Hof Arnhem-Leeuwarden, 12-11-2015, nr. 21-005773-13
ECLI:NL:GHARL:2015:8524
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
12-11-2015
- Zaaknummer
21-005773-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:8524, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑11‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1399, Niet ontvankelijk
Uitspraak 12‑11‑2015
Inhoudsindicatie
1. De verdachte is door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren wegens doodslag op een hoogbejaarde vrouw gepleegd op 16 juni 2009 in een zorgcentrum te Meppel. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank ten dele, voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte. Voor wat betreft de strafoplegging vernietigt het hof het vonnis van de rechtbank en legt aan de verdachte andere sancties op. Het hof legt aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren op, alsmede de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. 2. Het hof oordeelt dat de deskundigenrapportages door het hof gebruikt kunnen worden omdat deze op het moment dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aanving, nog niet ouder waren dan één jaar.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005773-13
Uitspraak d.d.: 12 november 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juni 2013 met parketnummer 19-810473-12 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
ingeschreven staand te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
1. Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Namens de verdachte is op 21 oktober 2015 een verklaring afgelegd als bedoeld in artikel 454 van het Wetboek van Strafvordering, strekkend tot intrekking van het door hem ingestelde hoger beroep. Die verklaring blijft evenwel zonder rechtsgevolg nu zij niet is afgelegd voor de aanvang van de behandeling van het beroep d.d. 3 september 2013.
2. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 september 2013, 1 mei 2014 en 29 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.E. van Zon, naar voren is gebracht.
3. Gedeeltelijke bevestiging van het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft verdachte op 14 juni 2013 vrijgesproken van het primair ten laste gelegde (moord) en veroordeeld ter zake van het subsidiair ten laste gelegde (doodslag op [slachtoffer] , gepleegd op 16 juni 2009 te [plaats] ) tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bevestigen wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificatie, de strafbaarheid van het feit en van de verdachte omdat de rechtbank naar het oordeel van het hof in zoverre juist en op goede gronden heeft beslist. Het hof zal het vonnis voor wat betreft de strafoplegging vernietigen omdat het andere sancties zal opleggen.
4. Oplegging van straf
4.1
Strafmotivering
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Uit de bewezenverklaring volgt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het slachtoffer op 16 juni 2009 door verwurging om het leven heeft gebracht. Het slachtoffer betreft de toen 88-jarige mevrouw [slachtoffer] . Zij bewoonde alleen een kamer op de begane grond van het zorgcentrum [naam] te [plaats] . Mevrouw [slachtoffer] was hulpbehoevend, slechtziend en slechthorend. Verdachte was toentertijd een 18-jarige jongeman.
Het bewijs van verdachtes daderschap wordt gevormd door (een overvloed aan) door verdachte op de plaats delict achtergelaten dadersporen. Zelf ontkent hij, tot op de dag van vandaag, het delict te hebben gepleegd. Wel heeft hij het door hem ingestelde appèl willen intrekken en heeft zijn raadsman naar voren gebracht dat tegen de bewezenverklaring geen verweer wordt gevoerd. Opening van zaken heeft verdachte evenwel niet willen geven, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het gissen blijft naar verdachtes beweegredenen voor zijn daad. Dit klemt temeer nu de omstandigheden waaronder het slachtoffer werd aangetroffen veel vragen oproepen. Immers, de gealarmeerde hulpdiensten troffen het slachtoffer dood aan in haar bed, niet toegedekt, liggend op haar buik, haar handen voor haar lichaam samengebonden met tape, haar mond afgeplakt met tape en haar onderlichaam ontbloot, ontdaan van 'inco' en nachtkleding. Van seksueel misbruik is niet gebleken. Daarbij moet worden opgemerkt dat verdachte door de binnenkomst van een verzorgende is gestoord in zijn bezigheden. Deze omstandigheden, die het delict een bizar karakter geven, roepen niet alleen veel vragen op omtrent het motief van verdachte, zij voeden ook veronderstellingen bij nabestaanden en andere naasten van/rondom het slachtoffer omtrent de ellende die het slachtoffer in haar laatste ogenblikken nog heeft moeten doormaken. En het spreekt voor zich – en dit vindt ook bevestiging in de door de dochter van het slachtoffer ter zitting van het hof voorgelezen glasheldere slachtofferverklaring – dat de hier bedoelde veronderstellingen het leed en verdriet dat die nabestaanden en naasten hebben moeten doormaken aanzienlijk hebben verergerd. Het hof rekent dat verdachte aan.
Wat het hof verdachte ook aanrekent is het feit dat hij een slachtoffer heeft gemaakt dat huisde te midden van evenzeer kwetsbare personen. Het slachtoffer woonde immers in een verzorgingshuis, met een, naar men tot 16 juni 2009 veronderstelde, adequate graad van beveiliging tegen indringers. Het laat zich raden dat verdachtes daad in combinatie met het feit dat het jarenlang gissen bleef naar de dader, bij de medebewoners en hun naasten van het verzorgingshuis, maar ook bij anderen in het land die in vergelijkbare kwetsbare omstandigheden verkeerden tot buitengewoon veel angst, verdriet en onzekerheid heeft geleid.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof voorts acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 22 september 2015, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof houdt bij de strafoplegging ten slotte ook rekening met het oordeel van de rechtbank – met welk oordeel het hof zich kan verenigen – dat het delict verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande kan geen andere straf op worden gelegd dan een langdurige gevangenisstraf. De eerste rechter heeft verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren opgelegd. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van 8 jaren geëist, met oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Evenals de advocaat-generaal acht het hof oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aangewezen, zoals hieronder onder 5. nader is gemotiveerd. Nu oplegging van deze maatregel naar het oordeel van het hof een mitigerend effect dient te hebben op de hoogte van de straf, acht het hof – evenals de advocaat-generaal – een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden.
4.2
Overschrijding redelijke termijn
Ofschoon dit eindarrest niet is gewezen binnen 16 maanden nadat door verdachte op 18 juni 2013 appèl is ingesteld tegen het bestreden vonnis, is niettemin geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, nu die overschrijding het gevolg is van onderzoeken die op verzoek van de verdediging hebben plaatsgevonden.
5. Oplegging van maatregel
5.1
Bruikbaarheid onderzoeken gedragsdeskundigen
Vooropgesteld dient te worden dat rapportages conform artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht alleen mogen worden gebruikt indien zij bij aanvang van de terechtzitting niet ouder zijn dan één jaar. Indien een onderzoek ter terechtzitting binnen dit jaar is aangevangen en langer dan dit jaar doorloopt, kunnen de rapportages worden gebruikt. Het hof constateert dat de rapportages die hieronder door het hof gebruikt worden, gedateerd zijn op 23 respectievelijk 24 mei 2013. Verdachte heeft zijn medewerking verleend aan de onderzoeken waarop deze rapportages gebaseerd zijn.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 3 september 2013. Op 1 mei 2014 is het onderzoek ter terechtzitting hervat door de samenstelling die thans ook het onderhavige arrest heeft gewezen. Derhalve is het onderzoek ter terechtzitting binnen één jaar na dagtekening van de rapportages aangevangen en heeft deze samenstelling reeds voor het verlopen van dit jaar kennis genomen van de inhoud van de rapportages. Derhalve zijn de rapportages in beginsel bruikbaar. Dit zou slechts anders zijn indien tussen de dagtekeningen van de rapportages en het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting (in hoger beroep) een onredelijk lange termijn ligt en de bedoelde rapportages onvoldoende actualiteitswaarde hebben om (mede) daarop de beslissing te baseren. Hiervan is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof tekent daarbij aan dat ook de verdediging ter terechtzitting te kennen heeft gegeven het ervoor te houden dat er geen wettelijk beletsel is voor de bruikbaarheid van de rapportages.
Desondanks is gepoogd om een actualisering te verkrijgen van deze rapportages. De verdachte heeft echter om hem moverende redenen geweigerd om mee te werken aan dit aanvullende onderzoek. Beide rapporteurs verwijzen derhalve naar de door hen eerder opgemaakte rapportages.
5.2
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte. Omwille van de leesbaarheid van dit arrest, worden deze overwegingen hier overgenomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 23 mei 2013, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie – zakelijk weergegeven – :
Er is bij onderzochte sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens, te weten een autisme spectrum stoornis (PDD-NOS), gezien de kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties, zoals blijkt uit zijn non-verbaal gedrag, afwezigheid van sociale en emotionele wederkerigheid en wederkerige communicatie. Daarnaast is er sprake van cannabismisbruik c.q. afhankelijkheid en alcoholmisbruik. Daarnaast is er sprake van antisociale trekken in de persoonlijkheid. Gezien de chronisch aanwezige psychiatrische problematiek is het waarschijnlijker dat er wel een doorwerking heeft plaatsgevonden in het hem ten laste gelegde. Onderzoeker adviseert dat deze doorwerking minimaal tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid kon leiden.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 24 mei 2013, opgemaakt door drs. A. de Jong, gz-psycholoog.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie – zakelijk weergegeven – :
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis, te weten PDD-NOS in combinatie met cannabisafhankelijkheid en mogelijk misbruik van alcohol en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van antisociale trekken in de persoonlijkheid. Er is met grote zekerheid te stellen dat de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens een doorwerking moet hebben gehad op het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt dat deze doorwerking minimaal tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid kon leiden.
Aanvullend op bovenstaande overweging van de rechtbank constateert het hof dat de deskundige De Jong ten aanzien van de risicofactoren die een kans op een agressief delict verhogen, overweegt dat deze aanwezig zijn. De deskundige stelt hieromtrent het volgende:
Er is sprake van een justitiële en hulpverleningsgeschiedenis en een stagnerende school en arbeid carrière. Er is sprake van middelengebruik, psychiatrische en persoonlijkheidsproblematiek. Onderzochte toont geen inzicht in zijn problematiek. Er is onvoldoende impulscontrole, en wantrouwen steekt gemakkelijk de kop op. Het empathisch en reflectief vermogen is weinig ontwikkeld. Onderzochte heeft een beperkt copingarsenaal om zich zelfstandig te handhaven. Het lijkt erop dat het familienetwerk de problematiek van onderzochte onvoldoende onderkent. Indien het hem ten laste gelegde wordt bewezen dan is het waarschijnlijk dat zijn ziekelijke stoornis een rol heeft gespeeld, en een risicofactor is.
Beide deskundigen geven geen advies over de beste wijze van behandelen, omdat verdachte ontkennend is. Wel heeft de deskundige Van Os gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van stagnatie in zijn leven, dat het onwaarschijnlijk is dat hij zijn leven zelfstandig gaat oppakken zodat de prognose zonder enige vorm van behandeling ongunstig is. In een verslag d.d. 3 juni 2013, waarin hij aanvullende vragen heeft beantwoord, heeft Van Os aangegeven dat, indien een behandeling wordt gezocht, hij zou adviseren tot een klinische opname. Daarbij zou geïnvesteerd moeten worden in het opbouwen van een hulpverlenersnetwerk, zou er toegewerkt moeten worden naar een adequate woonsituatie, dient onderzochte te worden gemotiveerd tot het volledig stoppen met cannabis, aangezien cannabisgebruik een risicofactor is tot het ontwikkelen van schizofrenie en dient onderzochte te worden begeleid in zijn keuzes in het verder opbouwen van zijn leven.
Het voorgaande brengt het hof tot de volgende conclusies.
Verdachte heeft een zeer ernstig geweldsmisdrijf begaan, waarbij het stoffelijk overschot met een ontbloot onderlijf is aangetroffen. Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, terwijl het door hem gepleegde feit, zoals bewezen verklaard, een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, zoals omschreven in artikel 37a Sr.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat het hof de kans op herhaling zonder adequate behandeling, gelet op de aanwezige risicofactoren op een nieuw agressief delict groot acht, is het hof – met de advocaat-generaal – van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen als bedoeld in artikel 37a Sr, de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden komt gelet op de op te leggen gevangenisstraf niet meer in aanmerking. Ditzelfde geldt voor een ambulante behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden. Ten slotte heeft het hof – anders dan de rechtbank – onvoldoende vertrouwen dat verdachte in het kader van de detentiefasering afdoende kan worden behandeld. Die veiligheid van anderen eist tevens dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd, welke maatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
Het hof legt terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van een persoon, dus een geweldsmisdrijf. Hieruit volgt dat sprake is van een zogenaamde niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
6. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38e, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.H. van Krugten, griffier,
en op 12 november 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.