Einde inhoudsopgave
Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen betreffende de burgerluchtvaart
Artikel 20
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2018
- Bronpublicatie:
10-09-2010, Trb. 2013, 134 (uitgifte: 15-08-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-2018, Trb. 2018, 202 (uitgifte: 23-11-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Vervoersrecht / Luchtvervoer
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Elk geschil tussen twee of meer staten die partij zijn inzake de uitlegging of toepassing van dit Verdrag dat niet door onderhandelingen kan worden beslecht, wordt op verzoek van één van hen voorgelegd voor arbitrage. Indien de partijen er binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de regeling van de arbitrage, kan elk van deze partijen het geschil voorleggen aan het Internationaal Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof.
2.
Elke staat kan, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, verklaren dat hij zich niet gebonden acht door het voorgaande lid. De andere staten die partij zijn, zijn niet gebonden door het voorgaande lid ten aanzien van een staat die partij is die een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt.
3.
Een staat die partij is die een voorbehoud heeft gemaakt in overeenstemming met het voorgaande lid, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris.