Einde inhoudsopgave
Relativiteit, causaliteit en toerekening van schade (R&P nr. CA21) 2019/6.2.6
6.2.6 Slotsom over de interpretatie van het causaliteitsvereiste
D.A. van der Kooij, datum 01-08-2019
- Datum
01-08-2019
- Auteur
D.A. van der Kooij
- JCDI
JCDI:ADS592173:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Voetnoten
Voetnoten
Zie nader nr. 340.
Zie nader nr. 328 waarin ik bespreek dat de Hoge Raad in het recente HR 6 januari 2017,NJ 2017/62 (UWV/X) deze leer toepast. Zie verder HR 17 juni 1932,NJ 1932/1464 m.nt. E.M. Meijers (Monte Santo); HR 20 juni 1980,NJ 1982/510 m.nt. J.A. Borman (Transportbeton/Eindhoven); HR 29 oktober 1993,NJ 1994/108 (Blok/Vara); HR 22 mei 2015, RvdW 2015/675 (Witlox Van den Boomen Accountants/Wahring Consult); en ook HR 11 januari 2013,NJ 2013/47 (Amsterdam/Have) laat zich aldus begrijpen.
318. De vraag resteert hoe de causaliteitstoets dient te worden ingevuld in de situatie waarin de laedens een normschendend doen wordt verweten. Niet gelukkig is mijns inziens om causaal verband tussen het specifiek normschendende element van dat doen en de schade te verlangen. Evenmin is gelukkig om bij de uitleg van gedragsnormen doorslaggevend gewicht toe te laten komen aan het gegeven dat bepaalde gedragingen rechtmatig kunnen worden verricht. Ook is niet gelukkig om bij de constructie van de hypothetische situatie toe te staan dat onrechtmatig doen van de laedens (deels) wordt vervangen door rechtmatig doen dat de laedens had kunnen verrichten. Hoewel langs deze drie wegen in allerlei gevallen op elegante wijze de wenselijke conclusie kan worden bereikt dat de laedens niet aansprakelijk is, wordt hiermee in andere gevallen een te scherpe begrenzing van aansprakelijkheid verkregen.
319. Twee mogelijkheden voor de invulling van het vereiste van causaal verband zijn wel werkbaar.
In de eerste plaats is het mogelijk om causaal verband tussen het normschendend doen als geheel en de schade voldoende te laten zijn voor de vervulling van het causaliteitsvereiste.
In bijvoorbeeld de casus van het transformatorenstation is bij deze toets het vereiste causale verband aanwezig. Denkt men namelijk het gehele onrechtmatige plaatsen van het transformatorenstation weg, dan is ook het uitzicht vanuit het hotel niet aangetast.
Deze toets voor het causale verband is relatief licht. In allerlei gevallen waarin het niet redelijk zou zijn om de laedens aansprakelijk te laten zijn, leidt deze toets tot de conclusie dat wel causaal verband tussen het onrechtmatige doen en de schade aanwezig is. Dat is geen probleem, omdat met behulp van het relativiteitsvereiste en het toerekeningsvereiste nog steeds tot de conclusie gekomen kan worden dat geen aansprakelijkheid voor de veroorzaakte schade bestaat. Ter zake van het causaliteitsvereiste is het beter om een te lichte toets te hanteren, dan een te strenge. Wanneer aansprakelijkheid in het kader van de causaliteit namelijk ten onrechte wordt afgesneden, laat zich dat niet in een ander vereiste voor aansprakelijkheid corrigeren.
In de tweede plaats is het mogelijk om de wijze waarop aan het causale verband wordt getoetst, af te laten hangen van de omstandigheden van het geval. Het antwoord op de vraag of men bij de constructie van de hypothetische situatie het weggedachte normschendende doen van de laedens (deels) vervangen mag worden door rechtmatig doen, kan men laten aankomen op de met de norm beoogde bescherming.
Op die manier kan men in de zaak van het transformatorenstation zeggen dat geen causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige plaatsing van dit station en de schade van de hoteleigenaar, omdat de schade ook rechtmatig toegebracht had kunnen worden. In deze casus is namelijk kennelijk niet beoogd om te beschermen tegen de schade zoals geleden en dan mag het onrechtmatige doen worden gesubstitueerd met het rechtmatige doen. In de casus van de onrechtmatige bewaring kan men dan zeggen dat aan het causale verband tussen de onrechtmatige bewaring en de schade van de zzp’er niet afdoet dat dezelfde schade rechtmatig, met machtiging, toegebracht had kunnen worden. In deze casus laat zich immers niet vaststellen dat (kennelijk) met de norm niet beoogd is te beschermen tegen de schade zoals geleden en mag het onrechtmatige doen niet worden gesubstitueerd door rechtmatig doen.
Op deze manier wordt niet in alle gevallen op gelijke wijze getoetst of causaal verband aanwezig is, maar bestaat wel het voordeel dat in allerlei gevallen dadelijk tot de conclusie wordt gekomen dat het vereiste causale verband niet aanwezig is en daarom geen aansprakelijkheid voor de schade bestaat.
Overigens is het aanpassen van de causaliteitstoets aan de hand van de met de geschonden norm beoogde bescherming, niet zo merkwaardig als dat op het eerste gezicht wellicht lijkt. De met de geschonden norm beoogde bescherming heeft in andere gevallen soms ook invloed op de invulling van de causaliteitstoets. In de literatuur is dit verschijnsel nauwelijks belicht. Illustratief is de in nr. 379 te bespreken casus, waarin de strekking van de norm meebrengt dat het redelijk is om de feitelijke situatie te vergelijken met een hypothetische situatie die zich in werkelijkheid nooit had kunnen voordoen. Naar ik meen doet zich een soortgelijk verschijnsel voor in ‘Zwarte’ neveninkomsten1 en in Baby Kelly:2 ook hier wordt de causaliteitstoets onder invloed van de strekking van de geschonden norm aangepast. De strekking van de geschonden norm kan overigens bovendien maken dat het redelijk is om lagere eisen aan het bewijs van het causale verband te stellen of te gaan werken met figuren van proportionele aansprakelijkheid.3 Deze onderwerpen vallen buiten het bestek van dit boek.
320. Naar ik meen, verdient de eerste, uniforme, toets de voorkeur. De overzichtelijkheid van het recht lijkt mij ermee gediend te zijn om niet al bij de vaststelling van het causale verband tussen het normschendende doen en de schade steeds met normatieve overwegingen rekening te moeten houden zoals bij de tweede toets nodig is.
Ik merk hierbij op dat de Hoge Raad als het hem uitkomt, naar het lijkt evenwel onbewust, de leer van Demogue-Besier toepast.4 De Hoge Raad werkt naar ik meen niet met een uniforme causaliteitstoets.
Deze opvatting brengt wel mee dat in het kader van het relativiteitsvereiste of van de schadetoerekening het gegeven dat dezelfde schade op een niet-relevant andere wijze rechtmatig toegebracht had kunnen worden een rol gaat spelen en soms tot de conclusie moet leiden dat geen aansprakelijkheid voor de veroorzaakte schade dient te bestaan. Zoals in het voorgaande bleek, kan uit deze omstandigheid namelijk volgen dat met de geschonden norm kennelijk niet beoogd is te beschermen tegen de schade zoals geleden en dat het niet redelijk zou zijn om de laedens voor de veroorzaakte schade aansprakelijk te houden. In hoofdstuk 9 werk ik dit nader uit. Ook brengt deze opvatting mee dat in het kader van het relativiteitsvereiste of de schadetoerekening soms nog bepaalde causale verbanden dienen te worden vastgesteld, omdat in die kaders dan van belang is of bepaalde rechtmatige handelwijzen tot dezelfde schade zouden leiden.