HR, 29-03-2011, nr. 09/03202
ECLI:NL:HR:2011:BP1143
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
09/03202
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP1143
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1143, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1143
ECLI:NL:PHR:2011:BP1143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1143
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Schriftelijke bescheiden als bewijsmiddel. De opvatting dat een bewezenverklaring slechts dan uitsluitend mag steunen op geschriften als bedoeld in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Sv indien deze “onderlinge samenhang” hebben is onjuist. Conclusie AG: anders.
29 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/03202
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 juni 2009, nummer 20/000182-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de motivering van de bewezenverklaring niet voldoet aan de eis der wet.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 27 april 2007 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Het Klokkediep, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"3. Een proces-verbaal van Politie Brabant Noord, District I, afdeling district Den Bosch, Team Noord/West, nummer 27.04.2007.1105.006433 in de wettelijke vorm op ambtseed opgemaakt op 1 augustus 2007 door [verbalisant 1], agent van politie en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten voornoemd:
Ik, [verbalisant 1], zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee heeft gereden zonder rijbewijs voor de categorie waartoe dat motorrijtuig behoorde:
datum: 27 april 2007
omstreeks: 11.05 uur
plaats: 's-Hertogenbosch
gemeente: 's-Hertogenbosch
locatie: Het Klokkediep
Een voor het openbaar verkeer openstaande weg binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Soort weg : een weg
Voertuig: personenauto
Merk/type: Volkswagen
Bij onderzoek bij het centraal register rijbewijzen is gebleken dat aan verdachte geen geldig rijbewijs was afgegeven. Voor het besturen van dit motorrijtuig was vereist een rijbewijs B. Uitzonderingsbepalingen waren niet van toepassing.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant 2], daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
naam : [verdachte]
voornamen: [voornaam]
geboortedatum : [geboortedatum]-1980
straatnaam : [a-straat 1]
PC/Woonpl. : [woonplaats]
Nadat ik, [verbalisant 2], de verdachte had medegedeeld niet tot antwoorden te zijn verplicht, verklaarde deze: "Ik heb niet in de auto gereden."
Wij, verbalisanten, zagen op 27 april 2007 omstreeks 11.05 uur, over Het Klokkendiep een groene Volkswagen ons tegemoet rijden. Vervolgens moesten wij keren om de auto een stopteken te geven. Hierdoor had verdachte een voorsprong en zagen wij dat hij De Rozenelf inreed en we zijn hem een paar seconden later uit het zicht verloren. Hierna zagen wij verbalisanten de verdachte naast de geparkeerde auto staan en zijn kinderen helpen uitstappen. Wij, verbalisanten, herkenden de bestuurder zijnde de verdachte.
4. Een proces-verbaal van bevindingen nummer
2009035108-2 in de wettelijke vorm op ambtseed van politie opgemaakt op 27 april 2009 door [verbalisant 1], agent van politie en [verbalisant 2], hoofdagent van politie.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verklaring met betrekking tot verificatie rijbewijsgegevens middels ROMA d.d. 27 maart 2008, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt:
"Volgens het op 27 maart 2008 geraadpleegde geautomatiseerde systeem ROMA - waarin de gegevens van alle Nederlandse geldige rijbewijzen zijn opgenomen - heeft de verdachte [verdachte] geen geldig rijbewijs, althans blijkt niet dat een geldig rijbewijs is afgegeven.""
2.3. Het middel steunt op de opvatting dat een bewezenverklaring slechts dan uitsluitend mag steunen op geschriften als bedoeld in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º, Sv indien deze "onderlinge samenhang" hebben. Aldus geformuleerd is deze opvatting onjuist, zodat het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 maart 2011.
Conclusie 11‑01‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]c
1.
Verdachte is bij arrest van 22 juni 2009 door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens — kort gezegd — rijden zonder rijbewijs, veroordeeld tot twee weken hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
4.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
‘Hij op 27 april 2007 te 's‑Hertogenbosch als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Het Klokkediep, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.’
5.
Als bewijsmiddelen heeft het hof gebruikt:
‘3.
Een proces-verbaal van Politie Brabant Noord, District I, afdeling district Den Bosch, Team Noord/West, nummer 27.04.2007.1105.006433 in de wettelijke vorm op ambtseed opgemaakt op 1 augustus 2007 door [verbalisant 1], agent van politie en [verbalisant 2], hoofdagent van politie, inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten voornoemd:
Ik, [verbalisant 1], zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee heeft gereden zonder rijbewijs voor de categorie waartoe dat motorrijtuig behoorde:
datum: 27 april 2007
omstreeks: 11.05 uur
plaats: 's‑Hertogenbosch
gemeente: 's‑Hertogenbosch
locatie: Het Klokkediep
Een voor het openbaar verkeer openstaande weg
binnen een als zodanig aangeduide bebouwde kom
Soort weg : een weg
Voertuig: personenauto
Merk/type: Volkswagen
Bij onderzoek bij het centraal register rijbewijzen is gebleken dat aan verdachte geen geldig rijbewijs was afgegeven. Voor het besturen van dit motorrijtuig was vereist een rijbewijs B. Uitzonderingsbepalingen waren niet van toepassing.
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant 2], daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornaam]
geboortedatum : [geboortedatum]-1980
straatnaam : [a-straat 1]
PC/Woonpl. : [woonplaats]
Nadat ik, [verbalisant 2], de verdachte had medegedeeld niet tot antwoorden te zijn verplicht, verklaarde deze: ‘Ik heb niet in de auto gereden.’
Wij, verbalisanten, zagen op 27 april 2007 omstreeks 11.05 uur, over Het Klokkendiep een groene Volkswagen ons tegemoet rijden. Vervolgens moesten wij keren om de auto een stopteken te geven. Hierdoor had verdachte een voorsprong en zagen wij dat hij De Rozenelf inreed en we zijn hem een paar seconden later uit het zicht verloren. Hierna zagen wij verbalisanten de verdachte naast de geparkeerde auto staan en zijn kinderen helpen uitstappen. Wij, verbalisanten, herkenden de bestuurder zijnde de verdachte.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen nummer 2009035108-2 in de wettelijke vorm op ambtseed van politie opgemaakt op 27 april 2009 door [verbalisant 1], agent van politie en [verbalisant 2], hoofdagent van politie.
5.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verklaring met betrekking tot verificatie rijbewijsgegevens middels ROMA d.d. 27 maart 2008, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt:
‘Volgens het op 27 maart 2008 geraadpleegde geautomatiseerde systeem ROMA — waarin de gegevens van alle Nederlandse geldige rijbewijzen zijn opgenomen — heeft de verdachte [verdachte]c geen geldig rijbewijs, althans blijkt niet dat een geldig rijbewijs is afgegeven.’’
6.
Allereerst behelst het middel de klacht dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd omdat het hof het als bewijsmiddel gebezigde proces-verbaal met nummer 27.04.2007.1105.006433, dat op 1 augustus 2007 door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is opgemaakt, ten onrechte heeft aangeduid als een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, aangezien het proces-verbaal niet door de betreffende verbalisanten is ondertekend.
7.
Art. 153 Sv stelt onder meer als eis dat een proces-verbaal door een opsporingsambtenaar persoonlijk en op ambtseed dient te worden opgemaakt, gedagtekend en ondertekend. Het proces-verbaal met nummer 27.04.2007.1105.006433, d.d. 1 augustus 2007, bevindt zich bij de aan de Hoge Raad ingezonden stukken. Dit proces-verbaal is, zoals de steller van het middel opmerkt, niet ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dat het proces-verbaal niet door de verbalisanten is ondertekend werd door het hof al op terechtzitting d.d. 16 maart 2009 opgemerkt. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt te dien aanzien als mededeling van de voorzitter in:
‘Het elektronisch opgemaakt proces-verbaal is niet ondertekend door de betreffende verbalisanten.
De kennisgeving van bekeuring is door slechts één van de verbalisanten op ambtseed opgemaakt en ondertekend. Er dient een aanvullend proces-verbaal te worden opgemaakt door beide verbalisanten over hetgeen door hen met betrekking tot het onderhavige feit is waargenomen en met inachtneming van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht, te weten dat niet verdachte maar diens broer, die qua uiterlijk op hem lijkt, de bestuurder was van de personenauto.’
8.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben op 27 april 2009 een aanvullend proces-verbaal, genummerd 2009035108-2, opgemaakt omtrent hun bevindingen zoals gerelateerd in de kennisgeving van bekeuring en hebben in dit proces-verbaal ook de reden aangeven van het ontbreken van de handtekening van verbalisant [verbalisant 2] in de kennisgeving. De handtekening van verbalisant [verbalisant 1] is op de kennisgeving van bekeuring gedateerd 22-05-2007. Het aanvullend proces-verbaal bevindt zich eveneens bij de aan de Hoge Raad ingezonden stukken. Dat proces-verbaal is door het hof zonder vermelding van de inhoud tevens als bewijsmiddel gebezigd. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de gelegenheid van het opmaken van het aanvullend proces-verbaal echter niet benut om het eerder, door hen op 1 augustus 2007 opgemaakte proces-verbaal met nummer 27.04.2007.1105.006433 alsnog van hun originele handtekening te voorzien. Zij herinneren zich op 27 april 2009 de toedracht van het twee jaar eerder voorgevallene daartoe onvoldoende. Het aan het proces-verbaal klevende gebrek is dus niet hersteld, waardoor het niet alsnog aan de wettelijke eisen is gaan voldoen.1. Het hof heeft het niet-ondertekende proces-verbaal vervolgens ten onrechte aangeduid als een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (zie onder 5). Het middel klaagt hierover terecht.
9.
De vraag is of de als bewijsmiddel gebezigde verklaring met betrekking tot verificatie rijbewijsgegevens middels ROMA d.d. 27 maart 2008 (zie onder 5) en het niet-ondertekende proces-verbaal van 1 augustus 2007 tezamen het minimum kunnen opleveren van het bij wet vereiste bewijs. De in het middel ook besloten liggende klacht dat andere geschriften slechts tot bewijs mogen meewerken indien zij in verband staan met bewijsmiddelen die zelf geen ander geschrift ex art. 344, eerste lid onder 5, Sv zijn, komt op tegen vaste jurisprudentie en faalt derhalve (zie HR 28 september 2004, LJN AO9131, NJ 2005/93 en HR 22 april 2008, LJN BC9954, NJ 2008/265). Niet is vereist dat een ander bewijsmiddel licht moet kunnen werpen op de herkomst of totstandkoming van het ‘ander geschrift’ in de zin van art. 344, eerste lid, sub 5, Sv (vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, 2006, p. 702). Of het andere bewijsmiddel voldoende steun geeft aan het ‘ander geschrift’ is voorts niet afhankelijk van de aard van dat andere bewijsmiddel. Het andere bewijsmiddel moet wel op enigerlei wijze kunnen bevestigen wat in het ‘ander geschrift’ in de zin van art. 344, eerste lid, sub 5, Sv is neergelegd (vgl. Minkenhof-Reijntjes, De Nederlandse strafvordering, 2009, p. 402–403). Die bevestiging zal in dat geval betrekking moeten hebben op een aspect van het ‘ander geschrift’ waaraan het zijn mogelijke betekenis voor het bewijs ontleent. De tekortkoming van een ‘imperfect bewijsmiddel’ (W.L. Borst, De bewijsmiddelen in strafzaken (diss.), 1985, p. 296) kan daardoor worden weggenomen.
10.
De in de onderhavige zaak tot het bewijs gebezigde geschriften lijken elkaar te bevestigen in die zin dat in beide geschriften tot uitdrukking komt dat aan verdachte geen geldig rijbewijs is afgegeven. Bij nader inzien kan ook die bevestiging worden betwijfeld, omdat uit de inhoud van de raadpleging van het systeem ROMA op 27 maart 2008, zoals die in het arrest is weergegeven, niet naar voren komt dat verdachte op het tijdstip van het tenlastegelegde delict niet over een geldig rijbewijs kon beschikken. De in het arrest weergegeven kenmerken van het geraadpleegde systeem geven daarover immers geen uitsluitsel. Nu is het springende punt in deze zaak niet zozeer of verdachte over een geldig rijbewijs beschikte, maar of hij op het tenlastegelegde tijdstip als chauffeur optrad. Maar ook in dat opzicht verlenen de imperfecte bewijsmiddelen elkaar geen betekenis voor het bewijs.
11.
Het hof had gebruik kunnen maken van de verklaring van de verdachte bij de kantonrechter, waarin hij stelt dat hij in de betreffende auto zat en dat hij bovendien, zoals ook in het niet ondertekende proces-verbaal staat, kinderen uit de auto aan het halen was toen hij door de verbalisanten werd aangesproken. Maar daar is door het hof niet voor gekozen. Tegen deze achtergrond bezien is de inhoud van het aanvullend proces-verbaal van 27 april 2009 waardoor eventueel nog enige betekenis gegeven kan worden aan het niet ondertekende proces-verbaal van 1 augustus 2007 mogelijk nog van belang. Door het niet vermelden van de ter zitting wel weergegeven inhoud van het aanvullend proces-verbaal, dat bij raadpleging niet uitsluitend versterkend van inhoud blijkt voor de overige bewijsmiddelen, wordt de toetsbare bewijsconstructie naar mijn mening te broos, zodat ik concludeer tot gegrondbevinding van het middel.
12.
Het middel is gegrond.
13.
Het verloop van deze zaak in hoger beroep is niet gelukkig te noemen. Ter zitting van 24 november 2008 wordt de zaak aangehouden om de verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen te antwoorden op de vordering van een week hechtenis van de advocaat-generaal. Bij fax van 18 november 2008 had de raadsman voor die zitting te kennen gegeven dat verdachte het feit niet langer betwistte. Ter zitting van 16 maart 2009 verschijnt een nieuwe bepaaldelijk gemachtigde raadsman die aangeeft dat de verdachte zich niet kan vinden in de door zijn vroegere raadsman verzonden fax. Cliënt had volgens hem op 22 april 2007 niet gereden. Het kan zijn vanwege een verspreking of verschrijving dat daar 27 april 2007 is bedoeld. De zitting van 16 maart 2009 is opnieuw aangevangen. Op deze zitting wordt geen vordering gedaan door de advocaat-generaal. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 juni 2009 vermeldt over de vordering van de advocaat-generaal slechts dat hij heeft gepersisteerd. Uit de bij de stukken aangetroffen vordering van de advocaat-generaal staat een week hechtenis aangegeven. De ondertekeningsdatum van 16 maart 2009 is doorgehaald en vervangen door 22 juni 2009. Het hof heeft opgelegd een straf van twee weken hechtenis voorwaardelijk en een taakstraf van 28 uren onvoorwaardelijk, subsidiair 14 dagen hechtenis. De straf kan verbazing wekken gezien de in eerste aanleg opgelegde straf (een week hechtenis onvoorwaardelijk), de vordering van de advocaat-generaal (ook een week hechtenis onvoorwaardelijk) en de beknopte onderbouwing, waarin bijvoorbeeld onherroepelijke recidive niet is vermeld. Over de strafmotivering is niet geklaagd, zodat in dat opzicht geen aanleiding is voor cassatie. Ik maak er niettemin melding van zodat, voor het geval gegrondbevinding van het middel volgt en zulks tot terugwijzing of verwijzing aanleiding mocht geven daarmee door het hof eventueel rekening gehouden kan worden.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2011