Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW
Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/:Verhandeling
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/
Verhandeling
Documentgegevens:
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS364441:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit het neutraliteitsbeginsel vloeit voort, dat de btw op subjectniveau rechtsvorm-neutraal dient te zijn. Vanwege het indirecte karakter van de btw is het voorts van belang het begrip “belastingplichtige” zo ruim mogelijk uit te leggen, opdat het uiteindelijke doel – het belasten van de particuliere consumptie – zo dicht mogelijk wordt benaderd. In het systeem van de btw acht ik het van fundamenteel belang, dat samenwerkingsverbanden, die feitelijke maatschappelijke zelfstandigheid bezitten en die zelfstandig een economische activiteit verrichten, als belastingplichtigen worden aangemerkt.
De rechtsvormneutraliteit op subjectniveau dient mijns inziens voorts met zich mee te brengen, dat de rechtsvorm irrelevant is voor de belastingplicht in de btw. Een omzetting van de ene rechtsvorm in de andere, of de verkrijging dan wel het opgeven van rechtspersoonlijkheid door vennootschappen, dient niet tot een wijziging van de identiteit van de belastingplichtige in de btw te leiden. Dergelijke wijzigingen in de rechtsvorm dienen voor de heffing van btw geen gevolgen te hebben.
De constatering dat een samenwerkingsverband een entiteit is, heeft belangrijke gevolgen op het objectniveau. Niet alleen heeft het betekenis voor de onderlinge handelingen tussen de participanten, maar omdat het samenwerkingsverband een van de participanten te onderscheiden entiteit is, ook voor handelingen die tussen de participanten en het samenwerkingsverband plaats kunnen vinden.
Ik heb in hoofdstuk 24 van deel IV laten zien, dat handelingen, die een vennoot als kapitaalverstrekker of als orgaan / afdeling verricht voor de vennootschap, geen belastbare handelingen inhouden van die vennoot jegens de overige vennoten. In dat verband heb ik concrete criteria geformuleerd om te bepalen, wanneer van een handelen als kapitaalverstrekker of orgaan / afdeling sprake is. Deze concepten en criteria zijn gelijkelijk toepasbaar op handelingen in het kader van een feitelijk samenwerkingsverband of EESV.
In hoofdstuk 24 van deel IV heb ik voorts aangetoond, dat bepaalde handelingen, die de participanten jegens het samenwerkingsverband verrichten, geen handelingen onder bezwarende titel zijn. De inbreng in een personenvennootschap valt naar positief recht niet als een belastbare handeling aan te merken. Hetzelfde geldt voor de inbreng in een feitelijk samenwerkingsverband en een EESV. Een letterlijke interpretatie van de artikelen 16, 18 onderdeel c en 26 lid 1 onderdelen a en b Btw-richtlijn (ex art. 5 lid 6, art. 5 lid 7 onderdeel c en art. 6 lid 2 onderdelen a en b Zesde richtlijn, vgl. art. 3 lid 3 onderdelen a en c en art. 4 lid 2 onderdelen a en b Wet OB) zou kunnen doen vermoeden, dat onder omstandigheden de inbreng in natura een aan een levering van goederen of diensten onder bezwarende titel gelijkgestelde handeling is. Dit is evenwel strijdig met de ratio van genoemde bepalingen en leidt tot cumulatie van btw. Deze cumulatie is noch door de Europese wetgever, noch door de nationale wetgever voorzien en / of beoogd. Ik heb geconcludeerd, dat het ervoor moet worden gehouden, dat naar positief recht de inbreng in natura in een personenvennootschap, een feitelijk samenwerkingsverband of een EESV, geen belastbare handeling inhoudt.
Thans liggen twee vragen naar wenselijk recht voor. De eerste vraag is of het wenselijk is, dat handelingen, die een participant als kapitaalverstrekker of als orgaan / afdeling van het samenwerkingsverband verricht, niet tot belastbare handelingen jegens de overige participanten leiden. De tweede vraag is of het wenselijk is, dat de inbreng in een samenwerkingsverband van het derde archetype, zoals een personenvennootschap, een feitelijk samenwerkingsverband of een EESV, onbelastbaar blijft. Bij de beantwoording van beide vragen dient het recht op aftrek van voorbelasting in ogenschouw genomen te worden.