HR, 16-11-2012, nr. 11/05023
ECLI:NL:HR:2012:BX0731
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-11-2012
- Zaaknummer
11/05023
- Conclusie
mr. De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
BX0731
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX0731, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX0731
ECLI:NL:HR:2012:BX0731, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX0731
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2013/28
Conclusie 16‑11‑2012
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Partij(en)
11/05023
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Parket 29 juni 2012
Conclusie inzake
[De man]
tegen
[De vrouw]
Inleiding
1.
Deze zaak leent zich voor een verkorte conclusie nu verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep.
2.
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Partijen, verder: de man en de vrouw, zijn gewezen echtgenoten. De rechtbank 's-Gravenhage heeft in de onderhavige procedure op verzoek van de vrouw bij beschikking van 3 november 2008 de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 10 februari 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft in eerste aanleg bij wege van zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat tussen partijen een gemeenschap van goederen bestaat en voorts te bepalen dat aan de man ter zake van onderbedeling door de vrouw een bedrag van € 100.000,- wordt voldaan. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek van de man en zij heeft haar verzoek aangevuld met een verzoek te bepalen dat de gemeenschap waarin partijen zijn gehuwd verdeeld zal worden in die zin dat de man aan de vrouw de helft van de inboedel zal vergoeden en de helft van de auto (Toyota), tegen een bedrag van € 5.000,- resp. € 4.000,-.
In haar tussenbeschikking van 7 januari 2010 heeft de rechtbank overwogen dat partijen ten aanzien van het op het huwelijksvermogensregime toepasselijk recht hebben verklaard dat dit het nauwst verbonden is met Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is op de verdeling. Bij eindbeschikking van 30 augustus 2010 heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
Bij beschikking van 17 augustus 2011 heeft het hof 's-Gravenhage - op het hoger beroep van de man en het incidenteel hoger beroep van de vrouw tegen de eindbeschikking - vooropgesteld dat in geschil is ter zake van de verdeling van de huwelijksgemeenschap de verplichting van de man om ter verrekening van de waarde van de auto een bedrag van € 4.000,- te voldoen, de omvang van de inboedel op de peildatum van 1 januari 2008 en de belastingschuld over het jaar 2006. Het hof heeft de bestreden beschikking voor zover aan zijn oordeel onderworpen bekrachtigd en bepaald dat de man en de vrouw in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de belastingschuld ter zake van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering over het jaar 2006 dragen, aldus dat het hof heeft bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 652,50 zal voldoen.
3.
De man heeft - tijdig - cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van 17 augustus 2011. Het cassatieverzoekschrift zelf is niet ondertekend door de advocaat bij de Hoge Raad die het cassatierekest heeft ingediend, doch de brief waarbij het verzoekschrift wordt ingediend is daarentegen wel door deze advocaat ondertekend. De man heeft zich het recht voorbehouden zijn middel aan te vullen zodra hij kennis zal hebben genomen van het proces-verbaal van de zitting bij het hof. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. De man heeft naar aanleiding van de toezending van het proces-verbaal bij brief van 2 februari 2012 laten weten dat in het proces-verbaal niet valt te lezen dat de advocaat van de vrouw, zoals het hof overwoog, bezwaar heeft gemaakt tegen de behandeling van het aanvullend verzoek van de man. De vrouw heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het cassatiemiddel
4.
Het cassatiemiddel richt zich tegen rov. 6 van de bestreden beschikking, waar het hof oordeelde over het "Nieuw verzoek bij brief van 6 juni 2006". Het hof overwoog in rov. 5 dat de man, naar ter terechtzitting is gebleken, de bedoeling heeft gehad om bij brief van 6 juni 2011 een aanvullend verzoek in te dienen, onder handhaving van zijn verzoek in hoger beroep, te weten, naar het hof begrijpt, het verzoek de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.327,12 ter zake van openstaande vorderingen die de man op de vrouw heeft, welk verzoek de man onderbouwt door producties bij deze brief over te leggen. In rov. 6 heeft het hof dit aanvullend verzoek gepasseerd. Het overwoog daartoe als volgt: "De man heeft in zijn aan het hof gerichte brief van 6 juni 2011 geen (duidelijk) verzoek geformuleerd dat hij dienaangaande ter beoordeling aan het hof wenst voor te leggen. De man stelt in genoemde brief dat het appel enkel en alleen ziet op de waardebepaling van de auto, de verdeling van de inboedel en in het incidenteel appel op de verdeling van de belastingschuld over het jaar 2006. Namens de vrouw is verklaard dat het de vrouw niet duidelijk is geweest dat de man zijn verzoek heeft willen vermeerderen en is bezwaar gemaakt tegen het in de beoordeling betrekken van de door de man gepretendeerde vorderingen. Het hof passeert hetgeen de man in zijn brief betreffende deze vorderingen stelt, daar het hof het aanvullend verzoek op deze gronden in strijd acht met de eisen van een goede procesorde."
5.
Art. 283 Rv. (dat krachtens art. 362 Rv. ook in hoger beroep van toepassing is) bepaalt dat, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, de verzoeker bevoegd is het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. In het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 Rv. van overeenkomstige toepassing. Op grond van art. 130 lid 1 Rv. is de eiser, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of de vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter beslist, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten.
Het middel ziet eraan voorbij dat ingevolge art. 130 lid 2 Rv. tegen beslissingen van de rechter bedoeld in het eerste lid, geen hogere voorziening open staat en dat door uw Raad is beslist dat ook geen rechtsmiddel openstaat in het kader van de zogenaamde doorbrekingsjurisprudentie: zie HR 28 mei 1999, LJN ZC2914, NJ 2000, 220, m.nt. JBMV. Daarbij komt dan nog dat art. 130 lid 1 Rv. in hoger beroep in dagvaardingszaken moet worden uitgelegd overeenkomstig de regels van het grievenstelsel met zijn 'in beginsel strakke twee-conclusieregel' en in rekestzaken overeenkomstig de regels van het grondenstelsel dat zich niet onderscheidt van het grievenstelsel. Zie Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein, & Wesseling-van Gent 4 2009, nrs. 86, 164-166, 106 en 248. Zie verder: Losbladige Burgerlijke Rechtsvordering, art. 130 Rv., aant. 6 en art. 283 Rv., aant. 10 (W. Heemskerk resp. Schaafsma-Beversluis); Snijders/Wendels, Civiel Appel, 2009, nr. 191; Tekst & Commentaar Burgerlijke rechtsvordering (2010), art. 130 Rv., aant. 4 en art. 283 Rv., aant. 4 (M. Ynzonides en M. Koedoot resp. Van Mierlo) en W.D.H. Asser, Civiele Cassatie, 2011, p. 69.
Aangenomen dat de ontvankelijkheid van verzoeker in zijn cassatieberoep niet reeds afstuit op de omstandigheid dat het cassatierekest zelf niet is ondertekend door de advocaat bij de Hoge Raad die het cassatierekest heeft ingediend zoals voorgeschreven door art. 426a Rv. (zie ook HR 10 juli 2009, LJN BI0773, NJ 2010/212, m.nt. Snijders) omdat in casu de aanbiedingsbrief wel door deze advocaat is ondertekend, moet de conclusie zijn dat de verzoeker gelet op art. 130 lid 2 Rv., dat in de verzoekschriftprocedure van overeenkomstige toepassing is, niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep tegen de beslissing van het hof om zijn aanvullend verzoek als in strijd met de goede procesorde te passeren.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 16‑11‑2012
Partij(en)
16 november 2012
Eerste Kamer
11/05023
EE/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. F.A.E. Ohlenroth.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de beschikkingen in de zaak 302886/FA RK 08-430 van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 november 2008, 7 januari 2010 en 30 augustus 2010;
- b.
de beschikking in de zaak 200.077.918.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 augustus 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak, die de verdeling van een huwelijksgemeenschap na echtscheiding betreft, heeft het hof een aanvullend verzoek van de man buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde (art. 283 Rv in verbinding met art. 362 en art. 130 lid 1 Rv). Tegen een zodanige beslissing staat geen voorziening open (art. 130 lid 2 Rv in verbinding met genoemde bepalingen). Gezien de aard van de beslissing is ook de zogenoemde doorbrekingsjurisprudentie niet van toepassing (HR 28 mei 1999, LJN ZC2914, NJ 2000/220). De man dient derhalve in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beslissing:
De Hoge Raad verklaart [de man] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 november 2012.
Beroepschrift 14‑11‑2011
Aan: De Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [de man], wonende te [woonplaats] en van Nederlandse nationaliteit, die voor deze zaak woonplaats heeft gekozen te Wassenaar aan de Van Zuylen van Nijeveltstraat 110 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. J. Groen, die ten deze voor hem occupeert;
Dat [de man] kennis neemt van de beschikking van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 17 augustus 2011, van welke beschikking een kopie van dit verzoekschrift tot cassatie wordt gehecht;
Dat de wederpartij is mevrouw [de vrouw], wonende te [woonplaats] aan de [adres], die in de vorige instantie steeds is bijgestaan door de advocaat mr. F.A.E. Ohlenroth, kantoorhoudende te Leiden aan de Herengracht 50.
Dat de gang van de procedure de volgende is:
Dat partijen op [trouwdatum] 2022 te [trouwplaats] met elkander zijn gehuwd en dat uit dit huwelijk één minderjarig kind is geboren, [het kind] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003.
Dat bij beschikking van de Rechtbank 's‑Gravenhage sector familie- en jeugdrecht van 7 januari 2010 de echtscheiding is uitgesproken en een aanvang is gemaakt om uitvoering te geven aan het verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap waarin partijen waren gehuwd. In die beschikking werd aan partijen op dit punt gevraagd om nadere bescheiden in het geding te brengen;
Dat vervolgens de huwelijksgemeenschap, waarin partijen gehuwd waren, is verdeeld bij beschikking van 30 augustus 2010. Dat [de man] van deze beschikking in hoger beroep is gekomen bij het Gerechtshof; in een appèlschriftuur heeft [de man] het Hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad te bepalende waarde van de auto Toyota Avensis peildatum op een veel lager bedrag dan € 8.000 ,- wordt gesteld, dan wel wordt vastgesteld op een goede Justitie te bepalen bedragen dat een ten aanzien van de onverdeelde inboedel alsnog tot een verdeling plaats vindt. Mevrouw [de vrouw] is incidenteel in appèl gekomen en heeft verzocht de bestreden beslissing aan te vervullen met de verdeling van de belasting aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2006 en deze bij helfte te verdelen, zodat de man aan de vrouw een bedrag van € 652,50 zal voldoen. De man heeft zich daartegen verzet. Daarnaast heeft [de man] doormiddel van zijn advocaat confrère de Water een brief aan het Hof gestuurd, gedateerd 6 juni 2011, die luidt als volgt: ‘Edelgrootachtbaar college, in verband met de zitting van vrijdag 17 juni 2011 om 12:00 uur zend ik u hierbij de volgende stukken in 5-voud.
- 1.
productie P: offerte d.d. 9 december 2010 opgesteld door [A] Motor BV, waaruit blijkt dat de waarde van de auto per 3 januari 2008;
- 2.
productie Q: onderdeel; proces-verbaal d.d. 14 januari 2008, waaruit blijkt dat de vrouw op 4 januari 2008 in het bezit was van de fotocamera van de man;
- 3.
Productie R: foto's waaruit blijkt dat de vrouw ten onrechte het bestaan van een aantal goederen ontkend, zoals een Coleman benzinebrander, pannenrugzakken, zonnebril op strekte, een videocamera, statief en bergschoenen, als ook poezen en een aquarium.
- 4.
Productie S: foto's waaruit blijkt dat de vrouw ten onrechte het bestaan van gereedschappen van de man ontkend, zoals een multi-stijger ;
- 5.
Productie T: achtergehouden stukken met betrekking tot de inboedel, DVD-speler, film, computers, monitor en dergelijk;
- 6.
Productie U: stukken waaruit blijkt dat de ouders van de man, diverse bedragen hebben geleend aan de man en de vrouw. Totaal € 3.368,38 euro. De man vordert een bedrag van de helft van dat bedrag € 1.681,69 van de vrouw.
- 7.
Productie V: stukken waaruit blijkt dat de man voor de maanden januari en februari 2008 de zorgverzekeringspremie van de vrouw heeft voldaan. De man vordert een bedrag van € 186,06 euro van de vrouw.
- 8.
Productie W: een brief van TECHEM waaruit blijkt dat de vrouw over 2007 een bedrag van € 205,82 euro heeft ontvangen, de man vordert een bedrag van de helft van dat bedrag te weten € 102,96 van de vrouw.
- 9.
Productie X: aanslagbiljet gemeentelijke heffing 2008 met bijbehorende stukken. Ten onrechte heeft de Rechtbank bepaald dat de aanslag gelet op de peildatum buiten de gemeenschap van goederen valt, niet in verdeling wordt getrokken aangezien de Gemeentelijke heffing zien op de woning van de vrouw. De man vordert een bedrag van 23,40 euro van de vrouw.
- 10.
Productie Y: stukken waaruit blijkt dat de vader van de man een bedrag van € 763,56 heeft voorgeschoten ten behoeve van het onderhoud van de auto van partijen. De man vordert een bedrag van € 381,78 euro van de vrouw.
- 11.
Productie Z: stukken waaruit blijkt dat de vader van de man € 1.091,54 heeft voldaan aan portaal, aan achterstallige huur van de toenmalige woning van partijen. De man vordert een bedrag van € 545,77 euro van de vrouw.
- 12.
Productie AA: stukken waaruit blijkt dat de vader van de man een bedrag van € 500 ,- heeft voldaan ten behoeve van de aanschaf voor een motorzaag van partijen. De man vordert een bedrag van € 250 ,- euro van de vrouw.
- 13.
Productie BB: stukken waaruit blijkt dat de vader van de man een bedrag van € 1.200,- aan partijen heeft voldaan vanwege een tekort aan geldmiddelen. De man vordert een bedrag van € 600 ,- van de vrouw.
- 14.
Productie CC: stukken waaruit blijkt dat de vader van de man een bedrag van € 429,41 heeftvoldaan ten behoeve van een viertal nieuwe banden voor de auto van partijen. De man vordert een bedrag van de helft van dat eerder genoemde bedrag ad. € 214,71 euro.
- 15.
Productie DD: stukken waaruit blijkt dat de vader van de man een bedrag van € 681,50 heeft voldaan ten behoeve van de aanschaf van een Batavus Delivery Bike R van partijen. De man vordert een bedrag van € 340,75 van de vrouw.
[de man] is verschenen, bijgestaan door Mr. G. Van der Meij waarnemend voor de advocaat van [de man] en mevrouw is bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd. Vervolgens heeft het Hof beslist bij beschikking van 17 augustus 2011, bij welke beschikking het hof heeft bekrachtigd de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen en heeft bepaald dat de man en de vrouw in onderlinge verhoudingen ieder de helft van de belastingschuld ter zake van de aanslag inkomstenbelasting premievolksverzekeringen over 2006 dragen, aldus heeft het Hof bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 652,50 zal voldoen, verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad.
Het is van deze beschikking van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage dat de man in cassatie komt bij de Hoge Raad der Nederlanden en daartoe het navolgende middel aanvoert.
1.
schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet in achtneming nietigheid met zich brengt, meer in het bijzonder schending van de goede procesorde, alsmede schending van het bepaalde in artikel 121 van de grondwet, doordien het Hof in de aangevallen beschikking heeft overwogen, zoals valt te lezen in rechtsoverweging 6, waarin immer staat: de man heeft in de genoemde brief van 6 juni 2011 geen duidelijk verzoek geformuleerd dat hij dien al gaande ter beoordeling van het Hof wenst voor te leggen. De man stelt in genoemde brief dat het appèl enkel ziet op etc.
2.
Namens de vrouw is verklaard dat het de vrouw niet duidelijk is geweest dat de man zijn verzoek heeft willen vermeerderen, bezwaar gemaakt tegen het in beoordeling betrekken van de door de man gepretendeerde vorderingen.
3.
Het Hof zal hetgeen de man in zijn brief betreffende deze vorderingen stelt passeren, daar het Hof het aanvullend verzoek op deze gronden in strijd acht met de eisen van een goede procesorde.
Zulks ten onrechten nu immers het Hof heel goed heeft begrepen wat de man wilde, immers het Hof heeft in rechtsoverweging 5 overwogen; ‘de man heeft, zo gebleken, de bedoeling gehad in bij brief van 6 juni 2011 een aanvullend verzoek in te dienen onder handhaving van zulks in Hoger Beroep.’ Hij verzoekt het Hof, naar het Hof begrijpt, de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.327,12 euro ter zake van een openstaande vorderingen die de man op de vrouw heeft. De man onderbouwt dit door producties U tot en met DD over te leggen. Deze brief was met de bijlagen ruim vóór de 10 dagen termijn voor de zitting naar het Hof gestuurd en een afschrift aan de wederpartij verstrekt. Bovendien is de inhoud van de brief van eenvoudige aard en derhalve heel snel te lezen en te begrijpen. De brief is misschien in de laatste alinea wat ongelukkig geformuleerd, maar professionals als leden van het Gerechtshof horen daar doorheen te zien en horen dan ook te begrijpen dat de man inderdaad een vordering indient tegen de vrouw en aldus zijn verzoek in Hoger Beroep vermeerdert. Die vermeerdering was tijdig aan het Hof gedaan, was tijdig aan de wederpartij verstrekt en dus had het Hof die vordering van in totaal € 4.327,12 euro moeten behandelen en daarop moeten beslissen. Het is volstrekt onaanvaardbaar dat het Hof onder het mom van de goede procesorde daaraan eenvoudig voorbij gaat. Bovendien is de zaak ter zitting door de beide partijen bepleit en ook aan de hand van die pleitnota's is volkomen duidelijk wat de bedoeling van de man en zijn advocaat confrère De Water in Hoger Beroep was. Op dit moment heeft de man en ook zijn advocaat in cassatie nog geen kennis kunnen nemen van het proces-verbaal van de zitting van 27 juni 2011 en daarom behoudt de man [de man] zich het recht voor om dit middel aan te vullen en te vermeerderen zodra hij zal hebben kennis genomen van het proces-verbaal van de zitting.
Redenen waarom
[de man] zich wendt tot uw Hoge Raad der Nederlanden met het eerbiedig verzoek op grond van vorenstaand middel van cassatie te vernietigen, de beschikking waartegen dit middel zich richt met de zodanige verdere behandeling en beslissing zoals uw Hoge Raad zal vermenen dat een goede Justitie behoort,
Kosten rechtens
Wassenaar 14 november 2011
J. Groen