Rb. Midden-Nederland, 18-10-2019, nr. UTR 18/4061
ECLI:NL:RBMNE:2019:4833
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
18-10-2019
- Zaaknummer
UTR 18/4061
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2019:4833, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 18‑10‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2019/2414 met annotatie van Gert-Jan de Ruiter
Uitspraak 18‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Huurders van woningen hebben niet zonder meer procesbelang als zij opkomen tegen een aan hen toegestuurde WOZ-beschikking. De rechtbank oordeelt dat het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 2017 niet zo ver strekt dat het daarin aangenomen uitgangspunt dat procesbelang altijd aanwezig is, ook moet worden aangenomen in huurderszaken. Het bredere gebruik van de WOZ-waarde strekt zich niet uit tot huurderszaken, waarin het belang over het algemeen op eenvoudige wijze is vast te stellen. Het aannemen van een algemeen uitgangspunt waarin altijd procesbelang wordt aangenomen kan ertoe leiden dat wordt geprocedeerd, terwijl niet duidelijk is wat het de betrokken huurder op kan leveren. Dat is geen praktische en uitvoerbare regeling, maar eerder een ongewenste belasting van heffingsambtenaren en van de rechtspraak die niet in verhouding staat tot de maatschappelijke baten. De rechtbank wijkt hiermee af van het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een vergelijkbare zaak. De rechtbank oordeelt dat in iedere huurderszaak aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moet worden beoordeeld of procesbelang aanwezig is. Ook de enkele omstandigheid dat de onroerende zaak een sociale huurwoning is, is daarvoor onvoldoende. Uit de wettelijke systematiek van doorwerking van de WOZ-waarde naar de huurprijs van sociale huurwoningen volgt dat procesbelang wel kan bestaan als iemand een sociale huurwoning huurt met een huur dichtbij de maximale huurprijsgrens.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4061
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 oktober 2019 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: B. van der Wielen),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht , verweerder
(gemachtigden: mr. M.F.M. Boerlage en mr. Y.M.S.M. Oevering-Raemaekers).
Procesverloop
Bij beschikking van 31 januari 2018 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 360.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2017.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 september 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2019, gelijktijdig met de behandeling van de zaken UTR 18/430, UTR 18/4062 en UTR 18/4064. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over recente, voor de zaak relevante rechtspraak. Partijen hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft een aanhoudingsverzoek van verweerder afgewezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens opnieuw gesloten op 15 oktober 2019.
Overwegingen
1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder haar had moeten horen over haar bezwaar. Op de zitting heeft zij deze beroepsgrond ingetrokken, zodat deze beroepsgrond geen bespreking behoeft.
De achtergrond van het geschil
2. De WOZ-beschikking die in deze zaak wordt beoordeeld is toegezonden aan eiseres als gebruiker van de woning. De woning is een twee-onder-een-kapwoning in [woonplaats] die door eiseres wordt gehuurd. De huur die eiseres betaalt ligt onder de zogenoemde liberalisatiegrens: het gaat om een sociale huurwoning.
3. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat eiseres belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft de WOZ-beschikking en de uitspraak op bezwaar aan haar gericht, zodat haar belang rechtstreeks bij deze besluiten is betrokken.
4. Deze zaak gaat over de vraag of eiseres procesbelang heeft bij het in bezwaar en beroep opkomen tegen de WOZ-beschikking. Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstigere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
5. Verweerder heeft eiseres haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat hij van mening is dat eiseres als huurder van de woning geen procesbelang heeft bij een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde. Eiseres betwist dit. De rechtbank beoordeelt eerst of eiseres in de beroepsfase procesbelang heeft. Deze beoordeling is in deze zaak dezelfde als die door verweerder in de bezwaarfase.
6. Eiseres wijst erop dat zij als huurder een op haar naam gestelde WOZ-beschikking heeft ontvangen. Zij voert aan dat hieruit al volgt dat sprake is van procesbelang als tegen die beschikking bezwaar wordt gemaakt en vervolgens beroep wordt ingesteld. Een bijzonder belang is dan niet nodig. Daarbij wijst zij op het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2656. Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat procesbelang altijd moet worden aangenomen als iemand die een WOZ-beschikking heeft gekregen in bezwaar of beroep een hogere dan de vastgestelde waarde bepleit.
7.Het arrest van de Hoge Raad zag op de situatie waarin een eigenaar van een onroerende zaak een procedure tegen de aan hem gerichte WOZ-beschikking was gestart. De kern van het nu te beoordelen geschil is of het oordeel van de Hoge Raad moet worden doorgetrokken naar situaties waarin de huurder/gebruiker van een woning een WOZ-beschikking heeft gekregen, zoals in dit geval. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft die vraag bevestigend beantwoord in de uitspraak van 16 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5838. De rechtbank heeft daarvan na de zitting kennis genomen en heeft partijen na heropening van de zaak de gelegenheid gegeven hierover een (nader) standpunt in te nemen. Verweerder heeft laten weten tegen de uitspraak beroep in cassatie te hebben ingesteld.
De rechtbank wijkt af van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
8.De rechtbank volgt het oordeel van het gerechtshof niet en zal hieronder uitleggen waarom zij dat niet doet.
9.Het gerechtshof heeft geoordeeld dat het arrest van de Hoge Raad ruim moet worden uitgelegd en dat ook in een geval waarin een huurder die een WOZ-beschikking heeft gekregen geldt dat hij geacht wordt belang te hebben bij de vaststelling van een andere waarde van de door hem gehuurde onroerende zaak. Het gerechtshof heeft daarbij in aanmerking genomen dat ook in andere gevallen dan die waarin de eigenaar van een onroerende zaak een hogere waarde bepleit zich problemen kunnen voordoen bij het bepalen van het belang bij een andere waarde dan de vastgestelde waarde. Ook voor die gevallen is er naar het oordeel van het gerechtshof behoefte aan een praktische en goed uitvoerbare regeling, zodat moet worden aangeknoopt bij de in het arrest van de Hoge Raad daartoe uitgezette lijn.
10. Allereerst vindt de rechtbank dat de betekenis die de WOZ-waarde in huurderszaken heeft kleiner is dan door het gerechtshof is aangenomen. In het arrest van de Hoge Raad wordt ingegaan op de wijziging van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WOZ per 1 oktober 2015. Als gevolg van die wijziging kan in een bezwaarprocedure tegen een WOZ-beschikking niet alleen meer een verlaging, maar ook een verhoging van de vastgestelde waarde worden bepleit. Voor de beoordeling van de zaak van eiseres is de volgende overweging uit het arrest van de Hoge Raad van belang:
“2.3.4. Zoals is weergegeven in onderdeel 4.12 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, heeft de wetgever onderkend dat het door het bredere gebruik van de WOZ‑waarde mogelijk is geworden dat iemand belang heeft bij vaststelling van een hogere WOZ-waarde. Om tot een praktisch goed uitvoerbare uitwerking van dat uitgangspunt te komen, dient te worden aangenomen dat eenieder aan wie een te zijnen aanzien genomen WOZ-beschikking bekend is gemaakt en die in bezwaar of in een procedure voor de belastingrechter een hogere dan de vastgestelde waarde bepleit, bij vaststelling van die hogere waarde een belang heeft. De in artikel 28, lid 1, slotzin van de Wet WOZ voor de verkrijging van een beschikking gestelde eis dat het belang is gelegen in gebruik van het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift, geldt in dit verband niet.”
11.De rechtbank vindt van belang dat dit arrest is gewezen in een zaak waarin door een eigenaar van een onroerende zaak een verhoging van de vastgestelde WOZ-waarde werd bepleit. Het uitgangspunt waar de Hoge Raad in het arrest van uitgaat, dat het mogelijk is dat iemand belang heeft bij vaststelling van een hogere WOZ-waarde moet tegen die achtergrond worden bezien. Dat geldt ook voor de door de Hoge Raad voorgestane praktisch goed uitvoerbare uitwerking van dat uitgangspunt. Die uitwerking houdt in dat moet worden aangenomen dat iemand met een op naam gestelde WOZ-beschikking die een hogere waarde bepleit, daarbij belang heeft in bezwaar of beroep. De rechtbank is van oordeel dat uit de context van het geval waarin het arrest van de Hoge Raad is gewezen moet worden afgeleid dat het door hem geformuleerde uitgangspunt en de uitwerking daarvan niet ook – zonder meer – geldt in zaken waarin de WOZ-beschikking is gestuurd aan de gebruiker van een onroerende zaak die als woning wordt gebruikt.
12.De rechtbank ziet vervolgens geen reden om de uitgangspunten uit het arrest van de Hoge Raad breder toe te passen en ook voor huurderszaken te laten gelden. Niet valt in te zien dat het door de wetgever onderkende bredere gebruik van de WOZ-waarde zich (ook) uitstrekt tot deze zaken. Hoewel de wetgever in de wetsgeschiedenis geen inzicht geeft in de vraag op welk breder gebruik hij doelt, leidt de rechtbank uit haar eigen ervaringen bij de behandeling van WOZ-zaken af dat dit breder gebruik ziet op het gebruik van WOZ-waarden door eigenaren van onroerende zaken en door gebruikers van niet-woningen. Zij hebben in de eerste plaats altijd een fiscaal belang bij aanslagen van lokale belastingen waarbij de WOZ-waarde een onderdeel van de heffingsmaatstaf vormt. Het fiscale belang geldt voor eigenaren ook bij rijksbelastingen, waarbij de WOZ-waarde op diverse terreinen van invloed is. Het bredere gebruik van de WOZ-waarde strekt zich daarnaast uit tot het belang dat die waarde voor eigenaren heeft wanneer een onroerende zaak wordt verkocht of wanneer de waarde mede bepalend is voor de financiering van een enkele onroerende zaak of van een vastgoedportefeuille.
13.De praktisch goed uitvoerbare uitwerking die de Hoge Raad voorstaat heeft naar het oordeel van de rechtbank betrekking op deze situaties van breder gebruik van de WOZ-waarde. In de zaak waar het arrest van de Hoge Raad op ziet was van een dergelijke situatie sprake, omdat aan de bezwaarmaker een eigenarenaanslag onroerendezaakbelastingen was opgelegd waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf was gebruikt. In die gevallen hoeft degene die bezwaar maakt in het licht van de in het arrest aangenomen praktische uitwerking slechts erop te wijzen dat hij een verhoging of verlaging van de vastgestelde waarde wenst, zonder dat hij bij een bepleiting van een verhoging van de waarde daarbij een bijzonder belang hoeft te geven.
14.In deze zaak is sprake van een andere situatie, waarbij de WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning. De huurder van een woning heeft niet zonder meer een fiscaal belang: de WOZ-waarde kan alleen een rol spelen in gevallen waarin het lokale bestuur heeft bepaald dat die een onderdeel uitmaakt van de heffingsmaatstaf voor de afvalstoffenheffing of de rioolheffing voor gebruikers. De WOZ-waarde werkt verder in een aantal – later in deze uitspraak te bespreken – gevallen rechtstreeks door in de maximale huurprijs van een sociale huurwoning. De rechtbank overweegt dat het belang bij de doorwerking van de WOZ-waarde voor huurders aldus op eenvoudige wijze is vast te stellen.
15.Er is dus geen sprake van een breder gebruik van de WOZ-waarde bij huurders van woningen, in de omvang waarin dat bij eigenaren wel speelt. Als dat in aanmerking wordt genomen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen noodzaak voor of behoefte aan een praktisch goed uitvoerbare uitwerking in die zin, dat een algemeen uitgangspunt wordt geformuleerd waarin altijd procesbelang wordt aangenomen in huurderszaken.
16.Uit de uitspraak van het gerechtshof volgt niet op welke problemen wordt gedoeld die zich kunnen voordoen bij het bepalen van het belang in huurderszaken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze eventuele problemen niet zodanig, dat zij het gelijkstellen van het door de Hoge Raad aangenomen algemene uitgangspunt in huurderszaken rechtvaardigen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een zodanig algemeen uitgangspunt juist ook tot ongewenste gevolgen kan leiden. Die gevolgen kunnen er met name uit bestaan dat over een WOZ-beschikking wordt geprocedeerd, terwijl niet duidelijk is wat het de betrokken huurder op kan leveren, of terwijl slechts sprake is van een ver verwijderd verband tussen de procedure en wat het kan opleveren. Dat is geen praktische en uitvoerbare regeling, maar eerder een ongewenste belasting van heffingsambtenaren en van de rechtspraak die niet in verhouding staat tot de maatschappelijke baten. Het in alle gevallen aannemen van procesbelang in huurderszaken doet bovendien afbreuk aan het hiervoor genoemde algemeen gehanteerde beginsel dat procesbelang ontbreekt als het aanwenden van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
17.In de omstandigheid dat tegen de uitspraak van het gerechtshof beroep in cassatie is ingesteld en dat de juistheid van het in de uitspraak gegeven oordeel dus nog niet vast staat, ziet de rechtbank aanleiding om van de lijn van het gerechtshof af te wijken. De rechtbank volgt de door het gerechtshof gekozen ruime toepassing van het arrest van de Hoge Raad daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Procesbelang in huurderszaken
18.De rechtbank oordeelt dus dat in zaken waarin een WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning het procesbelang niet zonder meer kan worden aangenomen. In deze zaken zal steeds aan de hand van de van belang zijnde feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep de betrokken huurder in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
19.De rechtbank overweegt in dit kader dat procesbelang in huurderszaken in ieder geval moet worden aangenomen in de gevallen waarin de WOZ-waarde onderdeel uitmaakt van de heffingsmaatstaf van de in overweging 14 genoemde lokale heffingen, wat afhankelijk is van de keuzes die het lokale bestuur maakt. Procesbelang moet ook worden aangenomen als sprake is van een sociale huurwoning, in de hierna te bespreken specifieke en te onderscheiden gevallen. De rechtbank sluit niet uit dat er ook in andere gevallen sprake kan zijn van procesbelang voor huurders van woningen, maar dat zal steeds in de specifieke zaak moeten worden beoordeeld.
20.De rechtbank overweegt verder dat het aan degene is die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft.
Sociale huurwoning als procesbelang
21.Eiseres voert aan dat de omstandigheid dat sprake is van een sociale huurwoning reden is om procesbelang aan te nemen. Ook wanneer de maximale huurprijs niet bereikt wordt als gevolg van de beperking van de maximale jaarlijkse huurverhoging, kan de WOZ-waarde volgens eiseres toch doorwerken. Op de zitting heeft zij toegelicht dat dit het geval kan zijn als er in het betreffende belastingjaar een nieuwe verhuurder komt, die de huurprijs dan tot het maximum zou kunnen verhogen, zelfs met terugwerkende kracht.
22.De enkele omstandigheid dat eiseres huurder is van een sociale huurwoning, vindt de rechtbank onvoldoende om procesbelang te kunnen aannemen. De rechtbank vindt hiervoor de wettelijke systematiek van doorwerking van de WOZ-waarde naar de huurprijs van sociale huurwoningen van belang. De huurprijs van sociale huurwoningen mag ieder jaar worden verhoogd. Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt het maximale huurverhogingspercentage bij ministeriële regeling vastgesteld. Deze wettelijke regeling kent geen koppeling tussen de WOZ-waarde van de huurwoning enerzijds en het maximale huurverhogingspercentage anderzijds. Voor sociale huurwoningen geldt daarnaast een maximale huurprijs. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, in samenhang met artikel 12, eerste lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte worden bij ministeriële regeling de maximale huurprijsgrenzen vastgesteld. Dit is verder uitgewerkt in het woningwaarderingsstelsel, dat als puntensysteem is opgenomen in bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte. De wijze van toekenning van punten aan een woning is geregeld in bijlage 1 bij het Besluit huurprijzen woonruimte, op grond waarvan de laatstelijk vastgestelde WOZ-waarde van de woning een rekenkundig element vormt bij het puntenaantal.
23.Uit deze regelingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de huurder van een sociale huurwoning alleen in de volgende situaties een belang heeft bij een verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde:
- zijn huurprijs ligt op of nabij de maximale huurprijsgrens voor de betreffende woning, of
- zijn huurprijs kan door de maximaal toegestane jaarlijkse huurprijsverhoging op of nabij de maximale huurprijsgrens komen te liggen.
In die gevallen zal als gevolg van een verlaging van de WOZ-waarde een lagere maximale huurprijsgrens gelden, met als gevolg dat de huur voor de woning door de verhuurder niet, of minder, mag worden verhoogd. Dit geldt niet in het geval waarin de mogelijkheden die de verhuurder heeft om de huur te verhogen al worden beperkt door het maximale huurprijspercentage. Als door die beperking de huurprijs niet tot (nabij) de maximale huurprijsgrens mag stijgen, is er in zoverre voor de huurder geen belang bij een verlaging van de vastgestelde WOZ-waarde. Dit zal zich vooral voordoen bij huurders die al langere tijd een woning huren en waarbij destijds de aanvangshuur relatief laag was ten opzichte van de huidige maximale huurprijs.
24.Verweerder heeft toegelicht dat uit navraag bij de verhuurder blijkt dat haar huurprijzen gemiddeld 80% bedragen van de maximale huurprijs. Eiseres heeft geen informatie willen verstrekken over de huur die zij betaalt en heeft ook niet betwist dat die huur lager ligt dan de maximale huurprijs die voor de woning geldt. De mogelijkheid dat de verhuurder de eigendom van de woning overdraagt kan er niet toe leiden dat de opvolgende verhuurder niet gehouden is aan de beperkingen die de wet stelt aan de verhoging van de huurprijs. Dat deze situatie zich heeft voorgedaan in het belastingjaar 2018 is bovendien niet gebleken, terwijl verweerder inmiddels voor het opvolgende belastingjaar weer een nieuwe WOZ-waarde zal hebben vastgesteld. De stelling dat de huurprijs met terugwerkende kracht tot het maximum kan worden verhoogd verdraagt zich niet tot de genoemde wettelijke bepalingen en kan daarom ook niet tot een andere uitkomst leiden. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het instellen van beroep eiseres niet in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
Conclusie
25.In beroep ontbreekt procesbelang, net zoals verweerder geen procesbelang heeft aangenomen in de bezwaarfase. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en
mr. N.M.H. van Ek, leden, in aanwezigheid van mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.