgetrokken voorbelasting van € 895.534 nageheven met € 66.896 aan heffingsrente.
3. Geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. moet de aanslag worden vernietigd dan wel de zaak worden teruggewezen naar de inspecteur in verband met onvolledigheid van het onderzoek door de inspecteur?
2. zijn de rechten van de verdediging geschonden en zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen?
3. verricht belanghebbende vrijgestelde prestaties in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (verder: de Wet OB)?
4. indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord: worden de diensten van belanghebbende in Nederland verricht?
5. is de beschikking heffingsrente terecht vastgesteld?
3.2.
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1 en 2 bevestigend en 3, 4 en 5 ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De hoogte van de in aftrek gebrachte voorbelasting is niet in geschil. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Vernietiging of terugwijzing in verband met onvolledigheid onderzoek door inspecteur
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur het onderzoek niet volledig heeft gedaan, omdat hij – in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel – slechts oog heeft gehad voor die gegevens die bruikbaar waren voor de op te leggen naheffingsaanslag. Primair dient dit te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot terugwijzing van de zaak naar de inspecteur teneinde alsnog een juist en volledig onderzoek te doen naar de feiten. De inspecteur heeft betwist dat het onderzoek onvolledig is geweest.
4.2.
Niet is gesteld of gebleken dat de inspecteur enige formeelrechtelijke bepaling heeft geschonden. Vast staat dat tijdens het boekenonderzoek de financiële administratie van belanghebbende is beoordeeld, dat zowel schriftelijk en mondeling informatie is gevraagd aan en verstrekt door belanghebbende en dat inzage is gevraagd en verkregen in het e-mailbestand en dat het e-mailbestand is doorzocht op trefwoorden die aan belanghebbende kenbaar zijn gemaakt. De rechtbank acht een onderzoek op basis van zoektermen in e-mailbestanden toelaatbaar. Van het onderzoek is een rapport uitgebracht dat belanghebbende kent en waarop belanghebbende heeft kunnen reageren. Belanghebbende heeft dus de gelegenheid gehad om eventuele onvolledigheden aan te vullen of aannemelijk te maken dat hetgeen in het rapport staat onvolledig of onjuist is. Of belanghebbende dat aannemelijk heeft gemaakt, zal de rechtbank in deze uitspraak beoordelen. Hetgeen belanghebbende stelt rechtvaardigt dan ook geen terugwijzing naar de inspecteur, noch vernietiging van de naheffingsaanslag.
Schending verdedigingsbeginsel
4.3.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur haar recht op verdediging heeft geschonden, omdat zij voor het opleggen van de naheffingsaanslag niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren. De naheffingsaanslag dient daarom te worden vernietigd.
4.4.
Zo in het onderhavige geval al sprake is van schending van het recht op verdediging, hetgeen de inspecteur betwist, leidt dit op zichzelf niet tot nietigheid van de in geding zijnde aanslag. Het Hof van Justitie heeft in zin arrest van 10 september 2013, zaak C-383/13 PPU (M.G. en N.R. (BNB 2013/229) geoordeeld, dat niet elke schending van de rechten van de verdediging tijdens de totstandkoming van een besluit, zonder meer en in alle gevallen met zich mee brengt dat de gevolgen van dat besluit moeten vervallen. Daarvan kan slechts sprake zijn indien door de schending van het verdedigingsbeginsel, aan degene die haar aanvoert, ook daadwerkelijk de mogelijkheid heeft ontnomen om zich zodanig te verweren dat de besluitvorming een andere afloop had kunnen hebben.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag, gelet op alle overleg dat partijen reeds tijdens het boekenonderzoek hebben gehad, niet anders zou geweest indien die naheffingsaanslag vóór het opleggen daarvan aan belanghebbende nog eens uitdrukkelijk was aangekondigd met de mogelijkheid tot reactie voor belanghebbende. Van onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag is derhalve geen sprake.
Vrijgestelde of belaste prestaties
4.6.
De rechtbank leidt uit al hetgeen in de stukken is geschreven en ter zitting daaraan is toegevoegd af dat de hoofdactiviteit binnen het conglomeraat van de in 2.2. vermelde vennootschappen is het creëren van pools van loten in de [buitenlandse kansspel] en het verkopen van aandelen in die pools.
4.7.
Artikel 11, eerste lid, onderdeel l, van de Wet OB bepaalt dat van omzetbelasting zijn vrijgesteld de kansspelen in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op de kansspelbelasting (verder: Wet Ksb). In artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet Ksb is bepaald dat onder kansspelen worden verstaan het gelegenheid geven tot mededinging naar prijzen en premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, met uitzondering van een aantal hier niet van toepassing zijnde situaties.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de [buitenlandse kansspel] als zodanig een kansspel is. Wel verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de activiteiten van belanghebbende diensten zijn op het gebied van kansspelen. Volgens belanghebbende voegt zij zelf geen nieuwe elementen toe aan het kansspel van de [buitenlandse kansspel] en verricht zij dus geen diensten op het gebied van kansspelen. Bovendien was volgens belanghebbende de AG de opdrachtgever en verleende belanghebbende slechts ondersteunende diensten.
4.9.
Voor de beslissing op het in 4.8 vermelde geschilpunt is allereerst van belang of de door belanghebbende in samenwerking met andere onder 2.2 vermelde vennootschappen gelegenheid geeft tot deelname aan een kansspel of dat zij slechts fungeert als tussenpersoon bij het verkoop van de loten. In het laatste geval verricht zij geen diensten op het gebied van kansspelen (zie Hoge Raad, 8 juli 1996, nr. 31 158, BNB 1996/313). Van het zelf gelegenheid geven tot deelname aan een kansspel is sprake indien nieuwe kanselementen worden toegevoegd. (Hoge Raad, 4 april 1997, nr. 16 182, ECLI: NL: HR:1997: ZC 2330). Naar het oordeel van de rechtbank wordt door het samenstellen van pools en het verkopen van aandelen in die pools een wezenlijk spelelement toegevoegd aan het spelen in de [buitenlandse kansspel]. Door deze handelwijze wordt immers de kans op een prijs voor de deelnemers vergroot, waartegenover staat dat de prijs kleiner zal zijn. De rechtbank acht aannemelijk dat de consumenten, de deelnemers in de pools, dat ook zo ervaren. De deelnemers krijgen alleen jegens belanghebbende – en niet jegens de [buitenlandse kansspel] – aanspraak op hun aandeel in de met de pools behaalde prijzen. Aldus is hetgeen die deelnemers voor hun inleg verkrijgen iets anders dan een directe deelname aan de [buitenlandse kansspel] en daarmee een bijzondere vorm van dat kansspel. Dat is een op zichzelf staande dienst die niet is aan te merken als bemiddeling, het zijn van tussenpersoon of distributeur. Aan dit oordeel doet niet af dat de winnende getallen van de [buitenlandse kansspel] worden gebruikt en dat de hoogte van de uit te keren prijzen gekoppeld is aan en betaald wordt uit de door de [buitenlandse kansspel] uitgekeerde prijzen.
4.10.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is, of belanghebbende de dienst van deelnemen aan dit kansspel verricht of dat de AG (eerst [T AG], later [O AG]) dat doet. Tussen partijen is niet in geschil dat in elk geval niet een van de andere bij het onder 2.2. vermelde conglomeraat betrokken vennootschapen de dienst verricht.
4.11.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij door de overeenkomst van 31 oktober 2000 haar activiteiten op het gebied van de [buitenlandse kansspel](om niet) heeft overgedragen aan [T AG], dat [T AG] de activiteiten later heeft overgedragen aan [O AG] en dat die AG’s dus de ondernemers zijn die de diensten op het gebied van kansspelen verrichten. De rechtbank merkt dienaangaande op dat dit niet uit die overeenkomst blijkt. Daarin staat alleen – kort weergegeven – dat de AG [kansspelactiviteiten] verricht en dat belanghebbende daar diensten voor gaat verlenen. Over overdracht van de activiteiten van belanghebbende aan de AG wordt niet gerept.
4.12.
Vaststaat dat belanghebbende met de overige in 2.2. vermelde in Nederland en [land A] gevestigde vennootschappen in oktober 1999 gestart is met de bovenstaande activiteiten. [T AG] is op [datum] 2000 opgericht. Niet is gesteld of gebleken dat de feitelijke activiteiten van belanghebbende na [datum] 2000 veranderd zijn ten opzichte van de periode daarvóór. Blijkens het controlerapport zijn de bepalingen uit het tussen belanghebbende en de [T AG] gesloten contract niet nageleefd en is de administratie van belanghebbende gevoerd alsof zij de diensten op kansspelgebied verleende. Alle aankoopfacturen – ook voor de loten - stonden op naam van belanghebbende en niet op naam van de AG. De afdrachten aan de AG weken af van hetgeen was overeengekomen en hetzelfde gold voor de in rekening gebrachte ‘provisiebedragen”.
Uit de jaarstukken 2001 tot en met 2004 blijkt dat onder “omzet hoofdactiviteit” is begrepen het totale bedrag dat door belanghebbende aan [kansspel-inleggelden] is ontvangen, terwijl dat de genoten provisie zou moeten zijn ingeval [T AG] de organisator zou zijn. Daarnaast zijn de aankoop van de [buitenlandse] loten en de doorbetaalde bedragen aan [T AG] als inkoop verantwoord. Bovendien heeft de inspecteur onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat belanghebbende een schaduwboekhouding van [T AG] bijhield en dat namens belanghebbende waar nodig opdrachten werd gegeven aan de administratrice van [T AG] over de wijze waarop zij de boekhouding moest bijhouden. Verder heeft belanghebbende bij navraag door de controleur geen gegevens kunnen overleggen waaruit blijkt dat de eigendomsrechten van de verschillende spelsoorten aan [T AG] toebehoren. Belanghebbende heeft deze constateringen in het controlerapport niet gemotiveerd weersproken en de rechtbank heeft geen reden aan de juistheid ervan te twijfelen.
4.13.
De rechtbank leidt uit de onder 4.8., 4.9., 4.11 en 4.12 vermelde feiten en omstandigheden, in hun onderling verband bezien, af dat belanghebbende vanaf oktober 1999 degene is geweest die de diensten op het gebied van kansspelen heeft verricht en dat daarin geen wijziging is gekomen door het contract van 31 oktober 2000 en dat zij ook in latere jaren degen was die deze diensten verrichtte. Nu die diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting, heeft belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting die op deze diensten betrekking heeft.
4.14.
De rechtbank tekent hierbij aan dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende naast de diensten op het gebied van kansspelen andere, niet van omzetbelasting vrijgestelde prestaties heeft verricht. In het controlerapport wordt nog vermeld dat belanghebbende ook wel adressenbestanden verhuurde in het kader van het werven van [kansspeldeelnemers] en dat die activiteit opgaat in het gelegenheid geven tot deelname aan het kansspel. Belanghebbende heeft deze kwalificatie niet weersproken en de rechtbank acht hem niet zonder meer onjuist.
4.15.
Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op aftrek van voorbelasting. De vraag inzake de plaats van de door belanghebbende verrichte diensten behoeft daarom geen behandeling.
Slotsom naheffingsaanslag
4.16.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
Heffingsrente
4.17.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking heffingsrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast.
4.18.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Immateriële schadevergoeding
6.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de immateriële schade, die zij heeft geleden vanwege de duur van de behandeling van het geschil. In de arresten van 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook zuivere belastinggeschillen (zonder boete) binnen een redelijke termijn worden beslecht en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te leiden tot vergoeding van immateriële schade (nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, LJN BO5046, LJN BO5080 en LJN BO5087).
6.2.
Voor de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37.984, LJN AO9006, BNB 2005/337. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. Die termijn vangt op grond van de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 in beginsel aan op het moment dat de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding heeft te gelden het door de Hoge Raad gehanteerde tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
6.3.
Indien de totale procedure van bezwaar en beroep langer dan twee jaar heeft geduurd en er geen aanleiding is om in concreto een langere of kortere behandelingsduur dan twee jaren redelijk te achten dan wel de verstreken termijn (gedeeltelijk) aan belanghebbende is toe te rekenen, dient vervolgens per instantie te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd. Blijkens het arrest HR 22 maart 2013, nr. 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, dienen de verschillende instanties in beginsel de procedure binnen de volgende termijnen te hebben afgerond: de inspecteur overschrijdt in beginsel een redelijke termijn indien hij niet binnen een half jaar na binnenkomst van het bezwaarschrift op het bezwaar beslist en de rechtbank indien zij niet binnen anderhalf jaar na de uitspraak op bezwaar beslist.
6.4.
In het onderhavige geval zijn de volgende termijnen van belang:
Ontvangstdatum pro-forma bezwaarschrift 1 mei 2006
Nadere motivering bezwaarschrift 10 november 2006
Dagtekening 1e uitspraak op bezwaar 26 april 2007
Ontvangstdatum 1e pro-formaberoepschrift 30 mei 2007
Nadere motivering beroepschrift 27 juni 2007
Ontvangstdatum verweerschrift 11 september 2007
Uitspraak rechtbank (terugwijzing) 31 januari 2011
2e Uitspraak op bezwaar 8 februari 2012
Ontvangstdatum 2e pro-forma beroepschrift 20 maart 2012
Nadere motivering beroepschrift 21 mei 2012
Ontvangstdatum verweerschrift 28 juni 2012
Onderzoek ter zitting 2 oktober 2013
Uitspraakdatum 24 december 2013
6.5.
Gezien de in 6.4 vermelde termijnen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in bezwaar en beroep is overschreden, waarvan een groot deel aan de rechtbank is te wijten. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat het onderzoek op de voet van artikel 8:73 van de Awb moet worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van belanghebbende om de door haar geleden schade te vergoeden.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN: BO5046, zal de rechtbank de Minister van Veiligheid en Justitie in de voortzetting van deze procedure betrekken.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- heropent, ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de immateriële schadevergoeding met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb, het onderzoek en merkt de Minister van Veiligheid en Justitie aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan op 24 december 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr. D.B. Bijl, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.