CRvB, 16-02-2017, nr. 15/773 AW
ECLI:NL:CRVB:2017:550
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-02-2017
- Zaaknummer
15/773 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:550, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑02‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
15/773 AW
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 december 2014, 14/5102 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft aanvullende gronden en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 15/685 AW, plaatsgevonden op 5 januari 2017. Appellant is in persoon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.
In de zaak 15/685 AW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) vastgesteld op de functie van Docent B (MBO), salarisschaal 9. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij het aanvullend besluit uitgangspositie van 25 april 2012 heeft het college besloten de uitgangspositie van appellant aan te vullen met de voor hem op de peildatum van 31 december 2011 geldende specifieke werkzaamheden (taakaccent) ‘Rijtaken’. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het aanvullend besluit uitgangspositie van 25 april 2012. Partijen hebben
- desgevraagd - geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de uitkomst van deze bezwaarprocedure.
1.4.
Bij besluit van 16 december 2013, voor zover hier van belang, heeft het college ten aanzien van appellant met ingang van 1 januari 2012 besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van 28 mei 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Voor zover appellant betoogt dat het matchen op schaal, in plaats van het matchen op inhoud, zozeer afbreuk doet aan de zorgvuldigheid en rechtszekerheid dat artikel 3, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling) ten aanzien van hem buiten toepassing moet blijven, treft dit betoog geen doel. De Raad verwijst naar de meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 (met name overwegingen 7.2 tot en met 7.3.2). De Raad heeft in die uitspraak in het bijzonder geoordeeld dat de wijziging van de beleidsregel Instructie organieke matching (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776) niet kan leiden tot het oordeel dat aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van de Regeling ernstige feilen kleven.
4.1.2.
Dat appellant door de wijziging op het verkeerde been is gezet, valt niet in te zien. Indien hij in het kader van het aan de matching voorafgaande proces van functieonderhoud en vaststelling van de uitgangspositie heeft nagelaten feiten of omstandigheden naar voren te brengen waarop hij zich nog dacht te kunnen beroepen in het kader van de matching, komt dit voor zijn eigen risico. Daarbij is van belang dat een geslaagd beroep op functieonderhoud zou hebben geleid tot een nieuwe functiewaardering en daarmee mogelijkerwijs tot een hogere functieschaal.
4.2.1.
Appellant heeft betoogd dat wat betreft zijn (korps)functie niet het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, maar het domein Uitvoering. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat hij zijn werkzaamheden als docent rijopleiding grotendeels uitvoert in het publieke domein, dat dit gepaard gaat met daaraan verbonden risico’s en verantwoordelijkheden en dat de nadruk ligt op de executieve aspecten van zijn werkzaamheden. Appellant loopt zodoende meer risico dan docenten die werkzaam zijn in een beschermde omgeving. Appellant heeft verder naar voren gebracht dat zijn feitelijke werkzaamheden onvoldoende zijn weergegeven in zijn uitgangspositie. Appellant verbindt aan dit alles de conclusie dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten.
4.2.2.
De functie van Docent B (MBO) is blijkens de korpsfunctiebeschrijving in het bijzonder gericht op het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van onderwijs binnen een afgebakend, dan wel aanverwant vakgebied/specialisme teneinde studenten te ondersteunen bij het verwerven van competenties, het leveren van een bijdrage aan onderwijsontwikkeling en kennisontwikkeling alsmede het begeleiden/adviseren op dat terrein.
4.2.3.
Blijkens het functievergelijkingsformulier is binnen het domein Ondersteuning gekozen voor het vakgebied Docenten op grond van de volgende overwegingen:
“Docenten dragen bij aan een effectieve en efficiënte organisatie door cursisten op te leiden tot competente medewerkers, die daarmee beschikken over politiespecifieke kennis, vaardigheden en gedragskenmerken (competenties), in overeenstemming met de gevraagde deskundigheid in hun (beoogde) functie, voor nu en in de toekomst. Docenten ontwikkelen onderwijspakketten die nauw aansluiten aan de actuele deskundigheidsvereisten in vastgestelde functies van de Nederlandse Politie. Voor dit vakgebied is gekozen, omdat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden uit de korpsfunctie hiermee het meest vergelijkbaar is.”
4.2.4.
De kern van de korpsfunctie van appellant bestaat - zo volgt uit 4.2.2 - uit kennisoverdracht. Voor zover de feitelijke situatie zou afwijken van de beschrijving van de korpsfunctie, geldt dat de functiebeschrijving leidend is bij de matching en dat het voor rekening en risico van appellant komt dat hij heeft berust in het besluit van 24 oktober 2011 tot vaststelling van zijn uitgangspositie. Blijkens pagina 50 van de Handleiding is het wezenskenmerk van een docent de overdracht van kennis en/of het aanleren van vaardigheden. Indien uit een korpsfunctiebeschrijving blijkt dat in overwegende mate sprake is van de hiervoor bedoelde elementen, is het domein Ondersteuning, vakgebied Docenten, het meest vergelijkbaar. Dat het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, volgt uit de keuze zoals gemaakt in het systeem LFNP. In dit domein komt immers het vakgebied Docenten voor. Dat een docent mogelijkerwijze deelneemt of ter plaatse doceert aan de (dagelijkse) politiepraktijk en/of zelf risico loopt in het kader van praktijklessen, maakt vorenstaande niet anders, gelet op meergenoemde systeemkeuze, aldus de Handleiding. Gelet op de korpsfunctiebeschrijving, de toelichting in de Handleiding alsmede de in het functievergelijkingsformulier gegeven motivering, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning voldoende (inzichtelijk) gemotiveerd (vergelijk de uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710).
4.3.
In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van appellant bestaat uit kennisoverdracht, heeft het college op goede gronden de LFNP-functie van
Docent B, met als vakgebied Docenten, aan appellant toegekend.
4.4.
Dat geen duidelijkheid bestaat over de uitkomst van het bezwaar van appellant tegen het aanvullend besluit uitgangspositie van 25 april 2012 is voor dit geding niet van belang. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling vindt de matching plaats op basis van de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie. Nadat het domein en vakgebied zijn vastgesteld, geldt dat indien de salarisschaal van de functiebeschrijving overeenkomt met de salarisschaal van een LFNP-functie in het gekozen vakgebied, die functie wordt beschouwd als de meest vergelijkbare functie. Het bezwaar van appellant tegen het aanvullend besluit uitgangspositie van 25 april 2012 kon hooguit leiden tot de vaststelling dat sprake is van een ander, en/of extra taakaccent. Deze vaststelling is echter niet van belang bij het bepalen van de meest vergelijkbare functie. Een taakaccent kan in het kader van de matching (hooguit) leiden tot het toekennen van een werkterrein, aandachtsgebied en/of specifieke functionaliteit. Dit laatste is in dit geval echter niet aan de orde, omdat is gematcht in een vakgebied waaraan op grond van de systematiek van het LFNP geen werkterreinen, aandachtsgebieden en/of specifieke functionaliteiten gekoppeld zijn. De Raad verwijst in dit kader naar bijlage 4 bij de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079), alsmede
stap 9a van de beleidsregel Instructie organieke matching (Stcrt. 2012, nr. 10411, zoals nadien gewijzigd, Stcrt. 2013, nr. 12776) en pagina 76 e.v. van de Handleiding.
4.5.1.
Appellant heeft gewezen op een e-mailbericht van het college van 9 november 2016, met als onderwerp: ‘process-flow Rijvaardigheid en Rijveiligheid’. Dit bericht vermeldt
- voor zover hier van belang - het volgende over een besluit dat het college naar aanleiding van de uitgevoerde ‘process-flow Rijvaardigheid & Rijveiligheid’ heeft genomen:
“Het CvB heeft […] besloten om de formatie van het team Beroepsvaardigheden/cluster Rijvaardigheid & Rijveiligheid in het Inrichtingsplan PA met ingang van 1 januari 2017 als volgt te wijzigen:
o Docent A wordt Operationeel Begeleider A;
o Docent B wordt Operationeel Begeleider B;
o Docent C wordt Operationeel Specialist B;
o Docent D functie wordt formatief niet meer ingevuld.
In de brief over de definitieve plaatsing in het kader van de personele reorganisatie, worden jullie geïnformeerd op welke functie je wordt geplaatst. De rechtspositionele regelgeving met betrekking tot OVW is van toepassing. […] Op landelijk niveau wordt er nog gesproken of deze functiewijziging gepaard moet gaan met enige vorm van
compensatie. Het CvB volgt hierin de lijn van de korpsleiding.”
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het college met dit besluit heeft erkend dat de bestreden matching van meet af aan onjuist is geweest.
4.5.2.
De Raad volgt appellant niet in dit standpunt. Het onder 4.6.1 weergegeven besluit van het college staat los van de thans bestreden besluitvorming. Bedoeld besluit van het college heeft in wezen betrekking op dynamisch onderhoud van het LFNP, zulks met gebruikmaking van het instrument Process-flow. Dergelijk onderhoud is - zoals het college in het verweerschrift en ter zitting heeft benadrukt - noodzakelijk om het LFNP steeds actueel te houden in het licht van onder meer maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de politieorganisatie zelf; het heeft echter geen betrekking op de overgang naar een functie uit het LFNP en dient daarom bij de beoordeling of aannemelijk is gemaakt dat de matching (anderszins) een onhoudbaar resultaat kent geen rol te spelen (vergelijk de uitspraak van de uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710, met name rechtsoverwegingen 4.3.7 tot en met 4.3.10).
4.6.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins tot een onhoudbaar resultaat heeft geleid. De enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende voor de conclusie dat het resultaat van de matching (anderszins) onhoudbaar is te achten.
4.7.1.
Het betoog van appellant dat zijn beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Uit de meergenoemde Handleiding volgt dat het een bewuste keuze is geweest om docenten onder te brengen in het domein Ondersteuning.
4.7.2.
Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is bovendien inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellant zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar de meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
4.7.3.
Daarbij komt dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bij de overgang naar het LFNP feitelijk niets wijzigt aan de opgedragen werkzaamheden tot het moment waarop de ambtenaar in het kader van de vorming van de nationale politie wordt geplaatst of wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat. De Raad tekent overigens nog aan dat - zoals ook is vermeld in de toelichting op artikel 8 van de Regeling - in artikel 6 van het Besluit bezoldiging politie is vastgelegd dat geen enkele ambtenaar er door de invoering van het LFNP in salaris op achteruit gaat. De voor de ambtenaar geldende salarisschaal en de vooruitzichten in die schaal blijven gegarandeerd, alsmede de rang van de ambtenaar, aldus de toelichting. Ook de executieve status van de ambtenaar is volgens die toelichting gewaarborgd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 99i, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Er is dan ook geen grond om aan te nemen dat appellant negatieve (financiële) gevolgen zal ondervinden van het bestreden besluit (vergelijk de uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3173). De Raad voegt hieraan nog toe dat de toekenning van periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) betrekking heeft op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt echter geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een functie uit het LFNP. De omstandigheid dat aan de LFNP-functie niet het door appellant gewenste aantal OVW-punten is toegekend, kan daarom evenmin leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule (vergelijk de uitspraak van de Raad van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:744).
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2017.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.E. Bon
HD