Rb. Den Haag, 30-06-2015, nr. AWB - 15 , 750
ECLI:NL:RBDHA:2015:8694
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
30-06-2015
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 750
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:8694, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 30‑06‑2015; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NTFR 2015/2397 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Uitspraak 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Beschikking beëindiging fiscale eenheid omzetbelasting is niet voor bezwaar vatbaar. De beschikking waarbij verweerder eiseres heeft meegedeeld dat de fiscale eenheid omzetbelasting met ingang van 1 januari 2013 wordt beëindigd, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder b, van de Awr. Ook is met betrekking tot de beschikking geen sprake is van een ‘bijkomende beschikking’ als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 20 juni 2014, nr. 13/03828, ECLI:NL:HR:2014:1457, 20 januari 2012, nr. 10/04553, ECLI:NL:HR:2012:BR4790 en 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de beschikking dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. (Beroep niet-ontvankelijk.)
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/750
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2015 in de zaak tussen
[eiseres] , beide gevestigd te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R.J. van der Zwan),
en
[P] , verweerder.
Procesverloop
Bij beschikking van 21 december 2012 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de fiscale eenheid voor de omzetbelasting tussen [eiseres] te [plaats] en omstreken en [eiseres] met ingang van 1 januari 2013 wordt beëindigd.
Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 januari 2015 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet (tijdig) doen van uitspraak op bezwaar. Op 26 januari 2015 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet (tijdig) beslissen op het bezwaar.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft nadere gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015 te Den Haag.
Namens eiseres zijn verschenen [personen] , bijgestaan door de gemachtigde [gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen [vertegenwoordigers]
Overwegingen
Feiten
1. De [eiseres] te [plaats] en omstreken (de onderwijsinstelling) bestaat uit twaalf basisscholen, een school voor speciaal (voortgezet) onderwijs, een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs met vier vestigingen en een school voor praktijkonderwijs.
2. De onderwijsinstelling maakte tot begin 2009 gebruik van externe schoonmaakbedrijven. Om de schoonmaak in eigen beheer te gaan voeren heeft zij op 6 mei 2009 de besloten vennootschap [eiseres] (Facilitair BV) opgericht. De onderwijsinstelling houdt 100% van de aandelen in Facilitair BV en is tevens enig bestuurder van die vennootschap.
3. Vanaf 6 mei 2009 worden de onderwijsinstelling en Facilitair BV aangemerkt als één ondernemer in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). Verweerder heeft op 12 juni 2009 een beschikking fiscale eenheid afgegeven.
4. Bij beschikking van 21 december 2012 (de beschikking) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de fiscale eenheid met ingang van 1 januari 2013 wordt beëindigd, omdat niet aan alle voorwaarden voor een fiscale eenheid zou worden voldaan.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en daarbij het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom afgewezen, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
Geschil
6. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Meer specifiek is in geschil of de beschikking een voor (bezwaar en) beroep vatbare beschikking is. Daarnaast is in geschil of verweerder een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet (tijdig) beslissen op haar bezwaar.
7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beschikking (waardoor de beschikking van 12 juni 2009 herleeft) en tot toekenning van een dwangsom. Daarbij heeft eiseres de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot het betalen van een integrale proceskostenvergoeding.
8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek hem te veroordelen tot het betalen van een dwangsom.
9. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
10. Omdat verweerder inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan, wordt het beroep gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen deze uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is het niet-ontvankelijk.
11. Op de vraag of verweerder een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar zal de rechtbank verderop (na de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar) ingaan.
De ontvankelijkheid van het beroep zelve
12. Op grond van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) staat tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, slechts beroep bij de bestuursrechter open indien sprake is van een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking.
13. In zijn uitspraak van 15 december 1995, nr. 276/95, ECLI:NL:GHLEE:1995:AW0138, heeft Hof Leeuwarden – onder meer – het volgende overwogen.
“4.2. Anders dan de totstandkoming van een fiscale eenheid wordt het einde van een fiscale eenheid in de omzetbelastingwetgeving niet afhankelijk gesteld van een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De fiscale eenheid eindigt van rechtswege wanneer niet langer wordt voldaan aan de door de Wet daaraan gestelde vereisten. Nu de AWR de mogelijkheid van bezwaar en beroep slechts opent voor een ingevolge enige bepaling van de belastingwet door de inspecteur genomen ,,voor bezwaar vatbare beschikking'' is bezwaar (en beroep) tegen de beschikking van de inspecteur van 28 december 1994 dus niet mogelijk.
4.3.
Naar het oordeel van het hof is het bij de inwerkingtreding van de Wet van 21 december 1988 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 616) ook nimmer de bedoeling geweest dat het einde van de fiscale eenheid bij voor bezwaar vatbare beschikking zou worden vastgesteld. Slechts op de totstandkoming van de fiscale eenheid is toen aan een beschikking gekoppeld, omdat de bij voornoemde wetswijziging ingevoerde hoofdelijke aansprakelijkheid van onderdelen van de fiscale eenheid voor de belastingschuld van de fiscale eenheid in strijd werd geacht met het beginsel van rechtszekerheid wanneer de fiscale eenheid van rechtswege zou ontstaan.
4.4.
Nu de belanghebbende in overeenstemming met de mededeling van de inspecteur beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de inspecteur op het bezwaar tegen een beschikking die niet voor bezwaar vatbaar was, zal het hof die uitspraak vernietigen en de belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar bezwaar.”
14. De rechtbank volgt het hiervoor weergegeven oordeel van het Hof Leeuwarden en de daartoe door het hof gebezigde gronden en acht dat oordeel ook geldend onder de huidige wettelijke bepalingen. Dit betekent dat de beschikking niet is aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder b, van de Awr. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de beschikking dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
15. Anders dan eiseres stelt, is naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de beschikking geen sprake is van een ‘bijkomende beschikking’ als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 20 juni 2014, nr. 13/03828, ECLI:NL:HR:2014:1457, 20 januari 2012, nr. 10/04553, ECLI:NL:HR:2012:BR4790 en 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797. Deze arresten hebben betrekking op heffingsrentebeschikkingen en een dwangsombeschikking. Het gaat derhalve om beschikkingen waartegen bezwaar en beroep open staat. De rechtbank vindt in die arresten geen aanleiding om de beschikking aan te merken als een “voor bezwaar vatbare beschikking”. Dit geldt ook voor de door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 15 oktober 2008, AWB 07/3285, ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7090,.
16. Het beroep op het vertrouwensbeginsel, wat er zij van de gebezigde gronden, kan eiseres evenmin baten. Of een rechtsgang open staat tegen een beschikking, wordt bepaald door dwingend recht van openbare orde. Dit betekent dat ingeval de wet daarin niet voorziet, een rechtsgang niet alsnog kan worden gecreëerd door een misslag van verweerder of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur dan wel een afspraak tussen partijen.
17. De rechtbank verwerpt het door eiseres ter zitting ingenomen standpunt dat bezwaar en beroep openstaat op grond van de Awb. Anders dan eiseres bepleit, gaat het hier om een volgens de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Awr.
18. Het voorgaande betekent dat het beroep voor zover gericht tegen de uitspraak op bezwaar, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Dwangsom
19. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit voort dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen een niet voor bezwaar vatbare beschikking. Een dergelijk bezwaar is naar haar aard kennelijk niet-ontvankelijk. Dit wordt niet anders ingeval verweerder zich aanvankelijk niet bewust leek te zijn van het ontbreken van een rechtsingang.
20. Omdat sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar, is volgens artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb geen dwangsom verschuldigd. Verweerder heeft terecht het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom afgewezen.
Proceskosten en griffierecht
21. De rechtbank vindt geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, omdat sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar en een niet-ontvankelijk beroep. Dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar en eiseres daartegen op goede gronden in beroep is gekomen, maakt dit niet anders. Wel is dit aanleiding verweerder op te dragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- -
verklaart het beroep voor zover gericht tegen de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk;
- -
verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom ongegrond;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en
mr. R.C.H.M. Lips, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.
de griffier is verhinderd te ondertekenen voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.