Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
6.5 Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2019
- Bronpublicatie:
29-04-2019, Stcrt. 2019, 24564 (uitgifte: 30-04-2019, regelingnummer: WBV 2019/7)
- Inwerkingtreding
01-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-04-2019, Stcrt. 2019, 24564 (uitgifte: 30-04-2019, regelingnummer: WBV 2019/7)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
De IND beoordeelt in alle gevallen of de vreemdeling zich op de peildatum van 29 januari 2019 in Nederland bevond. De IND verleent geen verblijfsvergunning aan vreemdelingen die zich op de peildatum niet in Nederland bevonden.
De IND neemt verblijf op de peildatum in beginsel aan indien de vreemdeling op die datum dan wel op enig moment in de periode van uiterlijk drie maanden daarvoor bekend was bij de IND, DT&V, COA, of AVIM. De IND beoordeelt dat overeenkomstig de voorwaarde als bedoeld onder paragraaf B9/6.5, onder c Vc.
De IND neemt – in uitzondering op vorenstaande – niet aan dat er sprake was van verblijf in Nederland als er concrete indicaties zijn dat de vreemdeling op de peildatum buiten Nederland verbleef. Een concrete indicatie doet zich in ieder geval voor bij aantoonbaar vertrek uit Nederland en waarbij er nadien niet is gebleken dat de vreemdeling weer is teruggekeerd.
De IND neemt ook aan dat er sprake is van verblijf in Nederland op de peildatum als op basis van bij de IND bekende gegevens buiten twijfel is dat de vreemdeling op de peildatum in Nederland verbleef.
De IND beoordeelt aan de hand van bij de IND de bekende gegevens of er sprake is van verblijf in Nederland op de peildatum. Indien de IND daartoe aanvullende gegevens verlangd, wordt de vreemdeling hiertoe in de gelegenheid gesteld.
Deze voorwaarde laat onveranderd dat een vergunning tevens kan worden geweigerd wegens verblijf buiten de Europese Unie, voor zover paragraaf B9/6.6, onder f Vc van toepassing is.
Hoofdpersoon
De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling:
- a.
die jonger is dan 19 jaar op het moment van de oorspronkelijke aanvraag, dan wel op enig moment tussen 1 februari 2013 en 29 januari 2019;
- b.
die zelf, dan wel ten behoeve van wie, ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag uiterlijk op de peildatum (29 januari 2019) ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;
- c.
die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én
- d.
die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van deze Afsluitingsregeling.
Ad b.
De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend als een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren.
Als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde genoemd in onderdeel c (niet langdurig onttrekken aan toezicht) én hij ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend, neemt de IND aan dat de vreemdeling sinds dat moment ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven tenzij één van de omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/6.2.1Vc (verplaatsing hoofdverblijf) zich voordoet.
Ad c.
De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht als de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden:
- •
sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA, of AVIM (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos; en
- •
niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.
Als sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.
De IND beoordeelt in het kader van ambtshalve herbeoordeling niet opnieuw of aan deze voorwaarde is voldaan.
De IND beoordeelt in het geval van een ingediende aanvraag of de vreemdeling in de periode vanaf zijn eerste asielaanvraag (maar niet eerder dan 27 juni 2010) tot aan de peildatum van 29 januari 2019 aan deze voorwaarde voldeed.
Als de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en deze lidstaat de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling of het gezinslid overneemt, bijvoorbeeld ingevolge de Dublinverordening, dan neemt de IND aan dat sprake is van langdurig onttrekken aan het toezicht ongeacht de termijn van drie maanden.
Als de gezinsband is verbroken, wordt dit uitsluitend aan het betreffende gezinslid tegengeworpen.
Gezinsleden
De IND verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op de peildatum van 29 januari 2019 deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij op het moment van beoordeling de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.
De IND beoordeelt de aanspraken op de Afsluitingsregeling in de context van het gezin. Dat betekent dat een afwijzingsgrond of een contra-indicatie voor één van de gezinsleden er toe leidt dat het hele gezin niet in aanmerking komt voor verblijf, tenzij bij het betreffende criterium van dat uitgangspunt wordt afgeweken.
De IND beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B7.
Onder gezinsleden verstaat de IND:
- •
ouders;
- •
minderjarige broer(s)of zus(sen) die minderjarig waren op de peildatum;
- •
meerderjarige broer(s)of zus(sen) die op de peildatum nog onderdeel vormen van het gezin.
En als de feitelijke gezinsband met bovenstaande perso(o)n(en) is verbroken:
- •
de vreemdeling van achttien jaar of ouder die op de peildatum een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de hoofdpersoon of die met hem een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan; of
- •
het minderjarige kind van wie de hoofdpersoon de biologische of juridische ouder is, mits er op de peildatum feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven.