HR, 14-03-2017, nr. 16/00948
ECLI:NL:HR:2017:434
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-03-2017
- Zaaknummer
16/00948
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:434, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑03‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:148, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:148, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:434, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Bewijsklachten medeplegen uitvoer hennep en witwassen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/05303; 15/05342; 15/05447; 15/05454; 16/00013; 16/00237; 16/00238; 16/00239; 16/00947; 16/00949; 16/00950; 16/00951 en 16/00952.
Partij(en)
14 maart 2017
Strafkamer
nr. S 16/00948
SG/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 9 november 2015, nummer 21/007802-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2017.
Conclusie 24‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Bewijsklachten medeplegen uitvoer hennep en witwassen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/05303; 15/05342; 15/05447; 15/05454; 16/00013; 16/00237; 16/00238; 16/00239; 16/00947; 16/00949; 16/00950; 16/00951 en 16/00952.
Nr. 16/00948 Zitting: 24 januari 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte bij arrest van 9 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen een deelvrijspraak van feit 2 en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren ter zake van 1 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de Opiumwet”, 2. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd”, 3. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 4 primair. “witwassen”. Voorts heeft het hof een onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van € 35.000,- verbeurdverklaard.
Er bestaat samenhang met twaalf andere zaken. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst de klacht dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet (zonder meer) volgt dat de verdachte op 7 mei 2012 tezamen en in vereniging met anderen hennep heeft uitgevoerd.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 november 2012 te in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (naar Duitsland) heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, kilogrammen hennep/weed, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten:
- op 4 september 2012 ongeveer 21,571 kilogram hennep/weed en
- op 7 mei 2012 hennep/weed en
- op 18 mei 2012 ongeveer 20 kilogram hennep/weed en
- op 7 juni 2012 ongeveer 40 kilogram hennep/weed en
- op 28 juni 2012 hennep/weed en
- op 9 juli 2012 ongeveer 20 kilogram hennep/weed.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de gebezigde bewijsmiddelen zoals opgenomen in de aanvulling op het arrest. Ik zal niet alle voor het transport van 7 mei 2012 gebezigde bewijsmiddelen aanhalen, maar volstaan met de weergave van de volgende onderdelen/passages daaruit:
“1. De verklaring van verdachte ter zitting van het hof op 20 augustus 2015, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik beken dat ik samen met anderen betrokken ben geweest bij de onder 2 ten laste gelegde henneptransporten naar Duitsland van 4 september 2012, 18 mei 2012, 7 juni 2012, 28 juni 2012 en 9 juli 2012. Ik had samen met [betrokkene 8] een drugslijn naar Duitsland. Ik maakte de afspraken met de Duitse afnemers en zorgde voor aflevering van de hennep. U houdt mij voor dat ik eerder heb verklaard dat het om ongeveer 20 kilo per keer ging. Dat kan als gemiddelde wel kloppen.
U houdt mij getapte telefoongesprekken voor die ik voerde met medeverdachte [betrokkene 8] . Het klopt dat ik deze telefoongesprekken heb gevoerd.
Ik ben ook betrokken geweest bij het transport van 7 mei 2012.
Ik beken voorts het ten laste gelegde onder 3. Deze hennep was van mij.
De onder 4 ten laste gelegde € 35.000,- had ik verstopt in de auto omdat het geld niet gezien mocht worden bij een controle; het was afkomstig van een Duitse afnemer van hennep.
(…)
Transport 7 mei 2012
3. Geschriften, zijnde getapte telefoongesprekken
• tussen verdachte en [betrokkene 8] (dossierpagina 3025/3026 ev):
(…)
Tijdstip: 03-05-12 21:44:40
M= [betrokkene 8]
H= [verdachte]
H: Joris, Joris
M: ja, ik heb heel weinig beltegoed
H: oke, maar uh, alles goed?
M: nee
H: wat dan?
M: morgen kan niet, ja problemen..
H: oh..oke
M: we hebben 't naar maandag verzet, niet grote problemen, maar.. er kwam even in een keer wat in ’t uh vizier..
(…)
M: dus hij heb de boel op rust gegooid tot uh maandag in ieder geval
H: oh oke
M: ik heb gevraagd zaterdag, ik had eigenlijk maar een (1) dag nodig, maar hun kunnen 's weekends niet
H: ja, oke
M: dus, ja?..maar ik zie je morgen wel even en anders zaterdag
H: zaterdagochtend, ben ik thuis, kan ik niet weg, ik heb die kleine
M: zaterdag?
H: kan ik niet weg, heb ik die kleine, zaterdagochtend
M: nee, dat maakt niet uit, we bellen eerst wel effe, komt goed
H: is goed jongen, jo
M : jo
einde gesprek
(…)
Tijdstip: 05-05-12 15:30:58
H= [betrokkene 8]
H= [verdachte]
M: Ja
H: Was jij al compleet?
M: Ja
H: Ik had nog een kleine bijdrage anders.
M: Dat kan je vanavond meenemen toch?
H: Ja dat is goed.
M: Ehhmm. Maar heb je die ENE ook gevonden.
H : Ja
M: Oke
H: Ja
M: Omdat jij zegt TOP man. Ik vond het nog niet zo HEEL TOP eigenlijk. Maar goed neem vanavond DIE ook maar mee.
H: Oke
M: Dan bekijken wij het wel even, ja?
H: Ja is goed jongen.
M: Ik bel je als ik klaar ben ja.
H: Ja oke is goed.
(…)
• tussen [betrokkene 8] en verdachte:
Tijdstip: 05-05-12 21:02:09
Inhoud:
Half uurtje hier neem die 1ne die in die mediamarkt zak in caravan ook mee
Tijdstip -06-05-12 18:06:05
Inhoud
Kan REST er nog bij?
• tussen [betrokkene 15] en [betrokkene 8] :
Tijdstip 07-05-12 09:47:30
Inhoud
Ben er bijna
4. Een proces-verbaal observatiewaarneming d.d. 7 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, (dossierpagina 3035 e.v.) zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring/bevindingen van verbalisant:
Tijdens het onderzoek Molengat is een observatiecamera geplaatst, welke zicht geeft op de openbare weg, de [d-straat] te Zwolle. Op de [d-straat 2] te Zwolle verblijft de verdachte [betrokkene 8] . Op 7 mei 2012 werden de navolgende waarnemingen gedaan, waarbij de verdachte [betrokkene 15] kennelijk betrokken is.
7 mei 2012:
Om 06.01 uur loopt [betrokkene 15] uit de richting van de woonwagen van [betrokkene 8] 06.01 uur [betrokkene 8] en opent de achterklep van de Seat Altea [KK-00-KK] en loopt dan weer terug richting de woonwagen van [betrokkene 8] . [betrokkene 15] komt na enkele seconden weer terug lopen met in zijn handen een grote zwarte tas en legt deze in de kofferbak. Loopt vervolgens weer richting woonwagen.
6.02
uur: [betrokkene 15] komt vervolgens gelijk weer teruglopen en heeft dan een 2e grote zwarte tas in zijn hand en loopt daarmee ook naar de Seat Altea [KK-00-KK] . Ook deze tas wordt achter in de Seat gelegd. [betrokkene 15] sluit hierna de kofferbak en loopt weer richting de woonwagen.
[betrokkene 15] komt om 06.04 uur terug lopen. Ook nu heeft hij een grote zwarte 3e tas in 06.04 uur zijn hand en loopt daarmee richting de Seat Altea en opent de achterklep en legt deze ook in de kofferbak. Sluit hierna weer de kofferbak, en loopt weer richting de woonwagen van [betrokkene 8] .
7 mei 2012 [betrokkene 15] is vervolgens 3 minuten uit beeld (woonwagen [betrokkene 8] ) komt om 06.08 uur terug en loopt richting de Seat Altea en vertrekt te 06.09 uur met de Seat.
7 mei 2012 Om 08.11 uur komt [betrokkene 15] weer terug rijden met de Seat Altea en parkeert de Seat voor de woonwagen van [betrokkene 8] . Hierna loopt [betrokkene 15] naar de woonwagen van [betrokkene 8] en vertrekt dan om 08.16 uur met de VW Transporter [LL-00-LL] .”
7. Voorts heeft het hof overwogen:
“Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij alle onder 2 ten laste gelegde henneptransporten naar Duitsland bekend, met uitzondering van het transport van 7 mei 2012. Op 7 mei 2012 heeft weliswaar een transport plaatsgevonden naar Duitsland, maar dat betrof een nep-transport, dus zonder hennep, om de nieuwe drugslijn te testen, aldus verdachte.
Het verweer van verdachte wordt verworpen. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling van verdachte dat het om een neptransport ging. Uit de bewijsmiddelen blijkt zelfs het tegendeel.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat reeds in januari 2012 door hem en medeverdachte [betrokkene 8] is begonnen met het organiseren van henneptransporten naar Duitsland. Dat de lijn pas in mei 2012 werd getest lijkt het hof daarom zeer onwaarschijnlijk. Dat vóór mei 2012 reeds henneptransporten hebben plaatsgevonden blijkt voorts uit een getapt telefoongesprek d.d. 21 mei 2012 tussen verdachte en [betrokkene 8] . Uit dat gesprek blijkt dat sprake is geweest van een eerder transport waarvoor nog een oude schuld moest worden afgelost.
Verdachte en medeverdachte [betrokkene 8] hebben daarnaast over dit transport wisselend en zelfs tegenstrijdig verklaard. Volgens [betrokkene 8] zou [verdachte] voorafgaand aan het transport hebben geweten dat het om een neptransport ging, omdat hij dat met verdachte had overlegd, maar verdachte ontkent dat en stelt dat er helemaal geen overleg heeft plaatsgevonden en dat hij daar pas later van op de hoogte is gebracht door [betrokkene 8] . Daarnaast zouden de Duitse klanten ook van niks hebben geweten en boos zijn geworden, aldus verdachte.
Naast dat sprake is van wisselende en tegenstrijdige verklaringen, is er in het dossier geen steun te vinden voor de stelling van verdachte dat hij pas achteraf heeft vernomen dat het om een neptransport zou gaan. Er zijn bijvoorbeeld geen getapte telefoongesprekken waaraan hij deelneemt en waarin hij zijn verbazing uit over het ontbreken van hennep en evenmin zijn er tapgesprekken waarin de Duitse klanten zich beklagen over het ontbreken van hennep.
Het transport van 7 mei 2012 is op een zelfde wijze uitgevoerd als de overige door verdachte erkende transporten. Alle getapte telefoongesprekken rond die datum wijze juist op het opzetten van een echt transport. De stelling van verdachte dat sprake was van een neptransport wordt door geen enkel bewijsmiddel gesteund.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat ook bij het transport van 7 mei 2012 sprake is geweest van het exporteren van hennep naar Duitsland, zodat ook dit transport bewezen wordt verklaard.”
8. Het oordeel van het hof dat op 7 mei 2012 daadwerkelijk hennep is uitgevoerd, acht ik in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is, ook gelet op hetgeen daartegen ten verwere is aangevoerd, voldoende met redenen omkleed.
9. Overigens stel ik mij op het standpunt dat ook als zou moeten worden aangenomen dat de bewijsvoering met betrekking tot de tenlastegelegde uitvoer op 7 mei 2012 van een onbekende hoeveelheid hennep onvoldoende is en dit incident wordt weggedacht, daarmee niet wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de aard en de ernst van al hetgeen overigens bewezen is verklaard – onder meer deelneming aan een criminele organisatie en in het kader van feit 2 vijf andere transporten naar Duitsland waarbij in totaal ten minste 100 kilo hennep was gemoeid –, waarbij ik in aanmerking neem dat in de strafmotivering ten aanzien van feit 2 niet expliciet wordt gerept van zes transporten, zodat de verdachte niet een voldoende in rechte te respecteren belang in cassatie heeft.
10. Het eerste middel faalt hoe dan ook.
11. Het tweede middel keert zich tegen de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde.
12. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op 11 juli 2012 te Deurningen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag, van 35.000 euro, de werkelijke aard en de herkomst, heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
13. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, is op deze bewezenverklaring niet van toepassing hetgeen in art. 420bis, eerste lid onder b Sr is bepaald, noch de daarop betrekking hebbende (en in de toelichting op het middel aangehaalde) rechtspraak van de Hoge Raad, maar is daarop van toepassing het bepaalde in art. 420bis, eerste lid, onder a Sr. Ik wijs op de volgende overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:NJ 2016/80 m.nt. Keulen:
“4.3. De klacht doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder de kwalificeerbaarheid als witwassen van het 'verwerven of voorhanden hebben' van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302). Met die rechtspraak wordt gedoeld op het 'verwerven of voorhanden hebben' als bedoeld in het eerste lid onder b van art. 420bis Sr. De bewezenverklaring houdt evenwel ook in dat de verdachte van de geldbedragen "de vindplaats en de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld" als bedoeld onder a van het genoemde artikellid. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het Hof bij de kwalificatie van het bewezenverklaarde kennelijk geen zelfstandige betekenis heeft toegekend aan het "verwerven" en "voorhanden hebben" van de geldbedragen, zou de mogelijke gegrondheid van deze klacht niet tot cassatie behoeven te leiden, wegens het ontbreken van voldoende belang van de verdachte bij deze klacht.
4.4.
Voor zover aan het middel de opvatting ten grondslag ligt dat bedoelde recente rechtspraak van de Hoge Raad ook betrekking heeft op het bewezenverklaarde verbergen en verhullen als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr, verdient opmerking dat die opvatting in haar algemeenheid onjuist is (vgl. HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:956, NJ 2014/304, rov. 3.3).”
14. Ook het tweede middel faalt.
15. Beide middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG