NJB 2015/759:Omzetting overgenomen straf, art. 31 lid 1 WOTS: het onderzoek dat de rechter moet instellen als de veroordeelde het verweer voert dat door de omzetting van de straf de strafrechtelijke positie van hem dreigt te worden verscherpt als bedoeld in art. 44 lid 2 EVIG, zal niet steeds kunnen resulteren in een met precisie te geven antwoord. De rechter zal bij een dergelijk verweer ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht – zonodig onder inwinning van nadere inlichtingen bij de verzoekende staat – of een eventuele vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe in de verzoekende staat bij voortgezette tenuitvoerlegging zeker of met grote mate van waarschijnlijkheid zou zijn overgegaan, van dien aard zou zijn geweest dat de veroordeelde door de in Nederland opgelegde straf in een nadeliger positie zou zijn komen te verkeren wat de daadwerkelijke duur van zijn detentie betreft. In casu niet onbegrijpelijk oordeel dat van nadeligere positie geen sprake is wat betreft de daadwerkelijke duur van de detentie. A-G: anders