Hof Den Haag, 15-03-2022, nr. 200.295.291/01
ECLI:NL:GHDHA:2022:397
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-03-2022
- Zaaknummer
200.295.291/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:397, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑03‑2022; (Hoger beroep kort geding)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:4372, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑03‑2022
Inhoudsindicatie
In dit kort geding waarin exhibitie wordt gevorderd van diverse documenten, is in eerste aanleg voor alle weren een beroep gedaan op een arbitraal beding. De voorzieningenrechter heeft zich naar het oordeel van het hof terecht onbevoegd verklaard.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.295.291/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/615991 / KG ZA 21-244
arrest van 15 maart 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. M.A.M. Lem te Breda,
tegen:
EY Advisory Netherlands LLP,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk) en kantoorhoudende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: EYAN,
advocaat: mr. P.H.E. Voûte te Amsterdam.
1. Het geding
1.1.
Het verloop van het geding blijkt uit de volgende stukken:
- -
het procesdossier eerste aanleg, waaronder het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2021 (hierna ook: het bestreden vonnis),
- -
de appeldagvaarding van 31 mei 2021 (tevens inhoudende grieven),
- -
de memorie van antwoord, met producties 10-12,
- -
de producties 13-14 van EYAN,
- -
de producties 30-31 van [appellant] ,
- -
het proces-verbaal van de pleidooizitting van 30 november 2021.
1.2.
Het proces-verbaal van de pleidooizitting van 30 november 2021 is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na ontvangst eventuele opmerkingen van feitelijke aard te maken, van welke gelegenheid zij geen gebruik hebben gemaakt.
1.3.
Op de pleidooizitting van 30 november 2021 is de zaak aangehouden in verband met verwijzing naar mediation. Partijen hebben het hof nader bericht dat de mediation niet tot resultaat heeft geleid. EYAN heeft om arrest gevraagd. [appellant] heeft om voortzetting van de mondelinge behandeling dan wel een regiezitting gevraagd. Zij voert daartoe aan dat in een recent arrest, van ná de mondelinge behandeling in de onderhavige zaak van 30 november 2021, de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vraag of al dan niet sprake is van een overeenkomst van opdracht dient te worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van de tussen partijen gemaakte afspraken, en de wijze waarop partijen uitvoering aan de inhoud van die gemaakte afspraken hebben gegeven (Haviltex-criterium) (HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:282).
2. Beoordeling van het verzoek van [appellant] tot voortzetting van de mondelinge behandeling of het houden van een regiezitting
Anders dan [appellant] betoogt, geeft het door hem genoemde arrest van de Hoge Raad geen nieuw criterium, terwijl de kwestie bovendien niet relevant is voor de beoordeling van het onderhavige geschil (vlg. hierna, 3.23). Het hof wijst het verzoek tot voortzetting van de mondelinge behandeling of het houden van een regiezitting daarom af, en zal het geschil inhoudelijk beoordelen.
3. Beoordeling van het hoger beroep
feiten
3.1.
[appellant] heeft voor zichzelf als “EYAN Professional” en namens zijn persoonlijke vennootschap [naam bedrijf] als “EYAN Partner” een overeenkomst gesloten met EYAN, op grond waarvan [naam bedrijf] toetrad (accede) tot EYAN per 1 april 2019 (artikel 2) (hierna ook: de EYAN-overeenkomst).
3.2.
Artikelen 3 en 7 van de EYAN-overeenkomst bepalen het volgende:
“3 The EYAN Professional and the EYAN Partner both individually confirm that it has been supplied with and has read a copy of the AN Members Agreement, the AN Rules and the AN Regulations, and agrees with EYAN and each of the other EYAN Professionals and EYAN Partners (as defined in the AN Rules) to observe, perform and be bound by all the terms of the AN Members Agreement, the AN Rules and the AN Regulations, as these may be amended from time to time in accordance with the terms thereof, as if named as a party to the AN Members Agreement, the AN Rules and the AN Regulations.”
“7 This AN Admission Agreement shall be governed by the laws of the European part of the Netherlands and any disputes which may arise from this AN Admission Agreement shall be settled in accordance with article 25 of the AN Rules.”
3.3.
Artikel 25.1.1 van de Fundamental Rules van EYAN (hierna ook: EYAN-Fundamental Rules) (hierna ook: het arbitraal beding) bepaalt het volgende:
“All disputes arising pursuant to or in connection with the AN Members Agreement, these AN Rules or the AN Regulations, including subsequent agreements and regulations, shall be referred to an arbitrator, pursuant to the rules of the Netherlands Arbitration Institute. The decision resulting therefrom shall be final and binding on the parties. If one of the parties concerned wishes to have a provisionally enforceable decision for urgent reasons, the claim relating thereto shall, to the exclusion of any other court procedure, be heard in summary arbitral proceedings with due observance of the rules of the Netherlands Arbitration Institute.”
3.4.
Bij brief van 24 december 2020, geadresseerd aan [appellant] BV t.a.v. [appellant] , heeft EYAN medegedeeld de EYAN-overeenkomst op te zeggen per 1 juli 2021.
vorderingen en vonnis eerste aanleg
3.5.
In eerste aanleg heeft [appellant] afgifte gevorderd van in de inleidende dagvaarding vermelde bescheiden, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van EYAN in de proceskosten. Aan deze vordering legde [appellant] de stelling ten grondslag dat hij belang heeft bij deze bescheiden om, samengevat, zijn rechtspositie te bepalen in verband met de opzegging (zie hiervoor in 3.4) en eventuele schadevergoeding. Hij heeft hierbij een beroep gedaan op artikel 843a Rv en bepalingen van de AVG.
3.6.
Met het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter zich op grond van het arbitraal beding onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, met veroordeling van [appellant] in de kosten.
vordering in het hoger beroep
3.7.
[appellant] vordert vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van zijn vordering, dan wel bevoegdverklaring van de voorzieningenrechter en terugwijzing naar deze ter verdere behandeling en beslissing. EYAN concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
beoordeling van de vordering in het hoger beroep
3.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de “AN Rules” waarnaar artikelen 3 en 7 van de EYAN-overeenkomst verwijzen, (mede) de EYAN-Fundamental Rules zijn.
3.9.
[appellant] voert tegen het bestreden vonnis samengevat de volgende grieven aan:
- -
de voorzieningenrechter heeft miskend dat [appellant] in persoon als partner is toegetreden tot EYAN en eerder ook tot Ernst & Young Nederland LLP (EY NL) en Ernst & Young Accountants LLP (EYA), dat [appellant] zijn winstaandeel weliswaar (indirect) van EY NL ontving maar (nog meer) indirect van EYAN en eerder EYA, en dat EYAN de EYAN-overeenkomst niet aan [appellant] in persoon heeft opgezegd (grieven I en II);
- -
EYAN heeft in eerste aanleg niet vóór alle weren ten aanzien van [appellant] een beroep op het arbitraal beding gedaan (grieven III en IV);
- -
de voorliggende vordering valt buiten de reikwijdte van het arbitraal beding (grief IV);
- -
het arbitraal beding is onredelijk bezwarend en uit dien hoofde vernietigbaar (grief IV);
- -
ten onrechte heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [appellant] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, en ook overigens niet aannemelijk is, dat de gevraagde voorziening niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen (grief V).
3.10.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Grieven III en IV: beroep op arbitraal beding niet vóór alle weren aangevoerd
3.11.
Volgens [appellant] heeft EYAN zich in eerste aanleg niet te zijnen aanzien vóór alle weren op het arbitraal beding beroepen. Hij verwijst hiertoe naar § 58 van de conclusie van antwoord van EYAN:
“De Documenten die door [appellant] worden gevorderd, zien niet op een rechtsbetrekking waar [appellant] rechtstreeks partij bij is. [appellant] is uit hoofde van zijn vennootschap [naam bedrijf] een partnership met EY NL en EYAN aangegaan en staat derhalve niet in directe rechtsbetrekking met EY NL en EYAN als natuurlijk persoon. Los van de overige bezwaren die strekken tot een afwijzing van de vordering van [appellant] (reeds vanaf paragraaf 50 besproken en verder uiteengezet vanaf paragraaf 67), had het voor de hand gelegen als de vordering tot afgifte van de Documenten zou zijn ingesteld door zijn vennootschap, [naam bedrijf] , en niet door [appellant] als natuurlijk persoon bij EYAN.”
3.12.
Volgens [appellant] ontkent EYAN met deze woorden het bestaan van een rechtsbetrekking met [appellant] . Dat is volgens hem niet verenigbaar met een beroep op een arbitraal beding, dat juist het bestaan van een rechtsbetrekking impliceert. Een dergelijk beroep, te zijnen aanzien, heeft EYAN volgens [appellant] dan ook niet in de conclusie van antwoord gedaan.
3.13.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Aan [appellant] moet worden toegegeven dat de letterlijke tekst van de door hem aangehaalde passage mede inhoudt dat hij als natuurlijk persoon volgens EYAN niet in directe rechtsbetrekking met EYAN staat. Toch kan dit enkele feit niet de conclusie dragen dat het beroep door EYAN op het arbitraal beding faalt.
3.14.
De passage als geheel, in het bijzonder de eerste en derde volzin ervan, maakt duidelijk dat EYAN bedoelt dat de documenten waarop [appellant] met zijn vordering aanspraak maakt volgens haar betrekking hebben op de partnerschapsrelatie tussen EYAN en [naam bedrijf] , en dat [appellant] in díe rechtsbetrekking niet rechtstreeks partij is.
3.15.
In § 5 van haar conclusie van antwoord beschrijft EYAN dat het toetreden van een partner tot EYAN plaatsvindt doordat de persoonlijke vennootschap van de partner de EYAN-overeenkomst tekent en deze in persoon medeondertekent voor wat betreft de verplichtingen die de partner als natuurlijk persoon heeft (o.a. het non-concurrentiebeding, het geheimhoudingsbeding, de Duties of EY Professionals meer algemeen en de IP-clausule). Ook al is het gebruik van de term “partner” (ook) hier enigszins verwarrend, nu EYAN het hier mede heeft over “partner als natuurlijk persoon” terwijl zij overigens bepleit dat juist slechts de vennootschap van de natuurlijke persoon partner (“Partner”) wordt, en niet die natuurlijke persoon zelf, voldoende duidelijk is dat EYAN hier beschrijft dat de natuurlijke persoon ( [appellant] ) de EYAN-overeenkomst met het oog op de eigen verplichtingen voor zichzelf tekent, wat niet anders kan worden begrepen dan dat deze bij die overeenkomst (in zoverre) partij wordt. In § 23 van haar conclusie van antwoord stelt EYAN dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om over de voorgelegde zaak te beslissen omdat partijen geschilbeslechting door middel van arbitrage zijn overeengekomen. Deze stellingname kan niet anders worden begrepen dan dat EYAN hierbij het oog heeft op de partijen in de procedure, dat wil zeggen [appellant] en EYAN. In § 24 beschrijft EYAN dat het arbitraal beding deel uitmaakt van de EYAN-overeenkomst en dat uit dit beding blijkt dat partijen hebben afgesproken dat voor alle geschillen die samenhangen met of voortvloeien uit de EYAN-overeenkomst de arbitrageprocedure dient te worden gevolgd.
3.16.
Kortom: EYAN maakt duidelijk dat [appellant] partij is bij de EYAN-overeenkomst, stelt dat het arbitraal beding daarvan deel uitmaakt, en beroept zich erop dat de rechter zich onbevoegd dient te verklaren omdat zij met [appellant] arbitrage is overeengekomen. Dat maakt voldoende duidelijk dat zij zich ten aanzien van [appellant] (in persoon) op rechterlijke onbevoegdheid wegens (door middel van geschrift bewezen) arbitrage beroept. Tegen deze achtergrond is duidelijk, en moest ook voor [appellant] duidelijk zijn, dat EYAN in § 58 van haar conclusie van antwoord niet bedoeld heeft te stellen dat [appellant] op generlei wijze partij is bij de EYAN-overeenkomst en het daarvan deel uitmakende arbitraal beding.
Grief IV: de vordering valt buiten de reikwijdte van het arbitraal beding
3.17.
[appellant] voert in hoger beroep aan dat de vraag of zijn vordering onder de reikwijdte van het arbitraal beding valt, door middel van uitleg van dat arbitraal beding moet worden bepaald. Zijn vordering formuleert hij in zijn appeldagvaarding als “vordering afschrift bepaalde bescheiden” en de verplichting van EYAN om daaraan te voldoen als “exhibitieplicht”. Dat [appellant] zijn vordering in het hoger beroep ook nog handhaaft op grondslag van bepalingen van de AVG blijkt hieruit niet, en ook overigens niet uit de appeldagvaarding. Op de mondelinge behandeling in het hoger beroep heeft mr. Lem ook bevestigd in de memorie van grieven (lees: appeldagvaarding) niet te zijn ingegaan op de AVG en daarover geen aanvullende grieven in te dienen, en EYAN heeft het – blijkens de mededeling van mr. Voûte op die mondelinge behandeling dat zij niet ingaat op de AVG omdat daartegen niet is gegriefd – klaarblijkelijk ook aldus begrepen. Het hof concludeert op grond hiervan dat de AVG-grondslag in hoger beroep niet meer voorligt. Een ander oordeel zou in strijd komen met de eisen van een goede procesorde (o.m. hoor en wederhoor) nu in een dergelijk geval de grieven van [appellant] verder zouden worden opgerekt dan voor EYAN als wederpartij kenbaar was.
3.18.
Ten betoge dat zijn vordering – voor zover gebaseerd op artikel 843a Rv – niet onder de reikwijdte van het arbitraal beding valt voert [appellant] aan dat nog niet eens sprake is van een geschil (zoals door het arbitraal beding vereist). Hij vraagt juist om de diverse documenten om te kunnen beoordelen of sprake is van een geschil, en zo ja of dit ook voortvloeit uit of verband houdt met de EYAN-overeenkomst (zoals eveneens door het arbitraal beding vereist) – aldus [appellant] . Dit betoog faalt. De aanspraak die [appellant] maakt op de documenten in combinatie met de weigering van EYAN om die te verschaffen (het verweer) kwalificeert reeds als geschil – het geschil waarom het hier gaat. [appellant] stelt niet dat de documenten waarom hij vraagt geen verband houden met (zijn betrokkenheid bij c.q. werkzaamheden onder) de EYAN-overeenkomst. Overigens hebben de gevraagde documenten volgens de stellingen van [appellant] deels ook betrekking op de periode vóór de EYAN-overeenkomst, en houden deze klaarblijkelijk mede verband met (werkzaamheden van [appellant] onder) destijds met EY NL en EYA gesloten overeenkomsten. De vorderingen in deze procedure heeft [appellant] echter ingesteld tegen EYAN, en uit niets blijkt dat de rechtsbetrekking tussen [appellant] en EYAN waarop deze documenten betrekking zouden kunnen hebben, niet voortvloeit uit of verband houdt met de EYAN-overeenkomst.
3.19.
[appellant] voert verder nog aan dat uit het arbitraal beding niet blijkt dat de daarin genoemde “provisionally enforceable decision for urgent reasons” tevens ziet op een artikel 843a Rv-vordering als de onderhavige. Dit is echter niet relevant omdat ook zonder deze clausule de vordering onder de werking van het arbitraal beding valt. Overigens valt niet in te zien waarom een dergelijke vordering (de onderhavige vordering) buiten die omschrijving zou vallen.
Grief IV: het arbitraal beding is onredelijk bezwarend en daarom vernietigbaar
3.20.
[appellant] stelt dat het arbitraal beding, dat kwalificeert als algemene voorwaarde, onredelijk bezwarend en uit dien hoofde vernietigbaar is. Dit standpunt levert geen adequaat verweer op tegen het beroep door EYAN op het arbitraal beding. Immers, een rechtshandeling (in dit geval: een overeengekomen beding) die vernietigbaar is, is geldig zolang deze niet is vernietigd, en van (buitengerechtelijke) vernietiging van het arbitraal beding blijkt in dit geding niet.
3.21.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. De stelling van [appellant] dat hij geen partner bij EY kon worden als hij niet voor (ook) het arbitraal beding zou tekenen, kan niet het (voorlopig) oordeel dragen dat het beding onredelijk bezwarend is. De stellingen van [appellant] dat hij moest meewerken aan het optuigen van een fiscale constructie en dat hij in een dwangpositie was komen te verkeren, en dat arbitrage kostbaar is, wat daar ook van zij, maken dat niet anders. Dat zijn advocaat van destijds – die hem naar hij stelt niet over het arbitraal beding heeft geadviseerd – eigenlijk advocaat van EY was, of onder invloed van EY stond, heeft [appellant] tegenover de gemotiveerde betwisting van EYAN onvoldoende onderbouwd. Overigens heeft [appellant] het bij zijn betoog over het onredelijk bezwarend zijn van het arbitraal beding klaarblijkelijk over zijn toetreding tot EYA (en EY NL), terwijl het voorliggende arbitraal beding pas veel later (nader) is overeengekomen, te weten in de EYAN-overeenkomst. Redenen waarom het arbitraal beding als onderdeel van déze overeenkomst onredelijk bezwarend zou zijn, heeft [appellant] niet gegeven. Maar voor zover [appellant] mocht hebben bedoeld dat de genoemde omstandigheden zich ook toen voordeden en dat zijn betoog ook hiervoor geldt, geldt de voorgaande verwerping daarvan dienovereenkomstig.
Grief V: de gevraagde beslissing kan niet of niet tijdig in arbitrage worden gegeven
3.22.
Voor zijn grief dat de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gegeven heeft [appellant] geen argumenten aangedragen, terwijl EYAN juist heeft toegelicht en onderbouwd dat dat wel op zeer korte termijn kan. Deze grief faalt.
Grieven I en II: persoonlijk partnerschap, betaling winstdelen, opzegging EYAN-overeenkomst
3.23.
De stellingen die [appellant] in het kader van zijn grieven I en II aandraagt zijn irrelevant voor de beoordeling van de bevoegdheid, en kunnen daarom onbesproken blijven.
slotsom; proceskosten
3.24.
De conclusie moet luiden dat de grieven falen of niet kunnen leiden tot de gevolgtrekking dat de voorzieningenrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Het hof begroot deze aan de zijde van EYAN tot op heden op € 272 voor het griffierecht en € 3.342 voor het salaris van de advocaat (3 punten x tarief II hoger beroep), totaal € 3.614. De nakosten begroot het hof zoals het dictum vermeldt.
4. Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het bestreden vonnis;
- -
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van EYAN begroot op € 3.614 tot op heden, en op € 163 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85 indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de betreffende termijn van 14 dagen;
- -
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- -
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Cleef-Metsaars, J.W. Frieling en B.R. ter Haar en
is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2022, in aanwezigheid van de griffier.