Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
6.6 Contra-indicaties
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2019
- Bronpublicatie:
29-04-2019, Stcrt. 2019, 24564 (uitgifte: 30-04-2019, regelingnummer: WBV 2019/7)
- Inwerkingtreding
01-05-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-04-2019, Stcrt. 2019, 24564 (uitgifte: 30-04-2019, regelingnummer: WBV 2019/7)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
De IND verleent de vergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid op het moment van de beoordeling sprake is van de volgende contra-indicaties:
- a.
de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de nationale veiligheid;
- b.
de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning;
- c.
de vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU;
- d.
de vreemdeling heeft de identiteit of nationaliteit niet kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden;
- e.
de vreemdeling is niet beschikbaar geweest in het kader van vertrek; of
- f.
de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten.
Ad a.
De IND verleent de verblijfsvergunning niet als de vreemdeling of één van de gezinsleden een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval als:
- •
wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt; of
- •
bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.
Als bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, geldt geen verjaringstermijn.
Ad b.
Deze contra-indicatie leidt niet tot weigering van de verblijfsvergunning indien de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met:
- –
medische behandeling (artikel 3.4, onder p, Vb);
- –
tijdelijke humanitaire gronden (artikel 3.4, onder q, Vb); of
- –
studie (artikel 3.4, eerste lid onder m, Vb).
Als een gezinslid al houder is van een verblijfsvergunning, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor dat gezinslid.
Als de vreemdeling of een gezinslid rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder j, Vw (uitstel van vertrek wegens medische redenen) dan werpt de IND dit niet tegen.
Ad d.
De vreemdeling moet bij zijn asielaanvraag in beginsel zijn identiteit aantonen met documenten. Daarnaast moet hij in de eerste asielprocedure consistent en naar waarheid verklaard hebben over zijn identiteit en nationaliteit. Als de vreemdeling zijn identiteit niet kan aantonen met documenten maar wel consistent en naar waarheid heeft verklaard, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen. Indien na de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag andere identiteitsgegevens bekend zijn geworden, wordt beoordeeld of deze contra-indicatie alsnog aan de vreemdeling wordt tegengeworpen.
Indien de vreemdeling of een gezinslid zich na vergunningverlening in de BRP inschrijft met een andere identiteit of nationaliteit, dan trekt de IND de vergunning in.
Ad e.
De IND neemt aan dat de vreemdeling beschikbaar is geweest voor vertrek aan de hand van de volgende uitgangspunten.
De toetsperiode is overeenkomstig de relevante toetsperiode van de voorwaarde niet onttrekken aan het toezicht, zoals bedoeld in paragraaf B9/6.5, onder c Vc.
De vreemdeling is in ieder geval beschikbaar geweest voor vertrek, indien de daadwerkelijke verblijfplaats van de vreemdeling bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, tenzij de vreemdeling op enig moment met onbekende bestemming is vertrokken. Het vertrek met onbekende bestemming wordt niet tegengeworpen indien de vreemdeling binnen drie maanden weer in beeld is gekomen (paragraaf B9/6.5, onder c Vc).
De daadwerkelijke verblijfsplaats is in ieder geval bekend als de vreemdeling verbleef in een opvanglocatie bij wege van de Rijksoverheid (zie paragraaf B9/6.4, onder c Vc).
Vertrek met onbekende bestemming kan onder meer aan de hand van een model M-100 worden vastgesteld. De vreemdeling heeft de opvanglocatie niet uit eigen beweging verlaten in het geval van vertrek naar aanleiding van een (voorgenomen) ontruiming van de opvanglocatie.
Ad f.
De IND beschouwt in het kader van deze regeling de landen Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein als landen die deel uitmaken van de Europese Unie.
De IND werpt aantoonbaar vertrek buiten de Europese Unie altijd tegen ook als dit plaatsvond voor 27 juli 2010. De duur van het verblijf buiten de Europese Unie is hierbij niet van belang.
In het geval dat de vreemdeling in het bezit van een terugkeervisum is vertrokken, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen.
Daarbuiten wordt deze contra-indicatie uitsluitend niet tegengeworpen, indien de vreemdeling na terugkeer opnieuw een asielaanvraag indient en hij nadien vijf jaar in Nederland verblijft overeenkomstig paragraaf B9/6.5, onder b Vc.
Als de gezinsband is verbroken, beschouwt de IND dit niet als een contra-indicatie ten aanzien van de overige gezinsleden.