Einde inhoudsopgave
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/13.3.2
13.3.2 Proeftijd en zwangerschap
mr. R.F. Kötter, datum 30-09-2010
- Datum
30-09-2010
- Auteur
mr. R.F. Kötter
- JCDI
JCDI:ADS390808:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Artikel 7:646 BW jo. artikel 7:647 BW en artikel 1 e.v. van de WGB.
Zie in dit verband HR 13 januari 1995, NJ 1995, 430, JAR 1995/35 (Codfried/ISS). Zie ook Ktr. Amsterdam 15 juli 2008, JAR 2009/61.
Kamer-stukken II 1986-1987,19 908, nr. 3, p. 13 (MvT).
Zie onder andere CGB 15 februari 2001, oordeel 2001-13. Zie voorts HR 24 juni 1988, NJ 1988,1002 en Hof van Justitie EG 8 november 1990, zaak 177/88, NJ 1992, 224, m.nt. PAS (Dekker/VJV).
HvJ EG 30 april 1998, zaak C-136/95, JAR 1998/139 (CNAVTS/Thibault).
Zie o.a. HR 9 maart 1990, NJ 1990, 561 (Kacar/Stegeman). Zie ook Kamerstukken II 1996-1997, 25 263, nr. 3 (MvT), p. 27-28.
HR 13 januari 1995, NJ 1995, 430,JAR 1995/35 (Codfried/ISS). Zie tevens artikel 3:13 BW.
W.G. Huijgen, T&C Vermogensrecht, Deventer: Kluwer 2007, art. 13, boek 3 BW, aant. 3.
Zie ook Ktr. Amsterdam 15 juli 2008, JAR 2009/61, die op grond van de omstandigheden van het geval oordeelde dat voldoende aannemelijk was gemaakt dat zwangerschap de reden, althans een belangrijke reden voor het proeftijdontslag was, nu de werkgever het tegendeel onvoldoende had kunnen aantonen.
Gedurende de proeftijd is het verbod om tijdens de zwangerschap en bevallingsverlof op te zeggen niet van toepassing. Het opzegverbod wegens zwangerschap geldt daarentegen ook tijdens de proeftijd. Deze afwijking op de uitzondering vindt haar oorsprong in de bescherming van de positie van de vrouw, zwangerschap en moederschap en de daarmee in verband staande, door de wet voorgeschreven, gelijke behandeling van mannen en vrouwen.1 Het verbod tot het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen bij de arbeid omvat zowel het verbod tot het maken van direct als indirect onderscheid. Proeftijdontslag in strijd met dit verbod kan vernietigbaar zijn.2
Onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap is door de wetgever als direct onderscheid aangemerkt (art. 1 van de WGB). Dit heeft tot gevolg dat het maken van onderscheid op grond van zwangerschap nimmer is gerechtvaardigd, tenzij het de uitzonderingsbepaling van artikel 7:646 lid 2 BW betreft, die vrouwen tegen de fysieke gevolgen van zwangerschap en bevalling beoogt te beschermen.3
Ook onderscheid als gevolg van zwangerschaps- en bevallingsverlof, zoals bijvoorbeeld een beperkte beschikbaarheid tot het verrichten van werk, wordt blijkens de oordelen van de Commissie Gelijke Behandeling als direct onderscheid aangemerkt, nu dit wordt geacht onlosmakelijk en onvermijdelijk met de zwangerschap verbonden te zijn.4 Ook een minder gunstige behandeling die het gevolg is van afwezigheid tijdens zwangerschap wordt, blijkens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU, als directe discriminatie aangemerkt.5
De strekking van het opzegverbod gedurende zwangerschap, dat tijdens de proeftijd is uitgezonderd, is versterking van de arbeidsrechtelijke positie (de lichamelijke en geestelijke gezondheid) van de zwangere en bevallen werkneemster, en het verschaffen van een wettelijke waarborg dat een werkneemster niet tijdens zwangerschap haar werk verliest.6 Een dergelijk vergaande bescherming is niet te rijmen met de mogelijkheid om tijdens de proeftijd de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen (art. 7:676 lid 1 BW). Het opzegverbod wegens zwangerschap heeft evenwel een geheel andere grondslag, die is gebaseerd op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid. Het handelen in strijd met dit opzegverbod dient als discriminatie te worden aangemerkt. Ook kan een opzegging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd, die berust op discriminatie, als misbruik van bevoegdheid7 worden aangemerkt. Het gevolg hiervan is dat als door dit misbruik schade ontstaat, de getroffen werkneemster schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad van de werkgever kan vorderen.8
Indien de werkneemster die uit hoofde van bovengenoemde omstandigheden stelt te worden gediscrimineerd, feiten aanvoert die het bedoelde onderscheid kunnen doen vermoeden, verschuift de bewijslast naar de werkgever. Hij moet dan bewijzen dat de opzegging tijdens de proeftijd niet op de door de werkneemster gestelde discriminatie berust.9 Deze verschuiving van de bewijslast ten gunste van de werkneemster geldt eveneens bij vermeende overtreding van het opzegverbod wegens zwangerschap, bevalling en moederschap.
Nu de wetgever van de Wet Flexibiliteit en zekerheid ervoor heeft gekozen om uitzonderingen op opzegverboden in de wet zelf op te nemen, kan een beroep op misbruik van bevoegdheid slechts slagen indien het betrekking heeft op de in de artikelen 7:670 en 7:670a BW opgenomen opzegverboden.