Einde inhoudsopgave
Relativiteit, causaliteit en toerekening van schade (R&P nr. CA21) 2019/6.1
6.1 Inleiding
D.A. van der Kooij, datum 01-08-2019
- Datum
01-08-2019
- Auteur
D.A. van der Kooij
- JCDI
JCDI:ADS588631:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Voetnoten
Voetnoten
Niet steeds is voor het vanwege de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis ontstaan van een schadevergoedingsverplichting vereist dat komt vast te staan dat deze gebeurtenis de schade heeft veroorzaakt: met name is dat niet nodig bij de figuur van de proportionele aansprakelijkheid (zie bijvoorbeeld HR 21 december 2012,NJ 2013/237 m.nt. S.D. Lindenbergh (Deloitte/Hassink)) en bij toepassing van art. 6:99 BW. Ik laat dat hier verder buiten beschouwing.
Uitzonderingen op deze regel worden gemaakt in met name het geval van meervoudige causaliteit en hypothetische causaliteit, zie hierover bijvoorbeeld Klaassen 2017, nr. 40 e.v. Ook op deze problematiek zal ik hier niet verder ingaan.
Zie bijvoorbeeld Asser/Sieburgh 6-II 2017, nr. 50 en 84.
286. De tweede in dit deel te behandelen ingangsvoorwaarde is of causaal verband bestaat tussen de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis en de schade.1 Voor het bestaan van dat causale verband is, in beginsel,2 beslissend of tussen deze gebeurtenis en die schade condicio-sine-qua non-verband bestaat. Dat condicio-sine-qua-non-verband is aanwezig indien en voor zover de schade niet zou zijn ontstaan wanneer de laedens niet een norm zou hebben geschonden dan wel wanneer de gebeurtenis waarvoor de laedens kwalitatief aansprakelijk is niet zou hebben plaatsgevonden. Ingeval de laedens een doen wordt verweten, werkt deze toets anders uit dan wanneer de laedens een nalaten wordt verweten. Indien de laedens een doen wordt verweten, wordt het normschendende doen weggedacht en beoordeeld hoe het de gelaedeerde dan zou zijn vergaan. Indien de laedens een nalaten wordt verweten, wordt normconform doen aanwezig gedacht en vervolgens beoordeeld in welke situatie de gelaedeerde dan zou zijn geraakt.3 Ik neem, zonder nadere bespreking daarvan, in dit boek deze algemeen aanvaarde opvattingen over de toetsing van de aanwezigheid van causaal verband tot uitgangspunt.
287. Ingeval de laedens een normschendend doen wordt verweten, bestaat echter een tweetal netelige problemen waaraan in de Nederlandse literatuur ten onrechte vrijwel geen aandacht besteed wordt en dat hier nadere bespreking behoeft. Beide problemen spelen in de situatie waarin de laedens zich op meerdere manieren conform de norm had kunnen gedragen, en bij het ene normconforme doen van de laedens de schade evenzeer zou zijn ontstaan, terwijl bij het andere normconforme doen van de laedens de schade niet zou zijn ontstaan. In het geval van normschendend nalaten spelen deze problemen overigens niet, omdat bij het onderzoek naar wat zonder de normschending zou zijn gebeurd de norm dicteert van welk handelen van de laedens uitgegaan dient te worden.
In het navolgende behandel ik eerst de vraag of causaal verband dient te bestaan tussen het gehele normschendende doen en de schade of slechts tussen het normschendende element van dit doen en de schade. In dit verband bespreek ik ook of het bij de vaststelling van het causale verband relevant is of de laedens de schade rechtmatig had kunnen veroorzaken (§ 6.2). Vervolgens behandel ik de vraag of bij het onderzoek naar wat zonder de normschending zou zijn gebeurd, na het wegdenken van het normschendende doen, erbij mag worden gedacht hoe de laedens zich in plaats daarvan zou hebben gedragen (§ 6.3). Het hoofdstuk sluit ik af met een samenvatting (§ 6.4).