Einde inhoudsopgave
Wet op de bijzondere opsporingsdiensten
Artikel 3 [Taken]
Geldend
Geldend vanaf 07-05-2021
- Bronpublicatie:
17-03-2021, Stb. 2021, 155 (uitgifte: 31-03-2021, kamerstukken: 35429)
- Inwerkingtreding
07-05-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-04-2021, Stb. 2021, 221 (uitgifte: 06-05-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
Een bijzondere opsporingsdienst is onder gezag van de officier van justitie belast met:
- a.
de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen waarvoor Onze betrokken Minister verantwoordelijkheid draagt;
- b.
de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op een beleidsterrein waarvoor een andere minister dan de onder a. bedoelde, verantwoordelijkheid draagt en die door die minister in overeenstemming met Onze betrokken Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan die bijzondere opsporingsdienst is opgedragen;
- c.
opsporingshandelingen in verband met strafbare feiten die zijn geconstateerd in het kader van de taakuitoefening bedoeld onder a. en b., en die met die taakuitoefening verband houden;
- d.
de opsporing van andere strafbare feiten, indien de bijzondere opsporingsdienst daarmee is belast door de officier van justitie;
- e.
de opsporing van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 22 en 25 van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’) (PbEU 2017, L 283).