Hof Amsterdam, 13-09-2010, nr. 23-000874-09 en 23-003677-07
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7812, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-09-2010
- Zaaknummer
23-000874-09 en 23-003677-07
- LJN
BN7812
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7812, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑09‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2009:BH1676, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU6012
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU6012, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 13‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijslevering verkrachting en pogingen daartoe. Schakelbewijs. Oplegging maatregel tbs en (duurzame) weigering medewerking aan onderzoek door gedragskundigen. Compensatie door strafverlaging n.a.v. inhoud televisie-uitzending.
Partij(en)
parketnummers: 23-000874-09 en 23-003677-07
datum uitspraak: 13 september 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2009 en tegen het vonnis van 18 mei 2007 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-528368-07 en 13-461830-08 en 13-461829-08 (hierna te noemen zaak A, respectievelijk zaak B en zaak C) en in de strafzaak onder nummer 13-525025-06 (hierna te noemen zaak D) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Procesverloop
zaak A, B en C
De rechtbank Amsterdam heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de parketnummers 13-528368-07, 13-461830-08 en 13-461829-08 (respectievelijk zaak A, B en C) zijn aangebracht, op de terechtzitting van 21 november 2008 gevoegd, waarna zij op 3 februari 2009 uitspraak van het vonnis heeft gedaan.
Tegen voormeld vonnis hebben zowel de verdachte als de officier van justitie op 13 februari 2009 hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft voormelde strafzaak het parketnummer 23-000874-09.
In de schriftuur hoger beroep van 3 maart 2009 heeft de officier van justitie aangegeven
– zakelijk weergegeven – dat zij zich in de bewezenverklaring en de kwalificaties van de ten laste gelegde feiten grotendeels kan vinden, met uitzondering van de vrijspraak van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde feit, en dat de voornaamste reden voor het hoger beroep de strafmodaliteit is. Het hoger beroep van de officier van justitie strekt ertoe dat aan de verdachte alsnog de gevorderde, maar door de rechtbank niet opgelegde terbeschikkingstelling-maatregel met dwangverpleging alsmede een gevangenisstraf van zes jaren wordt opgelegd.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2009 (zaak A, B en C) heeft de advocaat-generaal herhaald dat het hoger beroep van de officier van justitie erop is gericht dat de maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging aan de verdachte wordt opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2010 heeft de advocaat-generaal voorts medegedeeld dat zij geen bezwaren heeft tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak van het in zaak A onder 1 als 1e alternatief ten laste gelegde, het onder 4, tweede gedeelte en het in zaak B onder 4 ten laste gelegde en dat zij derhalve van die feiten vrijspraak zal vorderen.
De verdachte heeft op 14 december 2009 ten aanzien van zaak A, B en C desgevraagd verklaard dat het namens hem ingestelde hoger beroep niet is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak en dat hij overigens meent dat hij ten onrechte is veroordeeld.
zaak D
De rechtbank Amsterdam heeft in de zaak met parketnummer 13-525025-06 (zaak D) op 18 mei 2007 vonnis gewezen.
In hoger beroep heeft voormelde strafzaak het parketnummer 23-003677-07.
Tegen voormeld vonnis van 18 mei 2007 is door de verdachte op 25 mei 2007 en door de officier van justitie op 1 juni 2007 hoger beroep ingesteld.
Namens de verdachte is ter terechtzitting van het hof van 8 december 2008 gesteld dat het ingestelde hoger beroep van de verdachte slechts is gericht tegen de veroordeling van het onder 1 ten laste gelegde.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2008 heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep van het openbaar ministerie slechts gericht is tegen de vrijspraken van de onder feit 2 en feit 4 ten laste gelegde feiten.
Ter terechtzitting van het hof van 30 augustus 2010 heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat het openbaar ministerie berust in de door de rechtbank gegeven vrijspraak van het onder 3 en 5 ten laste gelegde.
Voeging zaak A, B, C en D
Het hof heeft op de terechtzitting van 14 december 2009 de strafbare feiten in de tegen de verdachte aanhangige strafzaken met parketnummers 23-00874-09 en 23-003677-07 gevoegd.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 1, eerste gedeelte, en het onder 4 tweede gedeelte, in zaak B onder 4, in zaak C onder 2 en in zaak D onder 2, 3, 4 en 5 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in de vonnissen waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Nu de officier van justitie eveneens hoger beroep heeft ingesteld, liggen deze feiten desalniettemin in hoger beroep in volle omvang voor.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 21 november 2008 en 20 januari 2009 (zaak A, B en C) en 16 mei 2007 (zaak D) en op de terechtzittingen in hoger beroep van 8 december 2008 (zaak D), 22 april 2009 (zaak D), 9 juli 2009 (zaak A, B en C), 21 september 2009 (zaak A, B, C en D), 14 december 2009 (zaak A, B, C en D), 18 februari 2010 (zaak A, B, C en D) en 30 augustus 2010 (zaak A, B, C en D).
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A
- 1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Diemen, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer J, hierna: J] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg),
- -
die [J] onverhoeds en/of met veel kracht vanachter heeft beetgepakt
bij haar keel en/of
- -
(vervolgens) die keel heeft dichtgeknepen en/of een (andere) hand over haar
mond en/of neus heeft geplaatst en/of
- -
die [J] met kracht achterover heeft getrokken en/of die [J] de
bosjes heeft ingesleept (en aldus aan het zicht heeft onttrokken) en/of
- -
die [J] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Wees stil,
wees stil, doe rustig niet gillen anders ga ik je vermoorden", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Diemen, althans in Nederland ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [J] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- -
die [J] onverhoeds en/of met veel kracht vanachter heeft beetgepakt
bij haar keel en/of
- -
(vervolgens) die keel heeft dichtgeknepen en/of een (andere) hand over haar
mond en/of neus heeft geplaatst en/of
- -
die [J] met kracht achterover heeft getrokken en/of die [J] de
bosjes heeft ingesleept (en aldus aan het zicht heeft onttrokken) en/of
- -
die [J] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Wees stil,
wees stil, doe rustig niet gillen anders ga ik je vermoorden", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking;
- 2.
hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Diemen, althans in Nederland opzettelijk [J] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- -
die [J] onverhoeds en/of met kracht vanachter bij haar keel heeft beetgepakt en/of
- -
die [J] met kracht achterover heeft getrokken en/of die [J] de
bosjes heeft ingesleept (en aldus aan het zicht heeft onttrokken) en/of
- -
die [J] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Wees stil,
wees stil, doe rustig niet gillen anders ga ik je vermoorden", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking;
- 3.
hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Diemen, althans in Nederland [J] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of verkrachting, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [J]
- -
onverhoeds en/of met veel kracht vanachter heeft beetgepakt bij haar keel en/of
- -
(vervolgens) die keel heeft dichtgeknepen en/of een (andere) hand over haar
mond en/of neus heeft geplaatst en/of
- -
met kracht achterover heeft getrokken en/of die [J] de bosjes heeft
ingesleept (en aldus aan het zicht heeft onttrokken) en/of
- -
daarbij die [J] (meermalen) dreigend de woorden toegevoegd: "Wees stil, wees stil, doe rustig niet gillen anders ga ik je vermoorden",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
- 4.
hij op of omstreeks 8 augustus 2007 te Amsterdam, althans in Nederland door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer K, hierna: K] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte die [K] onverhoeds
vanachter vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of een hand over de mond van die [K] gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of die [K] over het trottoir de bosjes ingetrokken (en aldus aan het zicht onttrokken) en/of die [K] doen knielen en/of die [K] haar broek uit laten trekken en/of die [K] zijn, verdachtes broek uit laten trekken en/of zijn, verdachtes penis in de vagina van die [K] geduwd en/of heeft verdachte (telkens) het gezicht van die [K] opzij geduwd en/of die [K] meermalen opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Don't look" en/of "I won't hurt you if you are quiet” en/of "Sit Down" en/of "What's your adress, don't go to the police" en/of “I will fuck you up, I will kill you, be quiet", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 8 augustus 2007 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee en/of 50 euro en/of een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [K], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [K], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [K] onverhoeds vanachter heeft vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of een hand over de mond van die [K] gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of die [K] over het trottoir de bosjes ingetrokken/geduwd heeft (en aldus aan het zicht onttrokken heeft) en/of die [K] op haar knieën heeft geduwd en/of (daarbij) dreigend tegen die [K] heeft gezegd: "Sit down" en/of "Don't look" en/of " I won't hurt you if you are quiet" en/of verdachte die [K] om geld gevraagd heeft;
en/of
hij op of omstreeks 8 augustus 2007 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [K] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of 50 Euro en/of een bankpas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [K], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [K] onverhoeds vanachter heeft vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of een hand over de mond van die [K] gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of die [K] over het trottoir de bosjes ingetrokken/geduwd heeft (en die [K] aldus aan het zicht onttrokken heeft) en/of die [K] op haar knieën heeft geduwd en/of (daarbij) dreigend tegen die [K] heeft gezegd: "Sit down" en/of "Don't look" en/of "I won't hurt you if you are quiet" en/of die [K] om geld gevraagd heeft en/of aldus voor die [K] een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
Zaak B
- 1.
hij op of omstreeks 2 september 2007 te Diemen, althans in Nederland ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [slachtoffer L, hierna: L] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk die [L] (onverhoeds) van achter heeft benaderd en/of (stevig) heeft
vastgepakt en/of vastgepakt heeft gehouden en/of een hand over haar mond heeft gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden en/of die [L] de bosjes in heeft geduwd en/of die [L] aldaar tegen het lichaam heeft geduwd, teneinde die [L] tegen de grond te werken en/of (daarbij) over de borst(en) en/of de borststreek en/of de buik, althans het lichaam van die [L] heeft gewreven en/of aldus voor die [L] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en/of
hij op of omstreeks 2 september 2007 te Diemen, althans in Nederland door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [L] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het wrijven over de borst(en) en/of de borststreek en/of de buik, althans het
lichaam van die [L] en/of bestond(en) dat geweld en/of die feitelijkheden en/of die
bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- -
die [L] (onverhoeds) van achter heeft benaderd en/of heeft vastgepakt en/of vastgepakt heeft gehouden en/of
- -
een hand over haar mond heeft gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden en/of
- -
die [L] de bosjes in heeft geduwd en/of die [L] aldaar tegen het lichaam heeft geduwd, teneinde die [L] tegen de grond te werken en/of aldus voor die [L]
een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
- 2.
hij op of omstreeks 2 september 2007 te Diemen, althans in Nederland met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (inhoudende 15 Euro
en/of een identiteitskaart en/of een boek en/of een verzekeringspas en/of een strippenkaart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [L], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [L], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [L] (onverhoeds) van achter heeft benaderd en/of (stevig) heeft vastgepakt en/of vastgepakt heeft
gehouden en/of een hand over haar mond heeft gedrukt en/of gedrukt heeft gehouden
en/of die [L] de bosjes in heeft geduwd en/of die [L] aldaar tegen het lichaam heeft geduwd, teneinde die [L] tegen de grond te werken en/of (daarbij) over de borst(en) en/of de borststreek en/of de buik, althans het lichaam van die [L] heeft gewreven en/of aldus voor die [L] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
- 3.
hij op of omstreeks 2 september 2007 te Diemen, althans in Nederland opzettelijk [L] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [L]
- (onverhoeds)
van achter te benaderen en/of (stevig) vast te pakken en/of vastgepakt te houden en/of een hand over haar mond te drukken en/of gedrukt te houden en/of die [L] de bosjes in te duwen en/of die [L] aldaar tegen het lichaam heeft geduwd, teneinde die [L] tegen de grond te werken, waardoor die [L] niet weg kon komen;
- 4.
hij op of omstreeks 2 september 2007 te Diemen, althans in Nederland [L] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [L]
- -
(onverhoeds) van achter benaderd en/of vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of
- -
een hand over haar mond gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- -
die [L] de bosjes in geduwd
en/of die [L] aldaar tegen het lichaam heeft geduwd, teneinde die [L] tegen de grond te werken en/of over de borst(en) en/of de borststreek, en/of de buik van die [L] heeft gewreven;
Zaak C
1.
hij op of omstreeks 20 december 2007 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk twee computerbeeldschermen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan regiopolitie Amsterdam-Amstelland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met zijn vuist (met kracht) tegen die schermen te slaan;
2.
hij op of omstreeks 20 december 2007 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer M, hierna: M], rechercheur van regiopolitie Amsterdam-Amstelland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel (kras op zijn kaak) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Zaak D
1.
hij op of omstreeks 18 januari 2006 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer N, hierna: N] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij verdachte
- -
die [N] (met kracht) in/bij de keel en/of nek vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- -
tegen die [N] gezegd dat zij moest doen wat hij, verdachte zei en/of haar broek moest uitdoen en/of als zij, die [N] enig geluid zou maken, dat hij, verdachte haar dan zou slaan, althans een of meer van dergelijke woorden geuit tegen die [N] en/of
- -
het hoofd van die [N] (met kracht) naar zijn, verdachte's penis geduwd en/of gebracht en/of aldus die [N] gedwongen, althans bewogen hem, verdachte te pijpen en/of
- -
(met kracht) zijn, verdachte's penis in de mond en/of anus van die [N] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of
- -
die [N] (met kracht) in/tegen het gezicht gestompt en/of geslagen en/of
- -
die [N] (met kracht) (bij het lichaam en/of kleding) vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- -
zijn, verdachte's hand over de mond en/of neus van die [N] gebracht en/of gelegd en/of
- -
op die [N] gelegen en/of
- -
(met kracht) het gezicht van die [N] op het asfalt gedrukt en/of gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2006 tot en met 20 januari 2006, althans op of omstreeks 13 januari 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [slachtoffer O, hierna: O] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- -
met beide handen de keel en/of hals van die [O] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of dicht gedrukt en/of
- -
het hoofd van die [O] naar beneden en/of naar zijn, verdachte's penis heeft gebracht en/of geduwd en/of
- -
tegen die [O] heeft gezegd: "Nu pijpen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 31 december 2005 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer P, hierna: P] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte
- -
die [P] (met kracht) in/bij de nek en/of kleding vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- -
die [P] (met kracht) in de struiken geduwd en/of getrokken en/of
- -
die [P] een of meermalen (met kracht) gestompt en/of geslagen in/tegen diens gezicht en/of lichaam en/of
- -
die [P] (met kracht) bij de keel en/of hals vastgepakt en/of vastgehouden en/of de keel en/of hals van die [P] dichtgedrukt en/of dicht gedrukt gehouden en/of
- -
het hoofd van die [P] (met kracht) vastgepakt en/of naar beneden en/of naar en/of tegen zijn, verdachte's penis geduwd en/of getrokken en/of gebracht en/of aldus die [P] heeft gedwongen, aldus bewogen hem, verdachte te pijpen en/of
- -
zijn, verdachte's penis in de mond van die [P] gebracht en/of heen en weer bewogen en/of - tegen die [P] gezegd: "Pak hem dan" en/of "Je hebt zelf in de hand hoe het afloopt" en/of "Je gaat me nu wel pijpen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- -
die [P] tegen de grond geduwd en/of
- -
een of meermalen die [P] (met kracht) in/tegen het lichaam geschopt en/of getrapt;
- 4.
hij op of omstreeks 18 januari 2006, althans in of omstreeks de periode van 5 januari 2006 tot en met 22 januari 2006 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer Q, hierna: Q] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte
- -
die [Q] (met kracht) in/bij de nek en/of gezicht vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- -
die [Q] een of meermalen (met kracht) tegen haar hoofd geslagen en/of gestompt en/of
- -
die [Q] (met kracht) over een afstand van ongeveer 50 meter (op haar knieën) meegetrokken en/of meegesleurd en/of
- -
tegen die [Q] gezegd: "Suck me, suck me", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- -
het hoofd en/of nek van die [Q] naar beneden en/of naar zijn, verdachte's penis gebracht en/of geduwd en/of aldus die [Q] gedwongen althans bewogen de penis van hem, verdachte in haar mond te nemen en/of
- -
zijn, verdachte's penis in de mond van die [Q] gebracht en/of heen en weer bewogen;
- 5.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 31 december 2005 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer R, hierna: R] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte
- -
(met kracht) die [R] bij haar keel en/of hals vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- -
(met kracht) de keel en/of hals van die [R] dicht gedrukt en/of dicht gedrukt gehouden en/of
- -
de broek van die [R] naar beneden getrokken en/of
- -
(met kracht) het hoofd van die [R] vastgepakt en/of vastgehouden en/of naar beneden en/of naar de penis van hem, verdachte geduwd en/of gebracht en/of aldus die [R] gedwongen althans bewogen om zijn, verdachte's penis in haar mond te nemen en/of
- -
zijn, verdachte's penis in de mond en/of vagina en/of anus van die [R] gebracht en/of heen en weer bewogen.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnissen waarvan beroep
De vonnissen waarvan beroep kunnen niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt, reeds omdat het hof tot andere beslissingen over het bewijs komt.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde
Door de raadsman van de verdachte is betoogd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van alle hem in zaak D ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft voorts betoogd dat alle in zaak D ten laste gelegde feiten zelfstandig beoordeeld dienen te worden, in de zin dat het hof het bewijs dat rechtstreeks redengevend is voor het ene feit niet ook bezigt voor het bewijs van het andere feit.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezen verklaring van hetgeen onder 1, 2 en 4 ten laste is gelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In de nacht van 18 januari 2006 heeft er in de onmiddellijke nabijheid van Stichting de Regenboog en de Nieuwmarkt (te weten het Zuiderkerkhof en het Zakslootje) te Amsterdam een verkrachting en een poging tot een verkrachting plaatsgevonden. In beide gevallen waren de aangeefsters ([N] en [Q]) verslaafde prostituees, die beiden van de opvang van Stichting de Regenboog gebruik maakten. Beide aangeefsters werden in eerste instantie benaderd in verband met door hen te leveren diensten. De verkrachting dan wel de poging daartoe heeft op dezelfde wijze plaatsgevonden (de aangeefsters zijn met veel kracht bij hun keel gepakt en in hun nek gegrepen, waarna hun hoofd richting het kruis van de man is geduwd om hem oraal te bevredigen). Beide aangeefsters hebben een gelijkluidend signalement verstrekt, en een van de aangeefsters – [N] – heeft bij gelegenheid van een enkelvoudige fotoconfrontatie de verdachte herkend. De verdachte voldoet aan het signalement, namelijk dat het een negroïde man betreft, tussen de 20 en de 30 jaar, met een sportief voorkomen en een rastakapsel. Dit signalement is weliswaar als ‘niet-algemeen’ te kenmerken, doch niet zo uniek dat reeds de vrijwel gelijkluidende signalementen dwingen tot het zonder enige twijfel aannemen dat beide feiten door een en dezelfde dader zijn begaan.
Tevens is een beschrijving gegeven van een jas die de verkrachter heeft gedragen, waarbij kenmerken zijn genoemd die onmiskenbaar gelijken op de kenmerken van een jas van de verdachte die later onder de verdachte in beslag is genomen. Nu sprake is van een kort tijdsverloop tussen de beide delicten die in dezelfde nacht en in dezelfde omgeving hebben plaatsgevonden, met slachtoffers uit dezelfde kwetsbare doelgroep, een soortgelijke werkwijze en een vrijwel gelijkluidend signalement van de dader, is het hof van oordeel dat er sterke aanwijzingen bestaan dat een en dezelfde persoon deze beide delicten heeft gepleegd. De door het hof te beantwoorden kernvraag is echter of de verdachte die persoon is.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de stukken in het dossier aanknopingspunten bieden voor het aannemen van strafbare betrokkenheid van de verdachte bij de in zaak D onder 1 (aangeefster [N]), 2 (aangeefster [O]) en 4 (aangeefster [Q]) ten laste gelegde feiten. Echter, die aanknopingspunten zijn voor de bewijsbeslissing niet toereikend, in de zin dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen zijn op grond waarvan het hof de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte de in zaak D onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het hof zal dit oordeel hierna toelichten.
Ten aanzien van zaak D onder 1 (aangeefster [N])
Ten aanzien van zaak D onder 1 heeft aangeefster [N] voornoemd aangegeven dat de jas die haar verkrachter droeg, voorzien was van badges. Het hof heeft aan de hand van foto’s uit het dossier vastgesteld dat zich op de in beslag genomen jas van de verdachte in het geheel geen badges bevinden. Het hof is van oordeel dat badges op een jas als onderscheidend kenmerk moeten worden aangemerkt, zodat het hof niet voorbij kan gaan aan het gegeven dat dit kenmerk op de onder de verdachte in beslag genomen jas ontbreekt. Nu het hof verdachtes bezit van deze jas om die reden niet als bewijsmiddel zal gebruiken, resteren ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte slechts – deels overlappend – de enkelvoudige fotoherkenning door aangeefster [N] en het feit dat de verdachte aan het signalement van de verkrachter voldoet. Het signalement is echter te weinig specifiek, terwijl aan het resultaat van de gehouden
– enkelvoudige – fotoconfrontatie voor de bewijslevering geen doorslaggevende waarde kan worden toegekend. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de stukken in het dossier - ook in onderling verband beschouwd - geen bewijsmiddelen inhouden waaruit het hof de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte het hem in zaak D onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van zaak D onder 2 (aangeefster [O])
Wat betreft de ten laste gelegde (poging tot) verkrachting van [O] (zaak D onder 2) is het hof van oordeel dat vrijspraak dient te volgen, reeds omdat voor de kern van de beschuldiging in de stukken in het dossier geen andere bevestiging te vinden is dan de aangifte van [O].
Dat aangeefster [O] enige tijd na het ten laste gelegde feit – op 27 januari 2006 – een man bij het metrostation Waterlooplein heeft aangewezen als haar verkrachter, welke persoon vervolgens is weggerend, en dat op basis van de door die persoon achtergelaten papieren kan worden aangenomen dat deze man de verdachte betreft, doet daaraan niet af. Immers, niet kan worden uitgesloten dat er (ook) andere beweegredenen voor dat wegrennen kunnen hebben bestaan dan de verdenking van een verkrachting, ook ingeval [O] luid en duidelijk aangaf dat zij haar verkrachter herkende. Dat het signalement van de verdachte voldoet aan het signalement van de dader evenmin. Ten slotte kan ook geen gebruik worden gemaakt van zogenoemd ‘schakelbewijs’, zoals de advocaat-generaal heeft betoogd, reeds omdat de betrokkenheid van een verdachte niet alleen uit een soortgelijke werkwijze kan worden afgeleid en de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak D onder 3 en 5 (aangeefsters [P] respectievelijk [R])
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte in zaak D onder 3 en 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.
Gelet hierop behoeft het verweer van de raadsman dat voor de onder D ten laste gelegde feiten van schakelbewijs geen gebruik mag worden gemaakt, geen nadere bespreking.
Ten aanzien van zaak D onder 4 (aangeefsters [Q])
In deze zaak is [getuige S, hierna: S] getuige geweest van de afloop van de verkrachting. [S] heeft medewerking verleend aan een meerkeuze fotoconfrontatie. [S] heeft naar aanleiding van de gehouden foto-confrontatie verklaard dat aan hem de foto’s van drie personen zijn opgevallen, die voor hem eigenlijk alle drie dezelfde kernmerken hadden. [S] kon de man die hem voor ogen stond, er niet uit halen. Op de foto – een politiefoto van de verdachte – die de politie-ambtenaar [T] [hierna: T] even later aan [S] heeft getoond, had de persoon op de foto een smaller gezicht dan [S] zich herinnerde, aldus de verklaring van [S] bij de rechter-commissaris. Voorts heeft [S] als kenmerk van de verdachte omschreven dat het haar van de persoon die hij die nacht had gezien, bij de oren was opgeschoren, hetgeen uit geen ander van de verdachte opgegeven signalement naar voren is gekomen. Ongeveer tien maanden na het voorval is aan [S] een onder de verdachte in beslag genomen jas getoond. Bij die gelegenheid heeft [S] als zijn mening te kennen gegeven dat de getoonde jas iets minder donkergekleurd was dan hij zich herinnerde, onder zijn kanttekening dat het ten tijde van zijn waarneming avond en donker was. [S] heeft overigens opgemerkt dat hij heeft begrepen dat de aan hem getoonde jas naar alle waarschijnlijkheid de jas van de verdachte was, aangezien het om één enkele jas ging en deze bovendien in een grote papieren zak was verpakt.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 30 augustus 2010 is gebleken dat de als getuige gehoorde [Q] zich van het feit waarvan zij aangifte heeft gedaan weinig kon herinneren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof deze, door de advocaat-generaal als bewijsmiddelen aangeduide verklaringen en bevindingen ontoereikend om op basis daarvan de overtuiging te bekomen dat de verdachte het hem in zaak D onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Nu het hof tot vrijspraak komt van het in zaak D onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, behoeven de verweren van de raadsman die op deze zaken betrekking hebben, geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het in zaak A en B ten laste gelegde
De raadsman heeft betoogd dat elk in de zaken A en B ten laste gelegde feit een zelfstandige beoordeling vergt, in de zin dat het hof het bewijs dat rechtstreeks redengevend is voor het ene feit niet ook bezigt voor het bewijs van het andere feit. Naar zijn mening behoort de verdachte van de in deze zaken ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de raadsman, ingeval het hof tot een bewezenverklaring van de onder A en B ten laste gelegde feiten komt, subsidiair verzocht om de oproeping van de getuigen-deskundigen, nu de getuigen-deskundigen geen antwoord hebben gegeven op alle door de raadsman gestelde vragen, aldus de raadsman. Ingeval het hof hiertoe geen noodzaak ziet, heeft de raadsman, meer subsidiair, bepleit dat het hof alle resultaten van het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) verrichte onderzoek van de bewijslevering zal uitsluiten, nu de verdediging deze resultaten niet voldoende heeft kunnen betwisten.
Het eerste hiervoor genoemde verweer ziet op het afzien van schakelconstructies in de bewijsmotivering. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat als regel heeft te gelden dat schakelbewijs in het algemeen niet is toegelaten faalt dit verweer, gelet op hetgeen het hof afleidt uit rechtspraak van de Hoge Raad (Hoge Raad, 14 maart 2006, LJN: AU5496). In aanmerking genomen hetgeen door de raadsman aan dit onderdeel van zijn verweer ten grondslag is gelegd overweegt het hof dat in de ter berechting voorliggende zaak niet valt in te zien op welke grond het hof bij zijn oordeel over het bewijs van het ene feit niet ook mag betrekken hetgeen in overeenkomstige zin is gebleken over de feitelijke gang van zaken ten aanzien van een of meer andere feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen en het desbetreffende handelen van de verdachte.
Het verweer met betrekking tot de deskundigen zal het hof hieronder onder het kopje Ten aanzien van het voorwaardelijk gedane verzoek behandelen.
De raadsman heeft ten slotte met het oog op zaak A en zaak B naar voren gebracht dat er een recht op contra-expertise bestaat. Wat ook van de juistheid van die stelling moge zijn, de raadsman heeft niet om het doen houden van tegenonderzoek verzocht, zodat op dit onderdeel geen door het hof te nemen beslissing voorligt.
Ten aanzien van zaak A onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde (aangeefster [J])
Op 30 oktober 2007 heeft aangeefster [J] aangifte gedaan van – onder meer – een poging tot verkrachting. Uit haar aangifte (dossier doorgenummerd pag. 12 tot en met 17) blijkt, samengevat weergegeven, dat zij omstreeks 8.40 uur in het Bergwijkpark te Diemen liep. Zij is plotseling van achteren hard beetgepakt. Terwijl haar keel werd dichtgeknepen, is een andere hand over haar mond en neus gelegd. Zij is vervolgens met veel kracht achterover getrokken, en daarna het gras op en de bosjes in getrokken. Toen zij de kans kreeg is zij heel hard gaan gillen. Tegen drie jongens die op de fiets aan kwamen rijden, heeft zij gezegd dat zij de politie moesten bellen. De drie jongens [getuigen U, V en W] zijn als getuige bij de politie gehoord. Zowel de aangeefster [J] als de drie getuigen hebben de man omschreven als donker negroïde, stevig/gespierd, met een grote bos haar in een haarnetje of rastamuts en donkere kleding. Op afdrukken van videobeelden van het nabij het Bergwijkpark gelegen station Diemen Zuid, gemaakt op 30 oktober 2007 tussen 8.44 uur en 8.48 uur, valt de aanwezigheid van een man waar te nemen die aan dat signalement voldoet. Bij binnenkomst van dat station draagt de man een haarnetje. Als hij op de beelden op het perron is verschenen, draagt hij zijn haren los. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2010 verklaard dat hij het is, die op de beelden en afdrukken is te zien. In de tijdlijn die de verbalisant [T] heeft opgesteld, past dat degene die op de beelden is te zien – naar nu is gebleken: de verdachte – de persoon is geweest die [J] heeft vastgepakt en meegetrokken.
Op 1 november 2007 heeft de getuige [V hierna: V] op verzoek van de politie bedoelde videobeelden bekeken. Bij die gelegenheid heeft hij verklaard dat hij de persoon op die beelden herkent als degene die de vrouw heeft aangevallen. De raadsman heeft ten aanzien van deze herkenning aangevoerd dat de getuige is beïnvloed. Uit het verhoor van [V] bij de rechter-commissaris blijkt dat politieambtenaren aan [V] hebben gevraagd of hij beelden van de mogelijke dader wilde bekijken, althans woorden met een dergelijke strekking, en dat de verbalisanten hem hebben gezegd dat zijn beschrijving van de dader het best leek op de persoon op die beelden. Indien het hof als uitgangspunt neemt dat juist is dat de verbalisanten de getuige hebben gevraagd of hij beelden van de mogelijke dader wilde bekijken – de mogelijkheid bestaat immers ook dat andere bewoordingen zijn geuit, maar dat dit de interpretatie is die de getuige daaraan zelf heeft gegeven – acht het hof deze gang van zaken aangaande de confrontatie met de videobeelden niet zuiver. Beïnvloeding van de getuige is op deze wijze immers niet uitgesloten. Het hof zal hier, evenals de rechtbank, echter niet de conclusie aan verbinden dat deze verklaring niet voor het bewijs gebruikt mag worden, nu de getuige reeds voorafgaand aan de confrontatie met de beelden een nauwkeurig signalement heeft gegeven van de dader, en nu hij bepaalde elementen uit dit signalement (kleding, hoofddeksel – in eigen woorden van de getuige: een rastamuts – en tas) ook heeft herkend bij de persoon zichtbaar op die beelden. Het hof acht de door hem afgelegde verklaring dan ook betrouwbaar.
Op het verblijfadres van de verdachte heeft de politie een zwart vest met rode opdruk aangetroffen, waarvan de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat dit zijn vest is. Dit vest is door het NFI onderzocht op vezel(contact)sporen. In rapporten van het NFI van 1 februari 2008 en 23 september 2008 hebben deskundigen geconstateerd dat het zeer wel mogelijk is dat er contact is geweest tussen dit vest en de jas van [J]. Er zijn aanwijzingen voor wederzijdse vezeloverdracht tussen het vest van de verdachte en de jas van het slachtoffer, terwijl er ook sprake is van relatief grote aantallen vezels. Dit laatste vormt ook een indicatie dat sprake is geweest van direct contact tussen die kledingstukken. Het hof acht deze rapporten gelet op die twee aspecten – wederzijds contact en relatief grote aantallen vezels – dan ook mede redengevend voor het bewijs.
De raadsman heeft betoogd dat – naar het hof de raadsman begrijpt – niet is komen vast te staan dat de feitelijke gedragingen van de belager van [J] in enige zin gericht zijn geweest op het dwingen van die [J] tot het ondergaan van handelingen die mede uit het seksueel binnendringen van haar lichaam bestaan.
Het hof acht, gelet op de bewijsmiddelen, bezien in hun onderling verband en samenhang, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [J] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, nu de bewezen geachte handelingen van de verdachte – het onverhoeds en van achteren benaderen, met kracht beetpakken, een hand over de mond leggen en de bosjes intrekken – naar hun uiterlijke verschijningsvorm als begin van uitvoering van het misdrijf van verkrachting moeten worden aangemerkt.
Voor zover de raadsman heeft beoogd het verweer te voeren dat niet is te bewijzen dat de gerichtheid van de handelingen van verdachte op het seksueel binnendringen zouden zijn gericht, nu door de interventie van de drie getuigen het strafbaar feit niet is voltooid, verwerpt het hof dit verweer. Bij de bewezenverklaring van dit onder 1 tweede alternatief ten laste gelegde neemt het hof voorts in aanmerking de zeer sterke overeenkomsten betreffende de gewelddadige gedragingen en ontuchtige handelingen die de verdachte op een andere dag op dezelfde locatie ten aanzien van een ander vrouwelijk slachtoffer heeft gepleegd, zoals het hof in zaak B onder 1 eveneens bewezen acht.
Het hof acht gelet op het vorenoverwogene en de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2, en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde (aangeefster [K])
Op 9 augustus 2007 heeft aangeefster [K] aangifte gedaan van
– onder meer – verkrachting en diefstal met geweld. Uit haar aangifte (dossier doorgenummerde pag. 319 tot en met 322) blijkt, samengevat weergegeven, dat zij op 8 augustus 2007 omstreeks 14.49 uur uit de metro is gestapt bij metrostation Van der Madeweg te Amsterdam. Toen zij ongeveer vijf minuten later onder een viaduct doorliep, voelde ze plotseling dat iemand die haar aan haar achterzijde had benaderd, haar met zijn arm om haar hals vastgreep. Hij hield zijn hand over haar mond en trok haar met kracht achteruit. Zij zag dat de blote onderarm een donkere, negroïde huidskleur had. Ze voelde dat zij achteruit werd getrokken en vervolgens werd zij schuin omhoog getrokken waarna zij vooruit moest lopen in de richting van de bosjes. Hij duwde haar vervolgens in de richting van de bosjes. Hij zei “Don’t look” en “I won’t hurt you if you are quiet”. Hij heeft haar het onverharde stuk langs de weg op geduwd en duwde haar enkele tientallen meters voort. De man heeft haar hierna op haar knieën geduwd, waarna hij haar om geld vroeg, dat zij hem samen met haar bankpas heeft gegeven. Hij was achter haar geknield of gehurkt en hield haar nog steeds met een arm om haar nek vast. Toen [K] probeerde los te komen en te roepen greep de man haar steviger vast en zei “I will fuck you up, I will kill you, be quiet”. De man heeft vervolgens [K] weer op haar knieën had gedwongen en haar gezegd dat zij haar broek naar beneden moest doen. Hierna voelde zij dat de man met zijn hand haar schaamlippen uit elkaar en haar billen omhoog deed, waarna hij een paar keer met zijn penis in haar vagina is gegaan. [K] had letsel, in de vorm van striemen, als gevolg van het slepen door de braamstruiken (dossier doorgenummerde pagina 290 tot en met 297). Voorts heeft zij verklaard dat zij roze oorringen droeg, die zij is verloren, en heeft de politie op de plaats delict platgetrapte bramen en op de bladeren van een struik een roze oorring aangetroffen.
Het hof neemt op basis van het vorenoverwogene, zoals daarvan uit de bewijsmiddelen blijkt, als vaststaand aan dat de door aangeefster beschreven handelingen hebben plaatsgevonden.
Schakelbewijs
Het hof heeft ten slotte bij het oordeel dat de verdachte de met betrekking tot [K] tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, zoals hierna te melden, ook betrokken de bewijsmiddelen die voor het bewijs ten aanzien van de zaken [L] en [J] worden gebruikt.
Het hof komt daartoe gelet op de gelijksoortigheid van de werkwijze en - in twee gevallen - plaats. In alle drie de gevallen is er sprake geweest van het onverhoeds van achteren benaderen, waarbij een hand over de mond werd gelegd en de aangeefsters de bosjes werden ingetrokken, waarbij in twee van de drie gevallen de aangeefsters tevens zijn beroofd dan wel afgeperst. De plaats delict was bovendien in de zaak van [L] en [J] exact hetzelfde, namelijk in de nabijheid van een bankje in het Bergwijkpark te Diemen.
DNA
De jas van [K] is voor onderzoek naar het NFI gestuurd. Uit het rapport van dr. A.J. Kal (hierna: Kal) van 18 januari 2008 naar aanleiding van het door het NFI uitgevoerde onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, blijkt dat uit de bemonstering aan de achterkant onder de rechterschouder van de jas van [K] een DNA-mengprofiel is verkregen.
Bij de rechter-commissaris heeft Kal op 17 september 2008 over de selectie van het gedeelte van de jas dat zou worden onderzocht, verklaard dat niet alleen op basis van een verklaring van een slachtoffer maar ook aan de hand van eigen observaties, al dan niet met behulp van hulpmiddelen, wordt gezocht. De sporen zijn in dit geval voornamelijk bovenaan de jas genomen omdat op de jas lichte vegen en oplichtende plekjes (het hof begrijpt: door het gebruik van hulpmiddelen) te zien waren. De hele jas is bekeken en vervolgens is de keuze gemaakt waar de bemonsteringen zouden worden genomen. Op de vraag in hoeverre de informatie dat de jas met zeven tot tien personen in contact is geweest, in het onderzoek naar de biologische sporen is meegenomen, antwoordde Kal dat die informatie pas een rol gaat spelen als een profiel niet éénduidig is te interpreteren, hetgeen niet aan de orde was.
Dit mengprofiel aan de achterkant onder de rechterschouder van de jas van [K] bevat DNA van verschillende personen, waaruit een DNA-hoofdprofiel is afgeleid. Kal heeft ter zitting bij de rechtbank (proces-verbaal van de zitting van 20 januari 2009) uiteengezet dat er een hoofdprofiel is aangetroffen en een nevenprofiel en dat een nevenprofiel inhoudt dat er een kleinere hoeveelheid (het hof begrijpt: celmateriaal) is aangetroffen. Bij het vergelijken van de profielen is gebleken dat het afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte en het mengprofiel (het hof begrijpt: nevenprofiel) met DNA van het slachtoffer. De conclusie is dan dat het celmateriaal afkomstig kan zijn geweest van de verdachte en het slachtoffer. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op de één miljard, aldus de deskundige.
In bedoeld NFI-rapport is – kort samengevat – voorts vermeld dat van een bemonstering van de linkervoorkant van de jas van [K] (ADV830 #1) een DNA-mengprofiel is verkregen. Dit mengprofiel bevat een relatief grote hoeveelheid celmateriaal die afkomstig kan zijn van [K] en bevat een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal die afkomstig kan zijn van de verdachte. Vanwege de reeds verkregen resultaten ten aanzien van de bemonstering onder de rechterschouder is geen aparte statistische berekening uitgevoerd van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match met het DNA-profiel van de verdachte van de bemonstering van de linkervoorkant van de jas.
De raadsman heeft gesteld dat het louter aantreffen van DNA-materiaal niet voldoende kan zijn voor een veroordeling en hij heeft daarom vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe gewezen op hetgeen door de deskundige Kal in diens rapport is vermeld, te weten dat biologische contactsporen die zijn aangetroffen niet per definitie delict-gerelateerd zijn.
Het hof is van oordeel dat het de verdachte is geweest die tot zijn persoon te herleiden DNA-materiaal bij gelegenheid van de door [K] omschreven delicten op haar jas heeft achtergelaten. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
In het evenbedoelde rapport is als conclusie verwoord dat bij het vergelijken van de profielen is gebleken dat het afgeleide DNA-hoofdprofiel uit de bemonstering aan de achterkant onder de rechterschouder van de jas van [K] matcht met het DNA-profiel van de verdachte, en het nevenprofiel met DNA van het slachtoffer. De conclusie is dat het celmateriaal afkomstig kan zijn geweest van de verdachte en het slachtoffer, en wel in die mate dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel kleiner is dan één op de één miljard, aldus de deskundige in zijn rapport. Daarnaast is er ook op de linkervoorkant van de jas van [K] celmateriaal gevonden dat met dezelfde waarschijnlijkheid van de verdachte afkomstig kan zijn.
Het hof stelt voorts vast dat de plaats van aantreffen van het materiaal waaruit het DNA-hoofdprofiel is verkregen – de achterkant onder de rechterschouder van de jas van [K] – past bij de door [K] beschreven gedraging van de dader, te weten dat hij haar bijna steeds van achteren heeft vastgehouden.
Tot slot betrekt het hof bij dit oordeel hetgeen in het navolgende onder het kopje Schakelbewijs is overwogen.
Het hof acht, gelet op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 4 eerste en derde gedeelte ten laste gelegde heeft begaan. Het in zaak A onder 4 tweede gedeelte ten laste gelegde, de diefstal met (bedreiging met) geweld, acht het hof niet bewezen, nu sprake is geweest van afpersing.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde (aangeefster [L])
Het hof acht, gelet op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 1 eerste en tweede gedeelte, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verdediging niet de gelegenheid is geboden [L] als getuige te doen ondervragen. Voor zover er nog een herhaald verzoek ligt tot oproeping van [L] met het oog op haar verhoor als getuige, wijst het hof dit verzoek af nu het onaannemelijk acht dat [L] binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Van haar is immers geen woon- of verblijfplaats bekend, niet in Nederland noch in het buitenland.
De raadsman heeft voorts het verweer gevoerd dat niet kan worden vastgesteld of de verdachte heeft gepoogd de aangeefster te verkrachten of diefstal met geweld heeft gepleegd.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het, gelet op de bewijsmiddelen, bezien in hun onderling verband en samenhang, wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte heeft gepoogd [L] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De bewezen geachte handelingen van de verdachte
– het onverhoeds en van achteren benaderen, stevig vastpakken, een hand over de mond leggen en de bosjes induwen – moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm als begin van uitvoering van het misdrijf van verkrachting worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat ten laste van de verdachte ook de diefstal met geweld door het hof bewezen wordt geacht.
Het hof acht echter niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 4 ten laste is gelegd. Aan de stukken in het dossier, noch aan het ter terechtzitting in hoger beroep behandelde kan het hof bewijsmiddelen ontlenen die de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling ondersteunen.
Schakelbewijs ten aanzien van [L] en [J]
Het hof heeft ten slotte bij het oordeel dat de verdachte de met betrekking tot [L] en met [J] tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, zoals hier te melden, steeds ook betrokken de bewijsmiddelen die voor het bewijs ten aanzien van de zaken [J], [L] en [K] worden gebruikt.
Het hof komt daartoe gelet op de gelijksoortigheid van de werkwijze en – in twee gevallen –
plaats. In alle drie de gevallen is er sprake geweest van het onverhoeds van achteren benaderen, waarbij een hand over de mond werd gelegd en de aangeefsters de bosjes werden ingetrokken, waarbij in twee van de drie gevallen de aangeefsters tevens zijn beroofd dan wel afgeperst. De plaats delict was bovendien in de zaak van [L] en [J] exact hetzelfde, namelijk in de nabijheid van een bankje in het Bergwijkpark te Diemen.
Ten aanzien van het voorwaardelijk gedane verzoek
De raadsman heeft, ingeval het hof tot een bewezenverklaring van enig onder A en B ten laste gelegde feit komt, subsidiair verzocht tot de oproeping van de getuigen-deskundigen, nu de getuigen-deskundigen geen antwoord hebben gegeven op alle door de raadsman gestelde vragen. Ingeval het hof hiertoe geen noodzaak ziet, heeft de raadsman, meer subsidiair, bepleit dat het hof alle de resultaten van het door het NFI verrichte onderzoek van de bewijslevering zal uitsluiten, nu de verdediging deze resultaten niet voldoende heeft kunnen betwisten.
Nu de voorwaarde is vervuld, overweegt het hof aangaande het verzoek als volgt. Het hof heeft ter terechtzitting van 14 december 2009 op verzoek van de raadsman bepaald dat de NFI-deskundigen Kal, M.T.A. Vasconcellos-Kamperveen (hierna: Vasconcellos-Kamperveen) en P. van der Hoven schriftelijk zouden rapporteren over de vraag of het bestaan van sinds 2008 verschenen (nieuwe) richtlijnen of protocollen leiden tot andere bevindingen en/of conclusies dan door hen beschreven in hun eerder in deze zaak uitgebrachte rapporten, alsmede dat de raadsman van de verdachte aan de raadsheer-commissaris kenbaar zou maken welke andere vragen hij nog aan die NFI-deskundigen wenste te stellen. Bij e-mailbericht van 19 augustus 2010 heeft de raadsman enige nadere vragen gesteld. De door de raadsman als eerste opgegeven vraag aan de getuigen-deskundigen van het NFI komt er, zakelijk weergegeven, in de kern op neer in hoeverre de in deze zaak opgemaakte rapporten in deze zaak herzien dienen te worden, nu er sinds mei 2008 nieuwe termen dan wel inzichten worden gehanteerd met betrekking tot het opstellen van conclusies. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de ‘NFI info mei 2008’ op de website van het NFI.
De NFI-deskundigen hebben ieder voor zich bij rapport van 23 augustus 2010 deze vraag beantwoord, en wel in die zin dat er sinds het uitbrengen van het rapport niet zodanige veranderingen zijn die tot andere onderzoeksresultaten of conclusies leiden, dan die welk zij in hun eerdere rapporten hebben vermeld.
Het hof concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat de deskundigen, die aan het NFI zijn verbonden, bij hun respectieve nadere rapporten ook op die mogelijke veranderingen zoals in de door het NFI verstrekte informatie aangegeven, acht hebben geslagen.
De overige door de raadsman gestelde vragen veronderstellen dat sinds mei 2008 nieuwe termen dan wel inzichten worden gehanteerd die tot veranderingen wat (de resultaten en/of) de conclusies betreft zouden leiden, en bouwen op die verandering voort. Nu van een dergelijke verandering, zo volgt uit het antwoord van de deskundigen, geen sprake is, behoeven deze vervolgvragen geen beantwoording. Het voorwaardelijke verzoek tot het opnieuw oproepen van de getuigen-deskundigen met het oog op hun verhoor, wordt derhalve afgewezen.
Voor zover de raadsman, subsidiair, heeft verzocht om alle resultaten van het NFI uit te sluiten van het bewijs, op de grond dat de verdediging deze resultaten niet voldoende heeft kunnen betwisten, overweegt het hof als volgt. De raadsman heeft niet alleen ter terechtzitting in eerste aanleg, en de deskundigen Kal en Vasconcellos-Kamperveen bovendien nog bij de rechter-commissaris, de gelegenheid gehad de getuige-deskundigen te ondervragen, maar is ook, zoals hiervoor is aangegeven, in de gelegenheid gesteld om nadien schriftelijk vragen aan de getuigen-deskundigen op te geven. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdediging, gegeven hetgeen op dit punt door de raadsman is aangevoerd, de resultaten van het NFI in voldoende mate heeft kunnen betwisten en kunnen laten aanvullen, zodat het subsidiaire verzoek, om alle resultaten van het NFI van het bewijs uit te sluiten, wordt afgewezen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is -mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen- niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 1, eerste gedeelte en onder 4, tweede gedeelte, in zaak B onder 4 en in zaak D onder 1, 2, 3, 4 en 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2, onder 3 en onder 4, eerste en derde gedeelte en het in zaak B onder 1, onder 2 en onder 3 en het in zaak C onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Zaak A
1, tweede gedeelte
op 30 oktober 2007 te Diemen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en door bedreiging met geweld [J] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- -
die [J] onverhoeds en met veel kracht van achteren heeft beetgepakt bij haar keel en
- -
vervolgens die keel heeft dichtgeknepen en een andere hand over haar mond en neus heeft geplaatst en
- -
die [J] met kracht achterover heeft getrokken en die [J] de bosjes heeft ingesleept en
- -
die [J] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Wees stil, wees stil, doe rustig niet gillen anders ga ik je vermoorden";
2.
op 30 oktober 2007 te Diemen opzettelijk [J] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- -
die [J] onverhoeds en met kracht van achteren bij haar keel heeft beetgepakt en
- -
die [J] met kracht achterover heeft getrokken en die [J] de bosjes heeft ingesleept en
- -
die [J] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Wees stil, wees stil, doe rustig niet gillen anders ga ik je vermoorden";
3.
op 30 oktober 2007 te Diemen [J] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [J]
- -
onverhoeds en met veel kracht van achteren beetgepakt bij haar keel en
- -
vervolgens die keel dichtgeknepen en een andere hand over haar mond en neus geplaatst en
- -
die [J] met kracht achterover getrokken en die [J] de bosjes ingesleept en
- -
daarbij die [J] dreigend de woorden toegevoegd: "Wees stil, wees stil, doe rustig niet gillen anders ga ik je vermoorden";
4.
op 8 augustus 2007 te Amsterdam door geweld en door bedreiging met geweld [K] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte die [K] onverhoeds van achteren vastgepakt en vastgepakt gehouden en een hand over de mond van die [K] gedrukt en gedrukt gehouden en die [K] over het trottoir de bosjes ingetrokken en aldus aan het zicht onttrokken en die [K] doen knielen en die [K] haar broek uit laten trekken en verdachtes penis in de vagina van die [K] geduwd en heeft verdachte telkens het gezicht van die [K] opzij geduwd en die [K] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Don't look" en "I won't hurt you if you are quiet” en “Sit Down” en "What's your adress, don't go to the police" en “I will fuck you up, I will kill you, be quiet";
en
op 8 augustus 2007 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [K] heeft gedwongen tot de afgifte van 50 Euro en een bankpas, toebehorende aan voornoemde [K], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte die [K] onverhoeds van achteren heeft vastgepakt en vastgepakt gehouden en een hand over de mond van die [K] gedrukt en gedrukt gehouden en die [K] over het trottoir de bosjes ingetrokken heeft en die [K] aldus aan het zicht onttrokken heeft en die [K] op haar knieën heeft geduwd en daarbij dreigend tegen die [K] heeft gezegd: "Sit down" en "Don't look" en "I won't hurt you if you are quiet" en die [K] om geld gevraagd heeft en aldus voor die [K] een dreigende situatie heeft doen ontstaan;
Zaak B
1.
op 2 september 2007 te Diemen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid [L] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk die [L] onverhoeds van achteren heeft benaderd en stevig heeft vastgepakt en vastgepakt heeft gehouden en een hand over haar mond heeft gedrukt en gedrukt heeft gehouden en die [L] de bosjes in heeft geduwd en die [L] aldaar tegen het lichaam heeft geduwd en over de borsten en de buik van die [L] heeft gewreven;
en
op 2 september 2007 te Diemen door geweld en een andere feitelijkheid [L] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het wrijven over de borsten en de buik van die [L] en bestonden dat geweld en die feitelijkheid hierin dat verdachte
- -
die [L] onverhoeds van achteren heeft benaderd en heeft vastgepakt en vastgepakt heeft gehouden en
- -
een hand over haar mond heeft gedrukt en gedrukt heeft gehouden en
- -
die [L] de bosjes in heeft geduwd en die [L] aldaar tegen het lichaam heeft geduwd;
2.
op 2 september 2007 te Diemen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, inhoudende 15 Euro en een identiteitskaart en een boek en een verzekeringspas en een strippenkaart, toebehorende aan [L], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [L], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [L] onverhoeds van achteren heeft benaderd en stevig heeft vastgepakt en vastgepakt heeft gehouden en een hand over haar mond heeft gedrukt en gedrukt heeft gehouden en die [L] de bosjes in heeft geduwd en die [L] aldaar tegen het lichaam heeft geduwd;
3.
op 2 september 2007 te Diemen opzettelijk [L] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [L] onverhoeds van achteren te benaderen en stevig vast te pakken en vastgepakt te houden en een hand over haar mond te drukken en gedrukt te houden en die [L] de bosjes in te duwen en die [L] aldaar tegen het lichaam te duwen, waardoor die [L] niet weg kon komen;
Zaak C
1.
op 20 december 2007 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk twee computerbeeldschermen, toebehorende aan regiopolitie Amsterdam-Amstelland, heeft vernield door met zijn vuist met kracht tegen die schermen te slaan;
2.
op 20 december 2007 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [M], rechercheur van regiopolitie Amsterdam-Amstelland, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden.
Hetgeen in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2, onder 3 en onder 4, eerste en derde gedeelte en het in zaak B onder 1, onder 2 en onder 3 en het in zaak C onder 1 en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde
poging tot verkrachting, in eendaadse samenloop gepleegd met
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en met
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde
verkrachting
en
afpersing;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 3 bewezen verklaarde
poging tot verkrachting, in eendaadse samenloop gepleegd met
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
en met
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezen verklaarde
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezen verklaarde
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte bij vonnis van 3 februari 2009 voor het in zaak A onder feit 1, tweede gedeelte, feit 2, A feit 3 en feit 4, in zaak B onder feit 1, feit 2 en feit 3 en in zaak C onder feit 1 en in zaak D onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot respectievelijk - (zaak A, B en C) een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [J] toegewezen tot een bedrag van EUR 750,- en de vordering van de benadeelde partij [K] toegewezen tot een bedrag van EUR 7683,40, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36 f Sr, en bepaald dat de benadeelde partij [K] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is. Bij vonnis van 18 mei 2007 heeft de rechtbank Amsterdam voor het in zaak D, op de inleidende dagvaarding onder 1 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, met vrijspraak van hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd.
Tegen voormelde vonnissen is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder feit 1, tweede gedeelte, feit 2, feit 3 en feit 4, in zaak B onder feit 1, feit 2 en feit 3 en in zaak C onder feit 1 en feit 2 en in zaak D onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 10 maanden en terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Tevens dienen de vorderingen van de benadeelde partijen [J] en [K] volledig te worden toegewezen, telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Indien een TBS met bevel dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd niet zal worden opgelegd heeft de advocaat-generaal, subsidiair, gevorderd dat de verdachte voor voornoemde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 6 maanden, waarbij ook dan de vorderingen van de benadeelde partijen [J] en [K] volledig dienen te worden toegewezen, telkens onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander is gebleken uit de onderzoeken ter terechtzitting, uit het persoonsdossier van de verdachte en uit de vier rapporten Pro Justitia, te weten
- -
het rapport van 6 december 2001 van drs. J.C.G. Lely (hierna Lely), gezondheidszorgpsycholoog
- -
het rapport van 14 maart 2003 van drs. J.W.G.M. van Soest (hierna: Van Soest), gz psycholoog
- -
het rapport van 24 juli 2010 van drs. P.E. Geurkink (hierna: Geurkink), forensisch psycholoog en
- -
het rapport van 25 augustus 2010 van J.M.J.F. Offermans (hierna: Offermans), psychiater.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafsoort en de strafduur meer in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in onderhavige zaken eenmaal schuldig gemaakt aan een verkrachting en tweemaal aan een poging tot verkrachting. De verkrachting en de pogingen tot verkrachting vonden overdag plaats in de bosjes, waar de verdachte zijn slachtoffers mee naartoe had gesleept. De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, afpersing, vernieling en mishandeling van een politieagent.
Ten aanzien van de verkrachting van [K] overweegt het hof in het bijzonder nog het volgende. De verdachte heeft haar, nadat zij uit de metro was gekomen en toen zij onder een viaduct onder de A10 doorliep, onverhoeds van achteren genaderd en aan haar hals vastgegrepen. Met zijn hand tegen haar mond gedrukt, haar daarbij achteruit trekkend, heeft de verdachte haar geduwd en aldus gedwongen om naar de bosjes te lopen. De verdachte heeft hierna [K] gedwongen in de bosjes op haar knieën te gaan zitten, waarna hij haar om geld vroeg, dat zij hem heeft gegeven. Vervolgens is zij opnieuw achteruit getrokken waarna de verdachte [K] heeft bedreigd en verkracht.
De verdachte heeft zich voorts tot tweemaal toe, overdag en op eenzelfde locatie in een park in Diemen, schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van twee andere vrouwen, met wederrechtelijke vrijheidberoving en in combinatie met feitelijke aanranding van de eerbaarheid respectievelijk bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Seksuele delicten hebben voor de slachtoffers vaak ernstige en langdurige psychische gevolgen. Ten aanzien van twee van de slachtoffers in de onderhavige zaken blijken de nadelige gevolgen van de (poging tot) verkrachting uit onder meer de slachtofferverklaring.
De verdachte heeft – naar moet worden aangenomen – slechts oog gehad voor de bevrediging van zijn lustgevoelens en zich niets gelegen laten liggen aan de gevoelens en het verzet van de aangeefsters. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, hetgeen voor laatstgenoemden ook nadelige psychische gevolgen van mogelijk langere duur met zich kan brengen. Door twee van de slachtoffers bovendien geld en een bankpas af te persen, respectievelijk met geweld een tas met inhoud te stelen, heeft de verdachte hen niet alleen materiele schade berokkend maar bovendien door zijn eerder handelen veroorzaakte gevoelens van angst, onveiligheid en onmacht versterkt.
Tevens heeft de verdachte door het plegen van de in de zaken A en B bewezen geachte misdrijven in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 12 augustus 2010 is de verdachte eerder ter zake van (ernstige) geweldsdelicten veroordeeld, naast een veroordeling ter zake van een zedendelict en vele veroordelingen voor onder meer diefstal (met geweld) en afpersing. De verdachte heeft zich binnen een maand na de beëindiging van zijn laatste detentie schuldig gemaakt aan voornoemde misdrijven, terwijl uit hoofde van twee eerdere veroordelingen voor hem een proeftijd gold. Het hof heeft hier ten nadele van de verdachte acht op geslagen.
Uit de voornoemde rapporten van Lely en Van Soest blijkt dat de deskundigen de kans op recidive bij de verdachte groot achten. Het hof neemt dat oordeel over, en slaat daarbij tevens acht op de inhoud van het hiervoor genoemde uittreksel.
De verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan verschillende onderzoeken als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Sr, te weten
- *
het triple-rapport door Geurkink, psycholoog, en mevrouw M. Hassing, psychiater, d.d. 3 augustus 2006, inzake zaak D;
- *
het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 11 mei 2007, met betrekking tot dezelfde zaak;
- *
het psychiatrische rapport van mevrouw drs. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, d.d. 30 november 2007;
- *
het psychologische rappor Pro Justitia door mw. drs. G.M. Jansen, psycholoog, d.d. 10 december 2007, in de onderhavige zaak A en
- *
een briefrapport van E.P.K. Sikkens, forensisch psychiater, d.d. 10 november 2008.
Ter terechtzitting in hoger beroep op 9 juli 2009 (zaak A, B, C en D), een pro forma zitting, en op die van 14 december 2009 heeft de verdachte (wederom) aangegeven niet bereid te zijn tot en geen medewerking te (willen) verlenen aan een ambulant dan wel intramuraal psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek. Desondanks hebben de onderzoekers Offermans en Geurkink een onderzoek naar de persoon van de verdachte uitgevoerd, waarbij zij – mede gelet op de weigering van de verdachte aan dit onderzoek mee te werken – alleen andere hem betreffende stukken, onder andere omvattende processen-verbaal en een groot aantal rapporten hebben bestudeerd, die in eerdere strafzaken omtrent de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht. Op grond hiervan zijn zij er in geslaagd met betrekking tot de persoon van de verdachte de hiervoor reeds aangeduide rapporten Pro Justitia uit te brengen. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de eerder genoemde rapporten van Lely en Van Soest, nu dit de meest recente rapporten omtrent de persoon van de verdachte betreffen, aan de totstandkoming waarvan hij bereid is geweest zijn medewerking (nog) te verlenen.
Het rapport van Lely houdt in, voor zover van belang:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis, beginnende in de kinderleeftijd. Daarnaast bestaat een verhoogde kwetsbaarheid voor spanning en onrijpe, egocentrische en impulsieve persoonlijkheidstrekken die reden tot zorg geven. Gelet op de voorgeschiedenis van betrokkene valt te verwachten dat betrokkenen zonder een zeer gestructureerde begeleiding een verhoogde kans heeft op herhaling van strafbare feiten.
Bij voortbestaan van de gedragsstoornis is er een reële kans op herhaling van soortgelijke of andere strafbare feiten als waarvan betrokkene nu verdacht wordt. Daarom is een behandeling van betrokkene noodzakelijk. (…) Betrokkene gaf zelf aan dat hij behoefte heeft aan een vergaande structurering van zijn gedrag, aan een opleiding en aan begeleiding. Hij gaf ook aan gemotiveerd te zijn voor verandering.
Gezien zijn voorafgaande langdurige behandeltraject lijkt een behandeling bij een algemene instelling als een RIAGG onvoldoende. Gelet op de omvang van het ten laste gelegde lijkt een ter beschikking stelling niet aangewezen. Voor betrokkene lijkt een behandeling bij de forensisch psychiatrische kliniek “De Meren” het meest aangewezen. Uit telefonisch verkregen informatie van E. Mol, psychiater aldaar, blijkt dat daar goede behandelmogelijkheden voor betrokkene zijn. Deze behandeling zou het best kunnen plaatsvinden in een verplicht kader, als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Het rapport van Van Soest houdt in, voor zover van belang:
Onderzochte is een emotioneel onvolgroeide man, met een matig ontwikkeld zelfbeeld. Hij heeft een positieve zelfevaluatie, zo blijkt uit de testantwoorden, hetgeen een afdekking is van teleurstelling in zichzelf, zijn werksituatie en zijn omgang met zijn 'vrienden'.
Ten aanzien van de diagnostiek: Er is sprake van een gedragstoornis en daarnaast een persoonlijkheidsstoornis.
Voordat er van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken, moet er sprake zijn van tenminste drie van de volgende zeven criteria.
1. Niet in staat zijn zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden, zoals blijkt uit het bij herhaling tot handelingen komen die een reden voor arrestatie kunnen zijn.
2. Bij voortduring liegen en bedriegen.
3. Impulsiviteit of onvermogen vooruit te plannen.
4. Prikkelbaarheid en agressiviteit zoals blijkt uit bij herhaling komen tot vechtpartijen of geweldpleging.
- 5.
Roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen, onder andere tot uiting komt in onverantwoord drank- of druggebruik.
- 6.
Constante onverantwoordelijkheid uit het herhaaldelijk niet in staat zijn werk te behouden of financiële verplichtingen na te komen.
- 7.
Het ontbreken van spijtgevoelens, onverschilligheid of het wegrationaliseren van spijtgevoelens.
De criteria 1, 3, 4, 6 en 7 zijn aantoonbaar aanwezig blijkens onder andere het uittreksel uit het justitieel documentatieregister. Er is derhalve sprake van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis.
De behandeling door De Meren is niet doorgegaan, omdat hij niet kwam opdagen. Hij vertelt daarover dat gedacht werd dat zijn broer die ook als eerste voorletter een [letter] heeft, was uitgenodigd. Onderzochte vertelt dat zijn broer naar De Meren is vertrokken, maar het uiteindelijk niet heeft gevonden! Een behandeling op vrijwillige basis heeft weinig kans van slagen.
Een structuur die weinig ruimte biedt voor ‘ontsnapping’, waarbij de reclassering een controlerende taak zal moeten uitvoeren, is aan te bevelen.
Beantwoording van de vraagstelling
- 1.
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van een gedragstoornis. Daarnaast is er een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een anti sociale persoonlijkheidsstoornis.
- 2.
Deze persoonlijkheidsstoornis en de gedragsstoornis bestonden ten tijde van het ten laste gelegde
- 3.
Het gedrag ten tijde van de gepleegde delicten werd hierdoor beïnvloed.
- 4.
Onderzochte is wel in staat geweest de wederrechtelijkheid van de feiten in te zien, maar is op grond van de boven genoemde stoornissen minder dan de gemiddelde mens in staat geweest zijn wil in vrijheid te bepalen. Onderzochte is impulsief, heeft een gebrekig invoelingsvermogen en een geringe ontwikkeling van de gewetensfuncties. Hij kan moeilijk omgaan met frustraties en is externalistisch georiënteerd. Hij zoekt de oorzaken van zijn problemen buiten zichzelf. Hij is op grond van voornoemde in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
- 5.
De kans dat de onderzochte weer vergelijkbare delicten pleegt, acht onderzoeker groot indien er geen plan van aanpak is na zijn detentie. Daarover en over het te geven advies is contact geweest met de reclassering
- 6.
Een verplicht reclasseringscontact is aan te raden, vanuit het oogpunt van toekomstige arbeidsreïntegratie en van terugvalpreventie. Het aanbieden van structuur is noodzakelijk. Gezien de vele therapeutische interventies die al vanaf zijn 12e hebben plaatsgevonden rijst de vraag of onderzochte zal kunnen profiteren van (psycho)therapeutische interventies. Er lijkt na 1998 een periode te zijn geweest waarin hij niet of nauwelijks met justitie in aanraking kwam. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht (onderzochte ontkent) laat het zich aanzien dat er aan de stroom berovingen en (seksuele) geweldpleging geen einde is gekomen. De onderzochte is enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De ernst van het ten laste gelegde en de frequentie waarmee onderzochte met politie en justitie in aanraking is geweest geven ruimte aan de gedachte dat er een forse sanctie genomen dient te worden.
Het rapport van Geurkink van 24 juli 2010 houdt in, voor zover van belang:
Al in het in 1998 uitgevoerde persoonlijkheidsonderzoek wordt bij betrokkene op 15-jarige leeftijd een gedragsstoornis gediagnosticeerd met een reële kans dat die zich zal ontwikkelen tot een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Het bestaan van een gedragsstoornis bij betrokkene wordt in 2001 door psycholoog Lely na onderzoek bevestigd. In 2003 wordt door psycholoog Van Soest na onderzoek vastgesteld dat er inmiddels sprake is van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. De gegevens uit het dossier in ogenschouw genomen met daarin onder andere de vele politie- en justitiecontacten, die al op jonge leeftijd beginnen, is er geen aanleiding om de toen gestelde diagnose van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis te betwijfelen. Gezien betrokkenes gedrag sinds die tijd, met onder andere een veroordeling wegens verkrachtingen met het gebruik van instrumenteel geweld om seksueel contact te verkrijgen, zijn er vanuit het (penitentiair) dossier geen aanwijzigen dat de toen gestelde diagnose van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis bij betrokkene inmiddels is verdwenen. Betrokkene is nog steeds niet in staat zich te conformeren aan de maatschappelijke norm, er is sprake van agressiviteit naar zijn omgeving en er is sprake van onverschilligheid voor de veiligheid van anderen. Met andere woorden: er kan op grond van het dossier gesproken worden van het nog steeds bestaan van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis bij betrokkene. Uit het dossier wordt niet duidelijk hoe krenkbaar betrokkene is, maar er is geen duidelijke indicatie - los van enige kleine aanwijzingen tijdens de observatieperiode in het PBC - voor een sterk verhoogde
krenkbaarheid. Het bestaan van een seksuele deviatie kan op grond van het dossier zeker niet worden bevestigd, maar ook niet worden uitgesloten. Ook zijn er op grond van het dossier geen duidelijke aanwijzingen voor het bestaan van manifeste psychiatrische pathologie. Evenmin zijn er op grond van het dossier duidelijke aanwijzingen voor intellectuele zwakbegaafdheid. Samenvattend kan op grond van het dossier worden gesteld dat betrokkene nog steeds lijdt aan een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis.
Op grond van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, kan worden gesteld dat deze niet leidt tot een grote beperking van de wils- en handelvrijheid van betrokkene. Er lijkt sprake van instrumentele en berekende inzet van geweld om zijn doel te bereiken, namelijk het verkrijgen van seksuele en materiële bevrediging. Betrokkene wordt hierbij vanuit zijn stoornis onvoldoende gehinderd door gevoelens van spijt of medelijden. Op grond van de nu vastgestelde pathologie zou betrokkene ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten dan ook als ten hoogste enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kunnen worden gezien.
Het rapport van Offermans van 25 augustus 2010 houdt in, voor zover van belang:
Op grond van de gegevens uit het dossier (justitiële documentatie en Pro Justitia onderzoeken) wordt het bestaan van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis zeer aannemelijk. Betrokkene heeft in de loop der jaren -althans voor zover bekend- geen psychologische of psychiatrische behandeling ondergaan, waardoor de kans zeer gering geacht kan worden, dat de ernst van genoemde anti-sociale persoonlijkheidsstoornis significant is afgenomen. Zeer waarschijnlijk is dat van deze anti-sociale persoonlijkheidsstoornis ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde.
Het hof kan zich met de conclusie – dat sprake is van, kort gezegd, een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis – van de deskundigen verenigen. Het hof neemt deze conclusie over en maakt de inhoud daarvan tot zijn oordeel. Hoewel de verdachte thans niet heeft willen meewerken aan het Pro Justitia onderzoek door de psycholoog en de psychiater, hebben de deskundigen kunnen vaststellen dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, en dat hiervan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde.
Gelet op de inhoud van de evenbedoelde rapporten is het hof van oordeel dat de verdachte behandeld dient te worden voor zijn persoonlijkheidsstoornis. Op 30 augustus 2010 heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij thans geen behandeling door een psycholoog of psychiater ondergaat of in het verleden heeft ondergaan en dat hij, zoals hij formuleert, zonder behandeling aan zichzelf werkt, hetgeen naar zijn mening toereikend is.
Het hof acht, gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden en rekening houdend met de constatering van de deskundige Geurkink dat de verdachte ten aanzien van de hem ten laste gelegde feiten als (ten hoogste) enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden gezien (gelijk deskundige Lely) terwijl deskundige Van Soest de verdachte voor de destijds ten laste gelegde feiten ook enigszins verminderd toerekeningsvatbaar acht, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast zal het hof – zoals hierna wordt gemotiveerd – gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Het hof acht – ter bescherming van de maatschappij – een TBS met dwangverpleging aangewezen. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten sprake was van een zodanig gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dat deze feiten hem slechts in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. Voorts is er
– naar het oordeel van het hof – groot recidivegevaar aanwezig. Het hof acht het, gelet op de aard, het aantal en de ernst van de bewezen geachte feiten en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd – waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren –, in de maatschappij te laten terugkeren.
Al het voorgaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.
Het hof acht, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren, ook met inachtneming van het voorgaande en anders dan de advocaat-generaal, voor de in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2, onder 3 en onder 4, eerste en derde gedeelte en het in zaak B onder 1, onder 2 en onder 3 en het in zaak C onder 1 en onder 2 bewezen geachte feiten de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren in beginsel passend en geboden.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de hoogte van de straf te matigen vanwege het feit dat in een televisie-uitzending onder de noemer [naam televisie-uitzending], zonder toestemming van de verdachte, aandacht aan de zaak is besteed, waarbij ook beelden van de verdachte zijn vertoond, weliswaar met zijn ogen verborgen achter een zwarte balk maar zonder vervormde stem, zodat moet worden aangenomen dat anderen, onder wie de medegedetineerden de verdachte moeiteloos konden herkennen.
Ook heeft de raadsman het hof verzocht verdachte de maatregel van TBS niet op te leggen, gelet op de inhoud van de (oudere) rapporten en omdat uit de stukken niet blijkt dat er een verband bestaat tussen de stoornis en de ten laste gelegde feiten.
Het hof zal de hoogte van de gevangenisstraf op grond van artikel 359a Sv met 2 maanden verlagen ter compensatie van het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden door de evenbedoelde televisie-uitzending. Immers, zonder zijn toestemming is aandacht besteed aan het opsporingsonderzoek waarbij de verdachte herkenbaar in beeld is gekomen. Aangenomen moet worden dat tot die televisie-uitzending te herleiden ruchtbaarheid zijn verblijf in het huis van bewaring onnodig heeft verzwaard. Het hof is van oordeel dat het door de verdachte aldus geleden nadeel geschikt is voor compensatie door strafvermindering, terwijl die vermindering in het licht van de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is.
Derhalve acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 3 jaren en 10 maanden passend en geboden. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd is op de voet van het bepaalde in artikel 37a, eerste lid, Sr slechts vereist dat de stoornis tijdens de bewezen verklaarde feiten heeft bestaan. Het verband tussen de stoornis en hetgeen door het hof is bewezen geacht behoeft niet noodzakelijkerwijs verder te gaan dan de gelijktijdigheid van stoornis en feiten (Hoge Raad, 22 januari 2008, LJN: BC1311).
Het hof stelt vast dat in het ter berechting voorliggende geval aan die eis is voldaan.
De door de verdachte begane feiten zijn voorts, met uitzondering van die in zaak C onder 2, misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en/of die als misdrijf vermeld worden in artikel 37a Sr. Voorts is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist. Gelet op de bewezenverklaring wordt de maatregel opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen, of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen.
Het verweer van de raadsman dat niet aan alle voorwaarden voor oplegging van een TBS met verpleging is voldaan, wordt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen verworpen.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [J]
[J] heeft zich als benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a Sv overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde. Haar vordering betreft immateriële schade ten belope van € 750.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem ten laste gelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [K]
[K] heeft zich als benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a Sv overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A onder 4 ten laste gelegde. Haar vordering betreft immateriële schade ten belope van € 8.800 en materiële schade ten belope van € 838,40.
Een gedeelte van de vordering, te weten € 7.000 immateriële schade en € 683,40 materiële schade, is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, Sv gevoegd met een vordering van EUR 9.638,40 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan de hem ten laste gelegde feiten.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55 lid 1, 57, 242, 246, 282, 285, 300, 304, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de vonnissen waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in de vonnissen waarvan beroep gegeven vrijspraken van hetgeen in zaak B onder 4, in zaak C onder 2 en in zaak D onder 2, 3, 4 en 5 is ten laste gelegd.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
- -
in zaak A onder 1, eerste gedeelte en onder 4, tweede gedeelte,
- -
in zaak B onder 4 en
- -
in zaak D onder 1, 2, 3, 4 en 5
ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2, onder 3 en onder 4, eerste en derde gedeelte en het in zaak B onder 1, onder 2 en onder 3 en het
in zaak C onder 1 en onder 2
ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2, onder 3 en onder 4, eerste en derde gedeelte en het in zaak B onder 1, onder 2 en onder 3 en het in zaak C onder 1 en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2, onder 3 en onder 4, eerste en derde gedeelte en het in zaak B onder 1, onder 2 en onder 3 en het in zaak C onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
ten aanzien van het onder in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2, onder 3 en onder 4, eerste en derde gedeelte en het in zaak B onder 1, onder 2 en onder 3 bewezen verklaarde:
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [J]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het in zaak A onder 1, tweede gedeelte, onder 2 en onder 3 bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [J], van wie het adres en bankrekeningnummer bij het Openbaar Ministerie bekend zijn, een bedrag van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de benadeelde partij in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover aan de zijde van de verdachte gevallen, op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), zulks ten behoeve van [J].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [K]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het in zaak A onder 4, eerste en derde gedeelte bewezenverklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [K]
,van wie het adres en bankrekeningnummer bij het Openbaar Ministerie bekend zijn, een bedrag van EUR 7.683,40 (zevenduizend zeshonderddrieëntachtig euro en veertig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van het in zaak A onder 4, eerste en derde gedeelte bewezen verklaarde voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de benadeelde partij in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover aan de zijde van de verdachte gevallen, op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 7.683,40 (zevenduizend zeshonderddrieëntachtig euro en veertig cent), zulks ten behoeve van [K].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 74 (vierenzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
in zaak A en B
- 1.
1.00 STK Kleding Kl:zwart RUCANOR sportbroek Rucanor joggingbroek uit vuilniszak in gang
- 2.
6.00 STK Portemonnee Kl:zwart portemonnee Portemonnee mt inh lidmtschapkrt kaartcl mw S
- 3.
STK Portemonnee Kl: rood portemonnee portemonnee rood uit slpkm moeder
- 4.
PR Schoeisel Kl:zwart TIMBERLAND leder Schoenen leer vanuit slpkmr 3
- 5.
1.00 STK Kleding Kl:zwart-wit Vest Vest zwart wit vest/capuchon bovnop dozen in
- 6.
1.00 STK Rookwaar Kl:rood BIC aansteker Aansteker aangetroffen in box bij ingang
- 7.
1.00 STK Tas NIKE
- 8.
2.00 STK Kantoorbenodigheden papier zaten in nike tas
- 9.
1.00 STK Vest Kl:zwart vest mt rode opdruk uit tas
- 10.
1.00 STK Trainingspak Kl:zwart broek trainingsbroek
- 11.
1.00 STK Tas Kl:Zwart Kunsstof 3209644, inh. kleding en 1 paar Nike schoene
- 12.
1.00 STK Tas ALBERT HEIJN plastic Tas inhoudende kleding en papieren
- 13.
1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 3410 Nokia 3410 in ladekast aan zijde keuken
in zaak D
- 1.
STK Jas Kl: Bruin
- 3.
STK Niet te definieren goedere Aanvraagformulier reisdocument.
Gelast de teruggave aan Gemeentelijk Vervoersbedrijf (GVB) Amsterdam van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 2.
1.00 STK DVD Beelden van metrostation Waterloopplein.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. N.F. van Manen en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 september 2010.