CRvB, 02-11-2017, nr. 15-2953 AW
ECLI:NL:CRVB:2017:3801
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
02-11-2017
- Zaaknummer
15-2953 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:3801, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 02‑11‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Geen beroep op het gelijkheidsbeginsel.
15/2953 AW
Datum uitspraak: 2 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 maart 2015, 14/4962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel IV, onder e, sub 1, van de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) is in dit geschil met ingang van 1 januari 2017 de korpschef in de plaats getreden van het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum (college), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) het college verstaan.
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Namens appellant zijn aanvullende gronden en nadere stukken ingediend, waarop de korpschef heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 15/2951 AW en 15/2952 AW, plaatsgevonden op 31 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Dammingh, S. Albada en H.R. Huibers. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Horst, advocaat, mr. N.E. Bensoussan en L.M. van den Hil.
In de zaken 15/2951 AW en 15/2952 AW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van Docent B (MBO), met als specifieke werkzaamheden (taakaccent) ‘Rijtaken’, salarisschaal 9.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013, voor zover hier van belang, heeft het college ten aanzien van appellant met ingang van 1 januari 2012 besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 28 mei 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De Raad begrijpt het hoger beroep aldus dat appellant primair van opvatting is dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat wat betreft zijn (korps)functie niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Appellant houdt zich als docent rijtaken bezig met het zogenoemde ‘coaching on the job’. Zo begeleidt appellant politiemedewerkers tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden (op straat), waardoor hij zelf ook in aanraking komt met het operationele politiewerk. Appellant heeft een executieve functie, oefent zijn werkzaamheden in uniform uit en is uitgerust met geweldsmiddelen.
4.1.2.
De functie van Docent B (MBO) is blijkens de korpsfunctiebeschrijving in het bijzonder gericht op het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van onderwijs binnen een afgebakend dan wel aanverwant vakgebied/specialisme teneinde studenten te ondersteunen bij het verwerven van competenties, het leveren van een bijdrage aan onderwijsontwikkeling en kennisontwikkeling alsmede het begeleiden/adviseren op dat terrein.
4.1.3.
De kern van de korpsfunctie van appellant bestaat aldus uit kennisoverdracht. Voor zover de feitelijke situatie zou afwijken van de beschrijving van de korpsfunctie, geldt dat de functiebeschrijving leidend is bij de matching en dat het voor rekening en risico van appellant komt dat hij heeft berust in zijn uitgangspositie. Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning niet onjuist (vergelijk de uitspraak van
14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710).
4.1.4.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van appellant bestaat uit kennisoverdracht, heeft de korpschef op goede gronden de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, aan appellant toegekend.
4.2.1.
Appellant heeft er voorts op gewezen dat hij bij besluit van 20 april 2017 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 is geplaatst in de - nieuwe - LFNP-functie van Operationeel Begeleider B, salarisschaal 9. Volgens appellant heeft de korpschef met dit plaatsingsbesluit erkend dat de bestreden matching van meet af aan onjuist is geweest; in het bijzonder is onvoldoende rekening gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk. Appellant heeft in dit verband gewezen op de Regeling van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2017,
nr. 22386). Bedoelde wijziging komt voort uit besluitvorming in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP): in het CGOP is besloten het vakgebied Operationele Begeleiding, de functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B en de werkterreinen Gewelds- en Gevaarsbeheersing en Rijvaardigheid en Rijveiligheid toe te voegen aan het LFNP. Reden voor de - in de Regeling van 11 april 2017 vervatte - aanpassing van het LFNP is volgens appellant primair herstel van een in 2013 gemaakte ‘weeffout’ in de structuur en opzet van het LFNP. Destijds is ten onrechte nagelaten om in het domein Uitvoering functies te creëren waarmee docenten die in de uitvoeringspraktijk werkzaam zijn konden worden gematcht. Appellant concludeert dat de korpschef feitelijk zelf heeft erkend dat aan de inhoud van de Regeling vaststelling LFNP zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift ten aanzien van degenen die het betreft - de docenten werkzaam in de uitvoeringspraktijk - niet als grondslag had mogen dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten.
4.2.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraken van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830 en 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550) kan de rechter een wet in materiële zin wel beoordelen, maar dient hij daarbij de ter zake in ons staatsbestel passende terughoudendheid in acht te nemen. De rechter zal het resultaat van de afweging van alle betrokken belangen door de materiële wetgever in beginsel moeten respecteren. Dit lijdt uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten.
4.2.3.
Voor het oordeel dat laatstbedoelde situatie zich hier voordoet zijn onvoldoende aanknopingspunten gevonden. Van belang is dat het gehele proces van matching in samenspraak met, en onder (eind)verantwoordelijkheid van, het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP) heeft plaatsgevonden en dat ook de - in de Regeling van
11 april 2017 vervatte - wijziging van de Regeling vaststelling LFNP de neerslag vormt van binnen het (C)GOP gevoerd overleg. Inherent aan zodanig overleg is dat over en weer sprake is van geven en nemen. De uitkomst van zo’n onderhandelingsproces kan dan ook niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de werknemer nadelige gevolgen ervan en de voordelen buiten beschouwing te laten. De wijziging van de Regeling vaststelling LFNP heeft betrekking op dynamisch onderhoud van het LFNP, zulks met gebruikmaking van het instrument Process-flow. Dergelijk onderhoud is noodzakelijk om het LFNP steeds actueel te houden in het licht van onder meer maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de politieorganisatie zelf (vergelijk de uitspraken van 16 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:549 en ECLI:NL:CRVB:2017:550). Dat de Regeling vaststelling LFNP met de Regeling van 11 april 2017 (Stcrt. 2017, nr. 22386) is gewijzigd, betekent ook niet dat de in 2013 door de regelgever gemaakte keuzes onhoudbaar zijn. Anders dan appellant veronderstelt, heeft de korpschef met het ten aanzien van appellant genomen plaatsingsbesluit van 20 april 2017 niet erkend dat de bestreden matching van meet af aan onjuist is geweest; bedoeld besluit behelst ook geen aanpassing van het ten aanzien van appellant genomen matchingbesluit. Ook anderszins is de Raad van een zodanige erkenning niet gebleken. Alles bijeengenomen ziet de Raad onvoldoende grond voor het oordeel dat aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling overgang naar een LFNP functie, gelezen in samenhang met de Regeling vaststelling LFNP, zodanige ernstige feilen kleven dat deze voorschriften niet als grondslag kunnen dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten.
4.3.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten.
4.4.1.
De in artikel 5, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP functie neergelegde hardheidsclausule ziet naar aard en bewoordingen op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de Regeling niet heeft voorzien. De Raad verwijst naar zijn uitspraken genoemd in 1.1.
4.4.2.
In het kader van zijn beroep op de hardheidsclausule heeft appellant in hoger beroep met name verwezen naar zijn - onder 4.3.1 weergegeven - standpunt, inhoudende dat aan de inhoud van de Regeling vaststelling LFNP zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Dit betoog slaagt niet. Appellant heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule zouden kunnen rechtvaardigen, met name niet omdat de aangevoerde omstandigheden geen betrekking hebben op zijn individuele situatie.
4.4.3.
Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is verder inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellant zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van
1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
4.4.4.
Daarbij komt dat bij de overgang naar het LFNP feitelijk niets wijzigt aan de opgedragen werkzaamheden tot het moment waarop de ambtenaar in het kader van de vorming van de nationale politie wordt geplaatst of wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat. De Raad tekent overigens nog aan dat - zoals ook is vermeld in de toelichting op artikel 8 van de Regeling - in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is vastgelegd dat geen enkele ambtenaar er door de invoering van het LFNP in salaris op achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd, alsmede de rang van de ambtenaar, aldus de toelichting. Ook de executieve status van de ambtenaar is volgens die toelichting gewaarborgd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 99i, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat appellant negatieve (financiële) gevolgen zal ondervinden van het bestreden besluit (vergelijk de uitspraken van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3173, en 12 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:114).
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel herhaald. Hij heeft echter niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd dat sprake is van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, verschilt de beschrijving van de korpsfunctie van trajectbegeleider van de korpsfunctiebeschrijving van appellant. Zo blijkt uit die beschrijving niet dat een Docent B (MBO) zich, net als een trajectbegeleider, in hoofdzaak bezighoudt met het begeleiden van aspiranten. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H. Lagas en
J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.E. Bon