Hoge Raad 23 oktober 2007, NJ 2008, 69.
HR, 07-07-2009, nr. 07/12658
ECLI:NL:HR:2009:BI1368
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
07/12658
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BI1368
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1368, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1368
ECLI:NL:PHR:2009:BI1368, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1368
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Indien het gaat om f&o die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen (bwm) vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging a) de f&o aan te duiden, en b) het wettige bwm aan te geven waaraan die f&o zijn ontleend. Aan die eisen heeft het Hof i.c. niet voldaan zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
7 juli 2009
Strafkamer
Nr. 07/12658
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 oktober 2006, nummer 23/001265-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende op [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, tot verwerping van het beroep voor het overige en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"1. op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 januari 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
2. in de periode van 1 januari 2003 tot en met 13 mei 2004 in Nederland en Curaçao (Nederlandse Antillen) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en onder anderen [betrokkene 1], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen daarvan."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van de verdachte, ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik ken [betrokkene 1]. Ik word ook wel [verdachte] genoemd. Ik heb als tolk gefungeerd bij verschillende ontmoetingen met onder andere Colombianen. Het ging over drugs. Ik zou daar geld voor krijgen. [Betrokkene 1] regelde koeriers. Ik heb de koerier [betrokkene 2] in Venezuela ontmoet.
Ik vertelde in opdracht van de Colombianen de koeriers wat ze moesten doen. Er werden foto's van de koeriers gemaakt zodat ze bij aankomst in Nederland konden worden herkend. Op het vliegveld kregen ze de drugs. In december was [betrokkene 2] daar met nog een ander. De Colombianen kwamen bij me op de hotelkamer om foto's van ze te maken. Ze zouden dan worden herkend en gewoon door de douane worden doorgelaten. Dit laatste heeft [betrokkene 1] mij verteld. Ik werd door de Colombianen gebeld en dan belde ik de jongens. Ik wist dat het over drugs ging.
Ik heb op een gegeven moment via [betrokkene 3] 40.000 euro ontvangen, dat was drugsgeld en bestemd voor die jongens in Por La Mar. Ik heb het op Curaçao gewisseld en afgegeven."
2. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"In oktober 2003 heb ik over drugs gesproken met de Colombianen. Ik heb twee keer getolkt waar [betrokkene 1] en twee Colombianen bij waren. Ik kreeg hier 4.000 Amerikaanse dollars voor en de drank en reis kostten me niks. De Colombianen hadden mijn telefoonnummer. Ik heb contact met hen gehad.
De Colombianen geloofden niet dat koeriers op Schiphol waren opgepakt. Vrienden van [betrokkene 1] zouden met bewijs komen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren opgepakt. [Betrokkene 1] heeft het echter niet geregeld. Dat heb ik zelf via een vriend gedaan.
Ik heb met [betrokkene 1] gesproken over de financiële steun voor [betrokkene 2]. Ik vond dat hij ondersteund moest worden en bemoeide me daarmee."
3. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"[Betrokkene 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 1]) noemt mij wel eens [verdachte] als hij mij belt."
4. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ken [betrokkene 2]. Ik ken [verdachte] (het hof begrijpt mede op grond van bewijsmiddel 3: (verdachte). [verdachte] is niet zijn echte naam. Op een bepaald moment kwam mijn financiële situatie ter sprake. [Verdachte] heeft mij toen uitgenodigd om naar Venezuela te komen. Dat was ongeveer in het begin van 2003. Wij zijn toen naar Venezuela gegaan. [Verdachte] kwam toen van Curaçao. [Verdachte] vertelde mij dat er een goede gelegenheid was om de kassa te spekken vanaf Venezuela. Ik had het vermoeden dat het over drugs ging.
De tweede keer toen ik alleen naar Venezuela ben gegaan heb ik met [verdachte] de afspraak gemaakt om drugs te smokkelen. [Verdachte] en ik hebben toen een gesprek gehad over het vervoeren van iets. Wij spraken altijd over waren die moesten worden vervoerd. [Verdachte] zei mij dat alles op de luchthaven van Porlamar geregeld werd. De militairen op Porlamar zijn er allemaal bij betrokken. [verdachte] sprak Spaans en de militairen ook. Aan mij werd gevraagd of dat ik mensen kon zoeken die dit transport konden uitvoeren. Ik heb toen contact gezocht met [betrokkene 2].
Ik heb hem verteld over [verdachte] en gevraagd of hij geïnteresseerd was in wat geld te verdienen. Ik heb de tickets van [betrokkene 2] en mijzelf voor de reis naar Porlamar betaald. Ik zou dit later van [verdachte] terug krijgen. Als op de passagierslijst staat dat ik samen met [betrokkene 2] op 22 oktober 2003 naar Porlamar ben gevlogen dan zal dat best kloppen. Ik heb samen met [betrokkene 2] in een hotel verbleven. [Verdachte] verbleef in hetzelfde hotel. De afspraak was dat wij, [verdachte], [betrokkene 2] en ik zouden overleggen hoe [betrokkene 2] later voor ons wat zou gaan vervoeren. Er gaat maar een keer per week een vliegtuig, dus dan ben ik op 28 oktober weer vertrokken en op 29 oktober 2003 aangekomen op Schiphol. Tijdens ons verblijf is er gesproken over een transport door [betrokkene 2]. Ook [verdachte] was daarbij aanwezig. [verdachte] vertaalde alles voor mij en [betrokkene 2] in het Nederlands. Er is afgesproken dat [betrokkene 2] een koffer zou meenemen. De koffer zou bij het toilet staan. Mijn koffer en [betrokkene 2]s koffer werden op de luchthaven van Porlamar gecontroleerd. De mensen die de controles uitvoerden werkten mee aan het transport. Ik denk dat er drugs in de koffer van [betrokkene 2] zat, omdat we anders voor niks naar Porlamar waren geweest Wij zouden totaal 75.000 euro voor dit transport krijgen. De rol van [verdachte] is een bemiddelende rol. [Betrokkene 2] was in het bezit van de koffer toen wij op Schiphol aangekomen waren."
5. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op dinsdag 9 maart 2004 waren wij als toehoorder aanwezig bij de terechtzitting van de aangehouden koerier [betrokkene 2]. [betrokkene 2] was op
20 december 2003 aangehouden door personeel van het Schipholteam terzake invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Wij hoorden op daartoe strekkende vragen van de voorzitter van het college [betrokkene 2] het volgende antwoorden (ten aanzien van de in zijn eerder afgelegde verklaring genoemde "verkenningsvlucht" van 22 oktober 2003 tot en met 29 oktober 2003):
dat hij [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) kende;
dat hij [verdachte] al kende van voor de hiervoor genoemde verkenningsvlucht;
dat hij samen met [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) de door hem genoemde verkenningsvlucht had gemaakt;
dat hij gezien had hoe het een en ander in zijn werk ging;
dat [betrokkene 1] vanaf de "Anti-Droga" een koffer in ontvangst nam;
dat hij zag dat [betrokkene 1] zich op Schiphol middels het (bij verbalisanten bekend onder de naam Privium) tourniquette naast de paspoortcontrole van de Marechaussee, de toegang verschafte tot de ruimte van de bagagebanden;
dat hij op dat moment de koffer die hij in Porlamar in ontvangst had genomen nog in zijn bezit had;
dat hij wist dat er in bedoelde koffer cocaïne zat;
dat hij samen met [betrokkene 1] naar de garagebox loods in Diemen was gegaan;
dat bij de garagebox/loods in Diemen de koffer door [betrokkene 1] werd afgegeven."
6. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 15 juni 2004 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik begrijp dat u aanwezig geweest bent tijdens mijn proces op 9 maart. Ik weet ook dat ik op vragen van de rechter toen aan haar heb uitgelegd wat ik bedoelde met de zogenoemde "verkenningsvlucht".
Citaten uit het proces-verbaal die u naar aanleiding van deze zitting hebt opgemaakt, houdt u mij nu voor. Ik kan u verklaren dat deze juist zijn."
7. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 15 juni 2004 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
"V: Waar was jij in de periode van 22 oktober 2003 tot en met 29 oktober 2003?
A: Dit was in Venezuela, de voorverkenningsvlucht die ik samen met [betrokkene 1] heb gemaakt.
V: Wie heeft het ticket betaald?
A: Dit heeft [betrokkene 1] betaald.
V: Wie heeft het verblijf in Venezuela betaald?
A: Dit heeft [betrokkene 1] betaald.
V: Wie heeft jou benaderd om de reis naar Venezuela te maken?
A: Dit heeft [betrokkene 1] gedaan. [Betrokkene 1] benaderde mij of ik voor hem naar Venezuela wilde om drugs te gaan halen. [Betrokkene 1] vroeg mij ook of ik nog meer mensen kende. Wij zouden hier dan 40.000 euro per persoon voor krijgen.
V: Wie heb je in Venezuela ontmoet?
A: Ik heb daar [verdachte] en [betrokkene 1] ontmoet en verder een wachtcommandant van de Anti Droga die ervoor zou zorgen dat we zo zouden kunnen doorlopen."
8. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op zaterdag 20 december 2003 omstreeks 10.10 uur bevonden collega's [verbalisant 5] en [verbalisant 6], beiden werkzaam voor het Schipholteam, zich bij gate D04 op de luchthaven Schiphol. Aan de gate kwam op dat moment vlucht MP 0910 aan, afkomstig vanuit Porlamar, Venezuela.
Tussen de uitstappende passagiers van voornoemde vlucht zagen zij twee hun onbekende mannen welke met medeneming van hun handbagage uit voornoemde gate D04 in de richting van gate D06 liepen. De beide mannen vielen op doordat zij beiden elk een hardschalige grijskleurige rolkoffer als handbagage met zich mee voerden. De mannen spraken met elkaar.
Desgevraagd overhandigden de mannen aan personeel Schipholteam hun reisbescheiden welke per persoon bestonden uit een Nederlands paspoort en een Martinair vliegticket. Uit een overhandigd paspoort kon worden opgemaakt dat de ene man was genaamd: [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. Uit een ander overhandigd paspoort kon worden opgemaakt dat de andere man was genaamd: [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats]. Voorts werd aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verzocht de rolkoffers die zij met zich voerden te openen, teneinde deze aan een nadere controle te onderwerpen. Door [verbalisant 5] werd geconstateerd dat de rolkoffer welke door [betrokkene 3] werd meegevoerd zeer zwaar was en massief aanvoelde. [Verbalisant 5] heeft voornoemde rolkoffer welke [betrokkene 3] tevens als handbagage meevoerde, geopend. In deze rolkoffer bevonden zich een aantal met kadopapier omwikkelde pakketten. Na onderzoek bleek het hier te gaan om 6 pakketten cocaïne met een totaal netto gewicht van 20 kilogram.
Door [verbalisant 6] werd de blauwe rugzak welke door [betrokkene 2] naast voornoemde rolkoffer als handbagage meegevoerd werd, geopend. [verbalisant 6] zag in de rugzak een aantal met papier omwikkelde pakketten. In de pakketten bleek een witte stof te zitten welke qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne.
In de rolkoffer van [betrokkene 2] werden 6 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaal netto gewicht van 20 kilogram. In de rugzak van [betrokkene 2] werden nog eens 2 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaal netto gewicht van 8 kilogram."
9. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door de vaste gerechtelijke deskundige A.G.A. Sprong, voor zover inhoudende:
"Het materiaal met kenmerk 2491A/NFI 304.653 en 249B/NFI 304.646 bevat cocaïne."
10. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door de vaste gerechtelijke deskundige A.G.A. Sprong, voor zover inhoudende:
"Het materiaal met kenmerk 2491A/NFI 304.631 bevat cocaïne."
11. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 21 december 2003 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik weet waarvoor ik ben aangehouden, namelijk dat ik drugs bij me had.
Ik reisde samen met [betrokkene 3] die ook cocaïne bij zich had en samen met mij is aangehouden.
[Betrokkene 1] heeft mij en [betrokkene 3] in juni voorgesteld cocaïne mee te nemen. [Betrokkene 1] heeft mij geld gegeven om de vliegtickets van mij en [betrokkene 3] te kopen. Op Porlamar hebben wij de cocaïne achter de controle gekregen bij de mensen voor de tafel. Dat is de anti Droga. Zij waren betaald door [verdachte]. Zij worden door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) betaald voor de drugsopbrengsten hier in Nederland.
[Verdachte] is een vriend van [betrokkene 1]. [Verdachte] is een jaar bezig geweest om op Porlamar drugstransporten te organiseren.
[Betrokkene 1] was gisteren ook op de luchthaven. [betrokkene 3] en ik moesten op gate Dl bij de koffiecorner zitten, daar zouden wij een telefoontje krijgen. [Betrokkene 1] zou aan de overkant zijn. De omgekochte douaneambtenaar zou [betrokkene 1] bellen als het kon. Er zijn 3 douaneambtenaren omgekocht. [Betrokkene 1] heeft 30.000 euro aan hen betaald. Hij betaalt 5000 euro per koerier aan een douaneambtenaar. Als [betrokkene 1] zou bellen, zou hij zeggen welke uitgang wij uit moesten gaan. Er zou bij een bepaalde uitgang een medewerker van Schiphol staan om ons door te laten. Van de 48 kilogram was de helft van de opbrengst bedoeld voor de mensen van de antidroga op Porlamar.
Wij zouden, als we niet aangehouden zouden zijn, samen met [betrokkene 1] en onze bagage met cocaïne naar buiten zijn gelopen naar de auto van [betrokkene 1].
[Verdachte] en [betrokkene 1] hadden mij gevraagd of ik nog meer mensen kon regelen om op reis te gaan. Ze hebben connecties in Colombia en heel Zuid Amerika.
De kracht van [betrokkene 1] is dat hij mensen bij de douane kent die ons een veilige doorgang garanderen als wij binnenkomen met cocaïne. [verdachte] kent de mensen die in het buitenland behulpzaam zijn, tegen betaling, cocaïne in het vliegtuig te krijgen."
12. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 2]:
"U houdt mij voor dat ik op pagina 6110 heb verklaard dat [verdachte] er ook in oktober al bij was. Dat klopt inderdaad. Ik ging er vanuit dat [verdachte] in Venezuela de dingen regelde, omdat hij me dat zelf had gezegd en van [betrokkene 1] had ik dat ook gehoord. Ik heb gehoord van [verdachte] dat hij een jaar is bezig geweest de douane mensen op Porlamar "te regelen".
In ons hotel zijn mensen geweest om ons te bekijken en een foto van ons te maken en u vraagt mij hoe ik weet dat die mensen van de antidroga waren. Een van die twee mensen heb ik later in werkkleding, dus van antidroga, bij de luchthaven gezien bij ons vertrek naar Nederland.
[verdachte] was erbij toen die foto werd gemaakt. Hij had even daarvoor mij gebeld om te zeggen dat wij, [betrokkene 3] en ik, in nette kleding naar de kamer van [verdachte] moesten komen. Daar is de foto gemaakt.
Die keer, in oktober 2003, had ik een rolkoffer bij mij en [betrokkene 1] volgens mij een grote groene koffer die nog net als handbagage mee kan. In Venezuela zijn er op het terras van het hotel twee mensen van de antidroga gekomen die een kwartier in het Spaans met ons hebben gepraat. [Verdachte] was daar bij. [Betrokkene 1] spreekt niet goed Spaans. [betrokkene 1] had mij van tevoren gevraagd of ik nog iemand kende die mee kon en daarop heb ik [betrokkene 3] erover gesproken. Met [betrokkene 3] ben ik toen naar de Makro gegaan, waar we [betrokkene 1] hebben ontmoet en na een gesprekje van 10 minuten zei [betrokkene 1] tegen mij dat [betrokkene 3] mee kon. Hij wilde zelf zien wie [betrokkene 3] was, althans zo kwam het op mij over. Als ik 5 anderen had gekend was het ook goed geweest, hoe meer hoe beter, dat heeft [verdachte] mij verteld in oktober. Als ik daarover op pagina 6097 heb verklaard dat [betrokkene 1] dat heeft gezegd, dan zou dat wel kunnen, dat [betrokkene 1] het door gaf, maar het was [verdachte] die het mij eerst heeft verteld. [Betrokkene 1] was altijd kort en zakelijk, hij zei nooit meer dan nodig was, en [verdachte] was wat uitvoeriger.
De ochtend voor vertrek naar Nederland in december 2003 werd ik in Venezuela gebeld door [betrokkene 1]. Hij zei dat er ruzie was ontstaan tussen de douane en de recherche op Schiphol over de 100 procent controles en zei mij dat hij niet wist of ik het wel moest doen. Het leek hem verstandiger als we geen drugs mee zouden nemen. Ik heb dat tegen [verdachte] gezegd, waarna [verdachte] [betrokkene 1] heeft gebeld. [Verdachte] zei dat [betrokkene 1] had gezegd dat er een kans bestond dat er meer controle op Schiphol zou zijn en [verdachte] heeft ons gevraagd wat wij gingen doen. [betrokkene 3] en ik hebben toen besloten er mee door te gaan omdat we er toch al waren. [Verdachte] zei mij dat als ik iemand kende om drugs af te nemen dat dat ook goed was. Maar ik kende niemand en ik vind dat weer een stap verder."
13. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als de op 22 december 2003 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik weet waarvoor ik ben aangehouden. Er zat namelijk cocaïne in mijn koffer. Wij zouden samen 80.000 euro als beloning krijgen. Wij zouden dus elk 40.000 euro verdienen."
14. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik weet waarom ik ben aangehouden. Er werd namelijk cocaïne in mijn rolkoffer aangetroffen. Op 12 december ben ik samen met [betrokkene 2] naar Porlamar gegaan. Op 19 december 2003 vertrokken wij weer vanuit Porlamar."
2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 2], die door het hof zelf is gehoord ter terechtzitting van 23 november 2005, betrouwbaar zijn te achten en dat deze, waar hij spreekt van de "verkenningsvlucht" in oktober 2003, te kennen heeft gegeven dat [betrokkene 1] de cocaïne in een koffer vervoerde en dat [betrokkene 2] bij wijze van oefening moest meemaken hoe de doorgang op de vliegvelden in elkaar stak, aldus opgevat is geen sprake van tegenstrijdigheid tussen het transport van de cocaïne en het begrip verkenningsvlucht."
2.2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd:
(...)
2. dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, kort gezegd, niet kan worden bewezen dat er op 29 oktober 2003 cocaïne binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, althans dat verdachte met dit transport enige betrokkenheid heeft gehad. Verdachte dient dan ook - naar het hof begrijpt - te worden vrijgesproken van dit - in de tenlastelegging niet nader uitgesplitste - transport.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
(...)
2. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 29 oktober 2003 een transport heeft plaatsgevonden vanuit Venezuela naar Nederland. Met betrekking tot dit transport is geen (koffer met) cocaïne inbeslaggenomen en om deze reden is geen deskundigenrapport beschikbaar waaruit blijkt dat cocaïne is ingevoerd in Nederland. Het hof gaat er evenwel op grond van na te noemen feiten en omstandigheden van uit dat op 29 oktober 2003 een hoeveelheid cocaïne is ingevoerd in Nederland en dat verdachte daarbij betrokken is geweest.
[Betrokkene 2] is ingeschakeld om als koerier cocaïne naar Nederland te gaan vervoeren. Teneinde hem te laten zien hoe een en ander in zijn werk ging, is in oktober 2003 een zogeheten verkenningsvlucht georganiseerd. In Porlamar (Venezuela) heeft [betrokkene 2] van onder andere [betrokkene 1], in gezelschap van verdachte, de nodige uitleg gekregen. Daarna zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met een koffer teruggereisd naar Nederland, waarbij de eerder uitlegde werkwijze op de vluchthavens in Porlamar en Schiphol werd gevolgd. [Betrokkene 2] heeft verklaard te hebben geweten dat er cocaïne in de koffer zat, zij het dat hij de cocaïne niet feitelijk onder ogen heeft gehad. [Betrokkene 1] ging er eveneens van uit dat er cocaïne in de koffer zat, welke koffer na aankomst in Nederland naar een garagebox in Diemen werd gebracht, hetgeen [betrokkene 1] wel vaker deed met ladingen cocaïne die op Schiphol waren binnengekomen. Bovendien heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij en [betrokkene 2] voor het transport 75.000 euro zouden ontvangen - een onwaarschijnlijk bedrag als er geen opbrengsten uit de verkoop van ingevoerde cocaïne tegenover zouden staan -, nog daargelaten alle kosten die zijn betaald voor de reis van [betrokkene 2] en diens verblijf in Porlamar.
Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat het onderhavige transport deel uitmaakte van een reeks succesvolle transporten, uitgevoerd door de organisatie waaraan verdachte deelnam."
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof in zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 heeft aangenomen dat de medeverdachte wel vaker koffers met cocaïne naar een garagebox in Diemen heeft gebracht en dat het transport van oktober 2003 deel heeft uitgemaakt van een reeks succesvolle transporten, uitgevoerd door de organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen, terwijl dit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt en het Hof ook niet heeft aangegeven aan welke wettige bewijsmiddelen de genoemde feiten en omstandigheden zijn ontleend.
3.2. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus
- al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
3.3. In aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de medeverdachte [betrokkene 1] vaker ladingen cocaïne die op Schiphol waren binnengekomen naar een garagebox in Diemen bracht, en evenmin dat het onderhavige transport deel uitmaakte van een reeks succesvolle transporten uitgevoerd door de organisatie waaraan de verdachte deelnam, en dat het Hof in zijn overweging niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel of de bewijsmiddelen heeft aangegeven waaraan het die feiten heeft ontleend, is de bewezenverklaring van feit 1 niet naar de eis der wet met redenen omkleed. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
3.4. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 14‑04‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in art. 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf.
2.
Namens de verdachte heeft mr. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld. Ik begin bij het tweede middel.
3.
Onderhavige zaak hangt samen met de zaak onder nummer 07/12256 waarin door de Hoge Raad op 13 januari jl. arrest werd gewezen.
4.
Het tweede middel richt zich tegen de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en valt in twee deelklachten uiteen, die door de steller van het middel overigens niet scherp van elkaar worden onderscheiden. Het zwaartepunt ligt bij de eerste deelklacht. Die klacht houdt in dat het Hof een gevoerd verweer op onjuiste wijze heeft verworpen. Aangevoerd wordt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat de medeverdachte ‘wel vaker koffers gevuld met cocaïne naar een garagebox in Diemen heeft gebracht’. Voorts blijkt uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet dat het transport van oktober 2003 ‘deel uit maakte van een reeks succesvolle transporten, uitgevoerd door een organisatie waaraan de verdachte deelnam’. Terwijl deze beide argumenten in de weerlegging van het verweer wel zijn gebruikt.
5.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat hij:
‘feit 1: op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 januari 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2: hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 13 mei 2004 in Nederland en Curaçao (Nederlandse Antillen) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en onder anderen [betrokkene 1], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen daarvan.’
6.
Voor de bespreking van het middel is de hieronder opgenomen passage uit het arrest van het Hof van belang.
‘Ter terechtzitting gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd:
(…)
- 2.
dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, kort gezegd, niet kan worden bewezen dat er op 29 oktober 2003 cocaïne binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, althans dat verdachte met dit transport enige betrokkenheid heeft gehad. Verdachte dient dan ook —naar het hof begrijpt— te worden vrijgesproken van dit —in de tenlastelegging niet nader uitgesplitste transport.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
(…)
- 2.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 29 oktober 2003 een transport heeft plaatsgevonden vanuit Venezuela naar Nederland. Met betrekking tot dit transport is geen (koffer met) cocaïne inbeslaggenomen en om deze reden is geen deskundigenrapport beschikbaar waaruit blijkt dat cocaïne is ingevoerd in Nederland. Het hof gaat er evenwel op grond van na te noemen feiten en omstandigheden van uit dat op 29 oktober 2003 een hoeveelheid cocaïne is ingevoerd in Nederland en dat verdachte daarbij betrokken is geweest. [Betrokkene 2] is ingeschakeld om als koerier cocaïne naar Nederland te gaan vervoeren. Teneinde hem te laten zien hoe een en ander in zijn werk ging, is in oktober 2003 een zogeheten verkenningsvlucht georganiseerd. In Porlamar (Venezuela) heeft [betrokkene 2] van onder andere [betrokkene 1], in gezelschap van verdachte, de nodige uitleg gekregen. Daarna zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met een koffer teruggereisd naar Nederland, waarbij de eerder uitlegde werkwijze op de vluchthavens in Porlamar en Schiphol werd gevolgd. [Betrokkene 2] heeft verklaard te hebben geweten dat er cocaïne in de koffer zat, zij het dat hij de cocaïne niet feitelijk onder ogen heeft gehad. [Betrokkene 1] ging er eveneens van uit dat er cocaïne in de koffer zat, welke koffer na aankomst in Nederland naar een garagebox in Diemen werd gebracht, hetgeen [betrokkene 1] wel vaker deed met ladingen cocaïne die op Schiphol waren binnengekomen. Bovendien heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij en [betrokkene 2] voor het transport 75.000 euro zouden ontvangen —een onwaarschijnlijk bedrag als er geen opbrengsten uit de verkoop van ingevoerde cocaïne tegenover zouden staan—, nog daargelaten alle kosten die zijn betaald voor de reis van [betrokkene 2] en diens verblijf in Porlamar.
Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat het onderhavige transport deel uitmaakte van een reeks succesvolle transporten, uitgevoerd door de organisatie waaraan verdachte deelnam.’
7.
De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden het volgende in.
‘Bewijsmiddelen
- 1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 31 januari 2005. Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Ik ken [betrokkene 1]. Ik word ook wel [verdachte] genoemd. Ik heb als tolk gefungeerd bij verschillende ontmoetingen met onder andere Colombianen. Het ging over drugs. De zou daar geld voor krijgen. [Betrokkene 1] regelde koeriers. De heb de koerier [betrokkene 2] in Venezuela ontmoet. Ik vertelde in opdracht van de Colombianen de koeriers wat ze moesten doen. Er werden foto's van de koeriers gemaakt zodat ze bij aankomst in Nederland konden worden herkend. Op het vliegveld kregen ze de drugs. In december was [betrokkene 2] daar met nog een ander. De Colombianen kwamen bij me op de hotelkamer om foto's van ze te maken. Ze zouden dan worden herkend en gewoon door de douane worden doorgelaten. Dit laatste heeft [betrokkene 1] mij verteld. De werd door de Colombianen gebeld en dan belde ik de jongens. De wist dat het over drugs ging. De heb op een gegeven moment via [betrokkene 3] 40.000 euro ontvangen, dat was drugsgeld en bestemd voor die jongens in Por La Mar. Ik heb het op Curaçao gewisseld en afgegeven.’
- 2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2005. Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
‘In oktober 2003 heb ik over drugs gesproken met de Colombianen. Ik heb twee keer getolkt waar [betrokkene 1] en twee Colombianen bij waren. De kreeg hier 4.000 Amerikaanse dollars voor en de drank en reis kostten me niks. De Colombianen hadden mijn telefoonnummer. Ik heb contact met hen gehad. De Colombianen geloofden niet dat koeriers op Schiphol waren opgepakt. Vrienden van [betrokkene 1] zouden met bewijs komen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren opgepakt. [Betrokkene 1] heeft het echter niet geregeld. Dat heb ik zelf via een vriend gedaan. Ik heb met [betrokkene 1] gesproken over de financiële steun voor [betrokkene 2]. Ik vond dat hij ondersteund moest worden en bemoeide me daarmee.’
- 3.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 juni (het hof begrijpt 10 juni) 2004 gesloten procesverbaal van District Kmar Schiphol/Algemene Recherche, mutatienummer PL278C/04- 2000001, dossierpagina 4327 e.v. (ook dossierpagina 1945 e.v.) van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8]. Dit proces-verbaal houdt — voorzover van belang en zakelijk weergegeven — in: als de op 10 juni 2004 tegenover voormelde verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
‘[Betrokkene 1] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 1]) noemt mij wel eens [verdachte] als hij mij belt.’
- 4.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 2 juni 2004 gesloten proces-verbaal, mutatienummer PL278C/04-200001, dossierpagina 3758 e.v. (ook dossierpagina 1887 e.v.) van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10]. Dit proces-verbaal houdt — voorzover van belang en zakelijk weergegeven — in: als de op 2 juni 2004 tegenover voormelde verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
‘Ik ken [betrokkene 2]. Ik ken [verdachte] (het hof begrijpt mede op grond van bewijsmiddel 3: (verdachte). [Verdachte] is niet zijn echte naam. Op een bepaald moment kwam mijn financiële situatie ter sprake. [verdachte] heeft mij toen uitgenodigd om naar Venezuela te komen. Dat was ongeveer in het begin van 2003. Wij zijn toen naar Venezuela gegaan. [Verdachte] kwam toen van Curaçao. [Verdachte] vertelde mij dat er een goede gelegenheid was om de kassa te spekken vanaf Venezuela. Ik had het vermoeden dat het over drugs ging. De tweede keer toen ik alleen naar Venezuela ben gegaan heb ik met [verdachte] de afspraak gemaakt om drugs te smokkelen. [Verdachte] en ik hebben toen een gesprek gehad over het vervoeren van iets. Wij spraken altijd over waren die moesten worden vervoerd. [Verdachte] zei mij dat alles op de luchthaven van Porlamar geregeld werd. De militairen op Porlamar zijn er allemaal bij betrokken. [Verdachte] sprak Spaans en de militairen ook. Aan mij werd gevraagd of dat ik mensen kon zoeken die dit transport konden uitvoeren. Ik heb toen contact gezocht met [betrokkene 2]. Ik heb hem verteld over [verdachte] en gevraagd of hij geïnteresseerd was in wat geld te verdienen. Ik heb de tickets van [betrokkene 2] en mijzelf voor de reis naar Porlamar betaald. Ik zou dit later van [verdachte] terug krijgen. Als op de passagierslijst staat dat ik samen met [betrokkene 2] op 22 oktober 2003 naar Porlamar ben gevlogen dan zal dat best kloppen. Ik heb samen met [betrokkene 2] in een hotel verbleven. [Verdachte] verbleef in hetzelfde hotel. De afspraak was dat wij, [verdachte], [betrokkene 2] en ik zouden overleggen hoe [betrokkene 2] later voor ons wat zou gaan vervoeren. Er gaat maar een keer per week een vliegtuig, dus dan ben ik op 28 oktober weer vertrokken en op 29 oktober 2003 aangekomen op Schiphol. Tijdens ons verblijf is er gesproken over een transport door [betrokkene 2]. Ook [verdachte] was daarbij aanwezig. [Verdachte] vertaalde alles voor mij en [betrokkene 2] in het Nederlands. Er is afgesproken dat [betrokkene 2] een koffer zou meenemen. De koffer zou bij het toilet staan. Mijn koffer en [betrokkene 2]s koffer werden op de luchthaven van Porlamar gecontroleerd. De mensen die de controles uitvoerden werkten mee aan het transport. Ik denk dat er drugs in de koffer van [betrokkene 2] zat, omdat we anders voor niks naar Porlamar waren geweest Wij zouden totaal 75.000 euro voor dit transport krijgen. De rol van [verdachte] is een bemiddelende rol. [Betrokkene 2] was in het bezit van de koffer toen wij op Schiphol aangekomen waren. Zaak B4 (bewijsmiddelen die meer in het bijzonder betrekking hebben op het transport van 29 oktober 2003).’
- 5.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 26 maart 2004 gesloten proces-verbaal van District KMar Schiphol/zwaai, mutatienummer PL278C/04-2000001, dossierpagina 1765 e.v. (ook dossierpagina 739 e.v.) van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in: als verslag van bevindingen van de verbalisanten voormeld:
‘Op dinsdag 9 maart 2004 waren wij als toehoorder aanwezig bij de terechtzitting van de aangehouden koerier [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] was op 20 december 2003 aangehouden door personeel van het Schipholteam terzake invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. Wij hoorden op daartoe strekkende vragen van de voorzitter van het college [betrokkene 2] het volgende antwoorden (ten aanzien van de in zijn eerder afgelegde verklaring genoemde ‘verkenningsvlucht’ van 22 oktober 2003 tot en met 29 oktober 2003): dat hij hij [betrokken[verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) kende; dat hij [verdachte] al kende van voor de hiervoor genoemde verkenningsvlucht; dat hij samen met [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) de door hem genoemde verkenningsvlucht had gemaakt; dat hij gezien had hoe het een in zijn werk ging; dat [betrokkene 1] vanaf de ‘Anti-Droga’ een koffer in ontvangst nam; dat hij zag dat [betrokkene 1] zich op Schiphol middels het (bij verbalisanten bekend onder de naam Privium) tourniquette naast de paspoortcontrole van de Marechaussee, de toegang verschafte tot de ruimte van de bagagebanden; dat hij op dat moment de koffer die hij in Porlamar in ontvangst had genomen nog in zijn bezit had; dat hij wist dat er in bedoelde koffer cocaïne zat; dat hij samen met [betrokkene 1] naar de garagebox loods in Diemen was gegaan; dat bij de garagebox / loods in Diemen de koffer door [betrokkene 1] werd afgegeven.’
- 6.
Een fotokopie van een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 juni 2004, omstreeks 09.00 uur, gesloten proces-verbaal van District KMar Schiphol/Algemene Recherche, mutatienummer PL278C/04-2000001, dossierpagina 1896 e.v. van de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit procesverbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in: Als de op 15 juni 2004 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
‘De begrijp dat u aanwezig geweest bent tijdens mijn proces op 9 maart. De weet ook dat ik op vragen van de rechter toen aan haar heb uitgelegd wat ik bedoelde met de zogenoemde ‘verkenningsvlucht’. Citaten uit het proces-verbaal die u naar aanleiding van deze zitting hebt opgemaakt, houdt u mij nu voor. Ik kan u verklaren dat deze juist zijn.’
- 7.
Een fotokopie van een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 juni 2004, omstreeks 09.40 uur, gesloten proces-verbaal van District KMar Schiphol/Algemene Recherche, mutatienummer PL278C/04-2000001, dossierpagina 1898 e.v. van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10]. Dit procesverbaal houdt — voor zover van belang en zakelijk weergegeven — in: Als de op 15 juni 2004 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
‘V: Waar was jij in de periode van 22 oktober 2003 tot en met 29 oktober 2003?
A: Dit was in Venezuela, de voorverkenningsvlucht die ik samen met [betrokkene 1] heb gemaakt.
V: Wie heeft het ticket betaald?
A: Dit heeft [betrokkene 1] betaald.
V: Wie heeft het verblijf in Venezuela betaald?
A: Dit heeft [betrokkene 1] betaald.
V: Wie heeft jou benaderd om de reis naar Venezuela te maken?
A: Dit heeft [betrokkene 1] gedaan. [betrokkene 1] benaderde mij of ik voor hem naar Venezuela wilde om drugs te gaan halen. [betrokkene 1] vroeg mij ook of ik nog meer mensen kende. Wij zouden hier dan 40.000 euro per persoon voor krijgen.
V: Wie heb je in Venezuela ontmoet?
A: De heb daar [verdachte] en [betrokkene 1] ontmoet en verder een wachtcommandant van de Anti Droga die ervoor zou zorgen dat we zo zouden kunnen doorlopen.’
Zaak B6 (bewijsmiddelen die meer in het bijzonder betrekking hebben op het transport van 20 december 2003).
- 8.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 juli 2004 gesloten proces-verbaal van District Kmar Schiphol/Algemene Recherche, mutatienummer PL278C/04-2000001, dossierpagina 2702 e.v. van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dit procesverbaal houdt — voor zover van belang en zakelijk weergegeven — in:
als verslag van verrichtingen en/of bevindingen van de verbalisanten of één van hen.
‘Op zaterdag 20 december 2003 omstreeks 10.10 uur bevonden collega's [verbalisant 5] en [verbalisant 6], beiden werkzaam voor het Schipholteam, zich bij gate D04 op de luchthaven Schiphol. Aan de gate kwam op dat moment vlucht MP 0910 aan, afkomstig vanuit Porlamar, Venezuela. Tussen de uitstappende passagiers van voornoemde vlucht zagen zij twee hun onbekende mannen welke met medeneming van hun handbagage uit voornoemde gate D04 in de richting van gate D06 liepen. De beide mannen vielen op doordat zij beiden elk een hardschalige grijskleurige rolkoffer als handbagage met zich mee voerden. De mannen spraken met elkaar.
Desgevraagd overhandigden de mannen aan personeel Schipholteam hun reisbescheiden welke per persoon bestonden uit een Nederlands paspoort en een Martinair vliegticket. Uit een overhandigd paspoort kon worden opgemaakt dat de ene man was genaamd: [betrokkene 3], geboren op [geboortedatum] 1965 te Amsterdam. Uit een ander overhandigd paspoort kon worden opgemaakt dat de andere man was genaamd: [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1966 te Amsterdam. Voorts werd aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verzocht de rolkoffers die zij met zich voerden te openen, teneinde deze aan een nadere controle te onderwerpen. Door [verbalisant 5] werd geconstateerd dat de rolkoffer welke door [betrokkene 3] werd meegevoerd zeer zwaar was en massief aanvoelde. [verbalisant 5] heeft voornoemde rolkoffer welke [betrokkene 3] tevens als handbagage meevoerde, geopend. In deze rolkoffer bevonden zich een aantal met kadopapier omwikkelde pakketten. Na onderzoek bleek het hier te gaan om 6 pakketten cocaïne met een totaal netto gewicht van 20 kilogram. Door [verbalisant 6] werd de blauwe rugzak welke door [betrokkene 2] naast voornoemde rolkoffer als handbagage meegevoerd werd, geopend. [verbalisant 6] zag in de rugzak een aantal met papier omwikkelde pakketten. In de pakketten bleek een witte stofte zitten welke qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. In de rolkoffer van [betrokkene 2] werden 6 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaal netto gewicht van 20 kilogram. In de rugzak van [betrokkene 2] werden nog eens 2 pakketten cocaïne aangetroffen met een totaal netto gewicht van 8 kilogram.’
- 9.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut in de zaak contra [betrokkene 2], zaaknummer 2003.12.30.072 (aanvraag 1) d.d. 21 december 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige A.G.A. Sprong. Dit rapport houdt — voorzover van belang —in:
‘Het materiaal met kenmerk 2491A/NFI 304.653 en 249B/NFI 304.646 bevat cocaïne.’
- 10.
Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut in de zaak contra [betrokkene 3], zaaknummer 2003.12.30.072 (aanvraag 2) d.d. 21 december 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige A.G.A. Sprong. Dit rapport houdt — voorzover van belang —in:
‘Het materiaal met kenmerk 2491A/NFI 304.631 bevat cocaïne.’
- 11.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 21 december 2003 gesloten proces-verbaal, mutatienummer PL278C/03-110320, dossierpagina 2766 e.v. van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6]. Dit proces-verbaal houdt — voor zover van belang en zakelijk weergegeven — in: als de op 21 december 2003 tegenover voormelde verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
‘Ik weet waarvoor ik ben aangehouden, namelijk dat ik drugs bij me had. Ik reisde samen met [betrokkene 3] die ook cocaïne bij zich had en samen met mij is aangehouden. [Betrokkene 1] heeft mij en [betrokkene 3] in juni voorgesteld cocaïne mee te nemen. [Betrokkene 1] heeft mij geld gegeven om de vliegtickets van mij en [betrokkene 3] te kopen. Op Porlamar hebben wij de cocaïne achter de controle gekregen bij de mensen voor de tafel. Dat is de anti Droga. Zij waren betaald door [verdachte]. Zij worden door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) betaald voor de drugsopbrengsten hier in Nederland. [Verdachte] is een vriend van [betrokkene 1]. [Verdachte] is een jaar bezig geweest om op Porlamar drugstransporten te organiseren. [Betrokkene 1] was gisteren ook op de luchthaven. [Betrokkene 3] en ik moesten op gate Dl bij de koffiecorner zitten, daar zouden wij een telefoontje krijgen. [Betrokkene 1] zou aan de overkant zijn. De omgekochte douaneambtenaar zou [betrokkene 1] bellen als het kon. Er zijn 3 douaneambtenaren omgekocht. [Betrokkene 1] heeft 30.000 euro aan hen betaald. Hij betaalt 5000 euro per koerier aan een douaneambtenaar. Als [betrokkene 1] zou bellen, zou hij zeggen welke uitgang wij uit moesten gaan. Er zou bij een bepaalde uitgang een medewerker van Schiphol staan om ons door te laten. Van de 48 kilogram was de helft van de opbrengst bedoeld voor de mensen van de antidroga op Porlamar. Wij zouden, als we niet aangehouden zouden zijn, samen met [betrokkene 1] en onze bagage met cocaïne naar buiten zijn gelopen naar de auto van [betrokkene 1]. [Verdachte] en [betrokkene 1] hadden mij gevraagd of ik nog meer mensen kon regelen om op reis te gaan. Ze hebben connecties in Colombia en heel Zuid Amerika. De kracht van [betrokkene 1] is dat hij mensen bij de douane kent die ons een veilige doorgang garanderen als wij binnenkomen met cocaïne. [Verdachte] kent de mensen die in het buitenland behulpzaam zijn, tegen betaling, cocaïne in het vliegtuig te krijgen.’
- 12.
Een proces-verbaal van 15 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door mr. A.J. Wolfs, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Haarlem. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 november 2004 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
‘U houdt mij voor dat ik op pagina 6110 heb verklaard dat [verdachte] er ook in oktober al bij was. Dat klopt inderdaad. De ging er vanuit dat [verdachte] in Venezuela de dingen regelde, omdat hij me dat zelf had gezegd en van [betrokkene 1] had ik dat ook gehoord. De heb gehoord van [verdachte] dat hij een jaar is bezig geweest de douane mensen op Porlamar ‘te regelen’. In ons hotel zijn mensen geweest om ons te bekijken en een foto van ons te maken en u vraagt mij hoe ik weet dat die mensen van de antidroga waren. Een van die twee mensen heb ik later in werkkleding, dus van antidroga, bij de luchthaven gezien bij ons vertrek naar Nederland. [Verdachte] was erbij toen die foto werd gemaakt. Hij had even daarvoor mij gebeld om te zeggen dat wij, [betrokkene 3] en ik, in nette kleding naar de kamer van [verdachte] moesten komen. Daar is de foto gemaakt. Die keer, in oktober 2003, had ik een rolkoffer bij mij en [betrokkene 1] volgens mij een grote groene koffer die nog net als handbagage mee kan. In Venezuela zijn er op het terras van het hotel twee mensen van de antidroga gekomen die een kwartier in het Spaans met ons hebben gepraat. [verdachte] was daar bij. [Betrokkene 1] spreekt niet goed Spaans. [Betrokkene 1] had mij van tevoren gevraagd of ik nog iemand kende die mee kon en daarop heb ik [betrokkene 3] erover gesproken. Met [betrokkene 3] ben ik toen naar de Makro gegaan, waar we [betrokkene 1] hebben ontmoet en na een gesprekje van 10 minuten zei [betrokkene 1] tegen mij dat [betrokkene 3] mee kon. Hij wilde zelf zien wie [betrokkene 3] was, althans zo kwam het op mij over. Als ik 5 anderen had gekend was het ook goed geweest, hoe meer hoe beter, dat heeft [verdachte] mij verteld in oktober. Als ik daarover op pagina 6097 heb verklaard dat [betrokkene 1] dat heeft gezegd, dan zou dat wel kunnen, dat [betrokkene 1] het door gaf, maar het was [verdachte] die het mij eerst heeft verteld. [betrokkene 1] was altijd kort en zakelijk, hij zei nooit meer dan nodig was, en [verdachte] was wat uitvoeriger. De ochtend voor vertrek naar Nederland in december 2003 werd ik in Venezuela gebeld door [betrokkene 1]. Hij zei dat er ruzie was ontstaan tussen de douane en de recherche op Schiphol over de 100 procent controles en zei mij dat hij niet wist of ik het wel moest doen. Het leek hem verstandiger als we geen drugs mee zouden nemen. De heb dat tegen [verdachte] gezegd, waarna [verdachte] [betrokkene 1] heeft gebeld. [Verdachte] zei dat [betrokkene 1] had gezegd dat er een kans bestond dat er meer controle op Schiphol zou zijn en [verdachte] heeft ons gevraagd wat wij gingen doen. [Betrokkene 3] en ik hebben toen besloten er mee door te gaan omdat we er toch al waren. [Verdachte] zei mij dat als ik iemand kende om drugs af te nemen dat dat ook goed was. Maar ik kende niemand en ik vind dat weer een stap verder.’
- 13.
Een fotokopie van een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 december 2003 gesloten proces-verbaal, mutatienummer PL278C/03-110320, dossierpagina 1762 e.v. (ook dossierpagina 2775 e.v.) van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12]. Dit proces-verbaal houdt — zakelijk weergegeven — onder meer in: als de op 22 december 2003 tegenover voormelde verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
‘Ik weet waarvoor ik ben aangehouden. Er zat namelijk cocaïne in mijn koffer. Wij zouden samen 80.000 euro als beloning krijgen. Wij zouden dus elk 40.000 euro verdienen.’
- 14.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 december 2003 gesloten proces-verbaal, mutatienummer PL278C/03-110320, dossierpagina 2763 e.v. van de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] en [verbalisant 12]. Dit proces-verbaal houdt- zakelijk weergegeven — onder meer in: als de op 22 december 2003 tegenover voormelde verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
‘Ik weet waarom ik ben aangehouden. Er werd namelijk cocaïne in mijn rolkoffer aangetroffen. Op 12 december ben ik samen met [betrokkene 2] naar Porlamar gegaan. Op 19 december 2003 vertrokken wij weer vanuit Porlamar.’
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn — ook in hun onderdelen — telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. De onder 6, 7 en 13 vermelde bewijsmiddelen worden slechts voor het bewijs gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 2], die door het hof zelf is gehoord ter terechtzitting van 23 november 2005, betrouwbaar zijn te achten en dat deze, waar hij spreekt van de ‘verkenningsvlucht’ in oktober 2003, te kennen heeft gegeven dat [betrokkene 1] de cocaïne in een koffer vervoerde en dat [betrokkene 2] bij wijze van oefening moest meemaken hoe de doorgang op de vliegvelden in elkaar stak, aldus opgevat is geen sprake van tegenstrijdigheid tussen het transport van de cocaïne en het begrip verkenningsvlucht.’
8.
De eerste deelklacht heeft betrekking op de hiervoor, onder punt 6 weergegeven bewijsoverweging van het Hof. Die bewijsoverweging richt zich, zoals het Hof overweegt, op een met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit gevoerd verweer. Het Hof heeft dit verweer aldus opgevat dat verdachte van het in die tenlastelegging niet nader uitgesplitste transport van 29 oktober 2003 dient te worden vrijgesproken aangezien niet bewezen kan worden dat er toen cocaïne Nederland is binnengebracht. Ten laste van verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij op ‘tijdstippen’ in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 1 januari 2004 ‘telkens’ betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne. Uit de bewijsmiddelen moet derhalve blijken van betrokkenheid bij tenminste twee transporten in de genoemde periode. Als het transport van 29 oktober 2003 niet mee zou kunnen tellen, blijft maar één transport over. Dat maakt begrijpelijk waarom het Hof zoveel energie heeft gestoken in het bewijs van dit niet uitgesplitste onderdeel van de tenlastelegging.
9.
Hoewel de steller van het middel op dit punt geen onderscheid maakt, kan mijns inziens niet gezegd worden dat de eerste deelklacht óók de bewezenverklaring van het sub 2 tenlastegelegde feit raakt. Voor de vraag of de organisatie waaraan de verdachte deelnam het oogmerk had om misdrijven te plegen, doet het aantal geslaagde transporten niet terzake. Bovendien levert de betrokkenheid van de verdachte bij de ‘verkenningsvlucht’ van 29 oktober 2003 ook deelneming aan de criminele organisatie op als in de vervoerde koffer geen cocaïne zat. Ook dan immers droeg de verkenningsvlucht bij aan het verwezenlijken van de doeleinden van de organisatie.
10.
Bij de beoordeling van de eerste deelklacht is het volgende van belang.
‘Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus — al dan niet in reactie op een bewijsverweer — beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
- (a)
die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
- (b)
het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.’1.
De in het middel genoemde feiten en omstandigheden kunnen niet blijken uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. Voorts is door het Hof niet aangegeven uit welk wettig bewijsmiddel de in het middel genoemde feiten en omstandigheden ontleend zijn.2.
11.
Ik heb mij afgevraagd of de bedoelde feiten redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Kennisneming van de pleitnotitie leert dat het zwaartepunt van het verweer lag bij de geloofwaardigheid van de ‘tegenstrijdige’ verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die nu eens beweerden dat het om een verkenningsvlucht ging, dan weer zeiden gedacht of geweten te hebben dat er cocaïne in de koffer zat. Als het Hof alleen een beroep gedaan heeft op bedoelde feiten om de betrouwbaarheid van de genoemde verklaringen te onderbouwen, is van redengevende feiten geen sprake. Ik geloof evenwel dat de overwegingen van het Hof voor deze lezing geen ruimte laten. Op de beweerde tegenstrijdigheid is het Hof apart, aan het slot van de aanvulling met bewijsmiddelen, ingegaan. De gewraakte overweging is te vinden in het arrest zelf en is niet geformuleerd als een oordeel over de betrouwbaarheid van de genoemde getuigen. Het Hof overweegt dat het er ‘op grond van na te noemen feiten en omstandigheden’ van uitgaat dat wel degelijk cocaïne is ingevoerd. Al die na te noemen feiten dragen in de gedachtegang van het Hof dus direct aan dat oordeel bij.
12.
Ik heb mij voorts afgevraagd of de bedoelde redengevende feiten van zo ondergeschikte betekenis zijn in het geheel van de bewijsvoering, dat het ontbreken van de vereiste steun in opgenomen of aangewezen bewijsmiddelen aan de toereikendheid van de motivering geen afbreuk doet.3. Ik vrees evenwel dat ook deze weg niet begaanbaar is. Het Hof heeft kennelijk niet alleen op de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (die stellig meenden dat er cocaïne in de koffer zat) willen afgaan en de mogelijkheid dat zij zich vergisten, willen uitsluiten. De bedoelde feiten hebben zogezien wel enige aanvullende betekenis.
13.
De eerste deelklacht van het middel slaagt.
14.
De tweede deelklacht heeft, als ik de steller van het middel goed begrijp, betrekking op het onder 2 bewezenverklaarde. Het Hof zou onvoldoende gerespondeerd hebben op het door de steller van het middel als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt gepresenteerde verweer dat niet uitgesloten is dat [betrokkene 1] deel heeft uitgemaakt van meer dan één organisatie.
15.
Om meer dan een door de verdediging geuit ‘vermoeden’ gaat het niet (zie pp. 9 en 10 van de pleitnotitie). Dat vermoeden werd geventileerd in het kader van de stelling dat niets blijkt van ‘enige betrokkenheid van cliënt met zaaksdossier B1 (mei 2003), B2 (augustus 2003), B3 (september 2003), B5 (november 2003 vanuit Porlamar)’. Het zou kunnen dat het in die gevallen om andere organisaties ging waarin [betrokkene 1] participeerde.
16.
Het komt mij voor dat dit verweer zich richtte tegen het sub 1 tenlastegelegde feit, waarin als pleegperiode 1 januari 2001 t/m 13 mei 2004 was opgenomen. Het Hof bracht deze periode in de bewezenverklaring terug tot 1 oktober 2003 t/m 1 januari 2004. Daardoor vielen de zaaksdossiers B1, B2 en B3 buiten de boot. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts niet dat het Hof enige betrokkenheid bij zaaksdosier B5 heeft aangenomen. Alleen B4 en B6 worden daarin uitgewerkt.
17.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie die verantwoordelijk was voor de ‘verkenningsvlucht’ (B4) en het onderschepte transport van december 2003 (B6). Om welke organisatie het ging, is daarmee duidelijk. Volstrekt irrelevant is of deze organisatie ook betrokken was bij zaaksdossiers B1, B2, B3 en B5 dan wel of het bij die dossiers ging om andere organisaties waaraan [betrokkene 1] deelnam. Ik zie dan ook niet in waarom het Hof op het verweer had moeten responderen. De steller van het middel maakt dat ook niet duidelijk.
18.
Ik houd de tweede deelklacht voor ondeugdelijk.
19.
Het eerste middel bevat de klacht dat in de cassatiefase de redelijke termijn is overschreden doordien meer dan 8 maanden zijn verstreken tussen het indienen van cassatie en de ontvangst van de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad.
20.
Deze klacht behoeft geen bespreking aangezien de eerste deelklacht van het tweede middel slaagt.4.
21.
Het eerste middel behoeft geen bespreking. De tweede deelklacht van het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. De eerste deelklacht van het tweede middel slaagt.
22.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
23.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, tot verwerping van het beroep voor het overige en tot zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2009
Ik sluit niet uit dat het Hof het oog heeft gehad op zaaksdossiers B1, B2 en B3 (zie hierna, punten 15 e.v.).
Vlg. Hoge Raad 2 oktober 2007, NJ 2007, 645 m.nt. De Jong.
Hoge Raad 17 juni 2008, NJ 2008, 358 r.o. 3.5.3.