Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-11-2013, nr. 21-003437-11
ECLI:NL:GHARL:2013:8478
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-11-2013
- Zaaknummer
21-003437-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:8478, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑11‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5923
Uitspraak 08‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Witwassen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003437-11
Uitspraak d.d.: 8 november 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 26 augustus 2011 in de strafzaak met parketnummer 16-710698-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 september 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.G. Kabalt, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:hij op of omstreeks 18 april 2011 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet) hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), te weten (ongeveer) 137,08 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 18 april 2011, te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) - van onderstaand(e) voorwerp(en) (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) is/zijn en/of dat /die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of - onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruikt gemaakt, te weten:
(1) - een geldbedrag van (totaal) 11.500,- euro (aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte);
(2) - een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 28.020,- euro (contante stortingen op de bankrekening van verdachte);
(3) - een geldbedrag van 2.000,- euro (verzonden moneytransfer);
(4) - een geldbedrag van 9.500,- euro (contante betaling VW Golf [kenteken]);
(5) - een geldbedrag van 21.000,- euro (contante betaling VW Golf [kenteken]);
(6) - een geldbedrag van 109.600,- euro (contante betaling van ongeveer 137 kg hasjiesj);
(7) - een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 14.894,56 euro (diverse contantbonnen), terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beroep op niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie dan wel bewijsuitsluiting
Kort gezegd, heeft de verdediging daartoe betoogd dat verdachte ten onrechte als verdachte is aangemerkt ten tijde van een aantal waarnemingen van opsporingsambtenaren en het doen van navraag bij de belastingdienst. Verder heeft de verdediging betoogd dat de bij de belastingdienst opgevraagde gegevens niet op basis van het Convenant hadden mogen worden opgevraagd. Omdat er sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim zou een sanctie moeten volgen op grond van art. 359a Wetboek van Strafvordering.
Het hof verwerpt het verweer.
Het hof bespreekt eerst de vraag of verdachte ten tijde van de mutaties en het opvragen van de informatie bij de belastingdienst als verdachte werd aangemerkt dan wel had moeten worden aangemerkt. In het proces-verbaal wordt opgemerkt dat een onderzoek naar verdachtes vermogenspositie is ingesteld naar aanleiding van de als betrouwbaar geclassificeerde CIE-informatie waarin is vermeld dat verdachte veel geld uitgaf dat afkomstig was van handel in hash en wiet. Voor zover op dat moment verdachte in feite niet als verdachte werd beschouwd, had hij naar het oordeel van het hof op dat moment wel als verdachte van een strafbaar feit aangemerkt dienen te worden. Daarmee is echter nog geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering bij het opvragen van de informatie bij de belastingdienst. De informatie bij de belastingdienst is opgevraagd op grond van het Regionaal Convenant Geïntegreerde Decentrale Aanpak Georganiseerde Misdaad regio Midden Nederland door de politie over verdachte navraag is gedaan bij de belastingdienst.
Artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen luidt als volgt:
1.
Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).
2.
De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;
c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.
3.
In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.
Art. 43c Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen luidt, voor zover van belang, als volgt:
1.
De geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de wet, artikel 67, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 en artikel 10, eerste lid, van de Registratiewet 1970, geldt niet voor verstrekking aan de hierna genoemde bestuursorganen voor zover het betreft de hierna genoemde gegevens ten behoeve van de hierna genoemde publiekrechtelijke taak:
….
h. de directeur van de FIOD: gegevens die door de FIOD worden gebruikt in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde ingevolge artikel 3 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;
….
m. gemeenten, provincies, de politie, de officier van justitie, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Koninklijke marechaussee, de Inspectie SZW, de Sociale verzekeringsbank of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: gegevens die nodig zijn om de samenwerking in het kader van de integrale toepassing en handhaving van overheidsregelingen effectief en efficiënt te laten verlopen voor zover een convenant is gesloten met deze bestuursorganen.
Als partijen bij het Convenant wordt onder meer een groot aantal burgemeesters, korpsbeheerders, korpschefs, hoofdofficieren van justitie, de belastingdienst regio Utrecht-Gooi, de voorzitter van het managementteam van de belastingdienst FIOD/ECD vermeld. Er wordt gesproken van “uitwisseling van persoonsgegevens”. Het hof begrijpt dat het Regionaal Convenant een convenant is als bedoeld in artikel 43c, eerste lid, onder m van de Uitvoeringsregeling. Naar het oordeel van het hof heeft het verschaffen van informatie door de belastingdienst zijn basis in dit Convenant kunnen vinden.
Uit het Convenant vloeit niet voort dat zijn toepasselijkheid beperkt is tot gevallen waarin iemand niet als verdachte wordt aangemerkt. Daarom mocht de informatie naar het oordeel worden gevraagd op grond van het Convenant. Daaraan doet niet af dat in dit geval ook toepassing had kunnen worden gegeven aan de door de raadsman genoemde regeling van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering, omdat er sprake was van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv
Een en ander betekent dat er naar het oordeel van het hof geen sprake is van een vormverzuim.
Het hof wijst het verzoek om [naam] en [naam] als getuigen te horen af. Uit het voorgaande vloeit voort dat zulks voor het oordeel over de kwestie waarover zij volgens de verdediging zouden moeten worden gehoord niet van belang is.
Verzoek van de verdediging
Naar aanleiding van de stukken met betrekking tot het aanvullend rechtshulpverzoek heeft de raadsman ter terechtzitting verzocht om de opa van verdachte, de getuigen
[getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] te laten horen. Daarnaast heeft hij verzocht om de stukken opnieuw te laten vertalen.
Het hof heeft ter terechtzitting beslist dat vooralsnog deze verzoeken worden afgewezen. Het hof acht het niet noodzakelijk nader onderzoek te verrichten, nu het hof de nieuwe aanvullende stukken niet voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten zal gebruiken. De verzoeken worden afgewezen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 2
Het hof leidt in het bijzonder uit de volgende feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang gezien – af dat het niet anders kan zijn dan dat de hierna in de bewezenverklaring vermelde voorwerpen van enig misdrijf afkomstig zijn:
- -
verdachte beschikte over zeer geringe (legale) inkomsten;
- -
verdachte heeft onderstaande bestedingen gedaan uit contante gelden;
- -
die bestedingen belopen een aanzienlijk totaalbedrag;
- -
de bestedingen betreffen veelal dure consumptiegoederen;
- -
de partij hasjiesj die bij verdachte in beslag is genomen ziet het hof als een handelshoeveelheid;
- -
afgezien van het bedrag van 30.000 euro waarvan het hof aanneemt dat het het restant betreft van het geld dat verdachte van zijn opa heeft ontvangen, acht het hof het niet aannemelijk dat verdachte uit een andere, legale bron over de bedragen heeft kunnen beschikken; het hof acht bij gebreke van enige objectieve ondersteuning van de stellingen niet aannemelijk dat verdachte beschikte over geldbedragen die hem door andere familieleden werden geleend;
- -
verdachte heeft voor het overige geen aannemelijke verklaring gegeven voor een en ander.
Het hof gaat er van uit dat verdachte de inkomsten heeft verworven uit strafbare feiten die hij (mede) zelf heeft begaan.
Verdachte heeft ter zitting van het hof op 27 september 2013 verklaard dat hij in 2009 nog € 30.000 over had van het geld dat hij van zijn opa had gekregen. Het startkapitaal van verdachte dat het hof daarom vaststelt op 30.000 euro, is niet aan een specifieke post toe te rekenen. Er zijn geen aanwijzingen dat een van de posten geheel of grotendeels uit dat bedrag zijn betaald. Daarbij komt dat de in de bewezenverklaring opgenomen posten niet zien op al het door de verdachte in de bewezenverklaarde periode uitgegeven geld. In die posten zijn namelijk geen bedragen opgenomen die verdachte uitgegeven heeft of moet hebben aan brandstof voor zijn auto, en consumpties en reizen (zoals zijn reis naar Brazilië in februari 2011). Het hof ziet daarom geen redenen bepaalde posten geheel buiten beschouwing te laten. Het hof heeft hierbij de criteria toegepast die de Hoge Raad heeft gegeven (HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578).
Het hof zal de verschillende, onder de gedachtestreepjes vermelde posten afzonderlijk bespreken. Van drie posten zal verdachte om verschillende redenen worden vrijgesproken. Voor de overige posten volgt bewezenverklaring.
* Het eerste gedachtestreepje (een geldbedrag van (totaal) 11.500 euro (aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte), en
* Het tweede gedachtestreepje (contante stortingen van een geldbedrag van (totaal) 28.020 euro op de bankrekening van verdachte).
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad.
Het hof acht het verweer gegrond. In het onderhavige geval zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan waaruit het hof afleidt dat gedragingen zijn verricht die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de gelden (vergelijk (onder meer HR 8 januari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BX4605, BX4585, BX4449, BX6909, BX6910).
* Het derde gedachtestreepje (een geldbedrag van 2.000 euro (verzonden moneytransfer))
Het hof acht dit onderdeel bewezen. Naar het oordeel van het hof is sprake van een verhullen dan wel overdragen of omzetten.
* Het vierde en vijfde gedachtestreepje (een geldbedrag van 9.500 euro (contante betaling VW Golf [kenteken]); een geldbedrag van 21.000 euro (contante betaling VW Golf [kenteken])).
Door dit geld te gebruiken voor “reguliere” uitgaven en aldus over te dragen en/of om te zetten, werd de werkelijke herkomst van dit geld verhuld.
* Het zesde gedachtestreepje (een geldbedrag van 109.600 euro (contante betaling van ongeveer 137 kg hasjiesj)).
Het hof kan niet buiten redelijke twijfel uitsluiten dat verdachte aan de partij hasjiesj is gekomen door deze samen met zijn medeverdachte te stelen. Uit bewijsmiddelen blijkt niet van aankoop van een grote partij. Aannemelijk is in ieder geval wel dat zij hebben geprobeerd op die manier aan partijen te komen en dat zij vergelding hebben te verwachten als zij in het openbaar meer details zouden geven.
* Het zevende gedachtestreepje (een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 14.894,56 euro (diverse contantbonnen)).
Het gaat voor een aanzienlijk deel om aanschaffingen van een groot aantal kleren van als duur beschouwde merken. Voorts zit in dit bedrag het bedrag van 7.970 euro, de waarde van een aangetroffen Rolex horloge. Het hof zal dit bedrag van het totaal aftrekken omdat niet uit te sluiten valt dat dit horloge toebehoort aan de vader van verdachte.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1: hij op of omstreeks 18 april 2011 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet) hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), te weten (ongeveer) 137,08 kilogram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2: hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 18 april 2011, te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) - van onderstaand(e) voorwerp(en) (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) is/zijn en/of dat /die voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of - onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruikt gemaakt, te weten:
- een geldbedrag van (totaal) 11.500,- euro (aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte);
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 28.020,- euro (contante stortingen op de bankrekening van verdachte);
- een geldbedrag van 2.000,- euro (verzonden moneytransfer);
- een geldbedrag van 9.500,- euro (contante betaling VW Golf [kenteken]);
- een geldbedrag van 21.000,- euro (contante betaling VW Golf [kenteken]);
- een geldbedrag van 109.600,- euro (contante betaling van ongeveer 137 kg hasjiesj);
- een of meer geldbedrag(en) van (totaal) 6.924,56 euro (diverse contantbonnen), terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hasjiesj.
In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan deze nadelige gevolgen. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin, met veronachtzaming van de maatschappelijke gevolgen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee jaar schuldig gemaakt aan witwassen en heeft van het witwassen een gewoonte gemaakt. Verdachte heeft door middel van witwaspraktijken de opbrengsten van zijn criminele activiteiten in het gewone betalingsverkeer gebracht. Ook de vermenging van crimineel geld met legaal geld ontwricht het economisch evenwicht in de samenleving.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, is het hof van oordeel dat het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet recent en niet voor soortgelijke feiten.
Alhoewel het hof, anders dan de rechtbank, tot een partiële vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde komt, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf passend is. De gevangenisstraf wordt deels voorwaardelijk opgelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
Het hof is niet van oordeel – zoals de advocaat-generaal - dat de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de hasj niet heeft gekocht, onder meer omdat hij heeft verklaard dat hij deze heeft gestolen tot een aanmerkelijk zwaardere straf moet leiden. Grondslag voor de strafoplegging betreft de bewezen verklaarde feiten. Verdachte is veroordeeld voor het bezit van hasj en niet voor diefstal van hasj. Het hof houdt bij de strafoplegging geen rekening met delicten die niet (eerder) zijn ten laste gelegd en bewezen verklaard (of ad informandum zijn gevoegd), omdat immers van die delicten niet volgens de wet is vastgesteld dat die daadwerkelijk door de verdachte zijn begaan.
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een boksbeugel en een baken (de op de beslaglijst onder 2 en 7 vermelde voorwerpen). Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Op de op de beslaglijst onder 10 tot en met 29 vermelde voorwerpen rust beslag zowel op grond van art. 94 als artikel 94a Wetboek van Strafvordering. Het beslag op grond van eerstgenoemde bepaling dient te vervallen.
Met betrekking tot de op de beslaglijst onder 1, 3, 4, 5, 6, 8 en 9 vermelde voorwerpen beveel het hof de teruggave aan verdachte, omdat de voorwerpen niet op zich noch als gezamenlijkheid van goederen vatbaar zijn voor verbeurverklaring of onttrekking aan het verkeer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen die op de aan dit arrest gehechte beslaglijst zijn genummerd 2 en 7.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de voorwerpen die op de aan dit arrest gehechte beslaglijst zijn genummerd 1, 3 tot en met 6, 8 en 9.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr J.D. den Hartog en mr M.J. Stolwerk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.B. de Wit, griffier,
en op 11 oktober 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.