CRvB, 22-06-2010, nr. 09/1858 WAJONG
ECLI:NL:CRVB:2010:BM9942
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
22-06-2010
- Magistraten
H. Bolt
- Zaaknummer
09/1858 WAJONG
- LJN
BM9942
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BM9942, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 22‑06‑2010
Uitspraak 22‑06‑2010
H. Bolt
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 9 februari 2009, 08/532 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
I. Procesverloop
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuijt.
II. Overwegingen
1.1.
Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 6 september 2007 bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificaties, betrekking hebbende op de maanden juni, juli en augustus 2007, tegen uitkeringsspecificaties uit 2004 alsmede tegen de bejegening van de zijde van het Uwv. Dit bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 12 december 2007 (hierna: bestreden besluit) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen dat de uitkeringsspecificaties geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook met het vermeend negeren van de klachten, correspondentie en schadeclaims van appellant is geen sprake van een besluit in de zin van Awb.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het gedeelte van het vernietigde besluit dat ziet op de uitkeringsspecificaties van 2004, juni 2007 en juli 2007 in stand blijven en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het gedeelte van het vernietigde besluit dat ziet op de uitkeringsspecificatie van augustus 2007. Tevens heeft de rechtbank een beslissing genomen over de vergoeding van griffierecht.
2.1.
De rechtbank is met verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 29 februari 2000, LJN ZB8777, en 1 maart 2001, LJN AB0558, van oordeel dat de uitkeringsspecificaties van juni, juli en augustus 2007 en de specificaties uit 2004 wel een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bevatten, waartegen bezwaar kan worden gemaakt en vervolgens beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het Uwv ter zitting heeft aangegeven dat uitkeringsspecificaties alleen naar verzekerden worden verstuurd indien er een wijziging in de periodieke betalingen optreedt.
2.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften tegen de uitkeringsspecificaties van 2004 en juni en juli 2007 niet tijdig zijn ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaren tegen deze uitkeringsspecificaties gelet op de termijnoverschrijding niet-ontvankelijk zijn te achten. Hieruit volgt dat het Uwv, zij het op andere gronden, de bezwaren tegen deze specificaties terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het bezwaarschrift tegen de uitkeringsspecificatie over de maand augustus 2007 tijdig is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv dit bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het Uwv is evenwel in het bestreden besluit inhoudelijk ingegaan op de bezwaren van appellant. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de hoogte van de uitkering dan wel de nabetaling onjuist zou zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank aanleiding gezien om — zelf in de zaak voorziend — het bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie over de maand augustus 2007 alsnog ongegrond te verklaren.
2.4.
Hetgeen door appellant is aangevoerd ten aanzien van de bejegening en de afhandeling van de klachten door het Uwv, valt naar het oordeel van de rechtbank buiten de omvang van het geding.
3.
Appellant is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen onder herhaling van zijn bij de rechtbank aangevoerde gronden.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Appellant heeft evenals in beroep ook in hoger beroep aangevoerd dat, alhoewel hij daartoe was uitgenodigd, het Uwv in bezwaar geen hoorzitting heeft gehouden. De Raad stelt vast dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet op deze beroepsgrond is ingegaan. Nu de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op deze door appellant aangedragen grond met betrekking tot het niet houden van de hoorzitting, dient de aangevallen uitspraak wegens strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Raad als volgt.
4.2.
De beroepsgrond, dat het Uwv de hoorplicht als neergelegd in artikel 7:2 van de Awb heeft geschonden, slaagt. Het in artikel 7:2 van de Awb voorziene recht van een belanghebbende om te worden gehoord alvorens een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, vormt, naar ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling blijkt, een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. In artikel 7:3 van de Awb zijn de voorwaarden opgenomen waaronder, in afwijking van de in artikel 7:2 neergelegde hoofdregel, van het horen kan worden afgezien. De Raad is van oordeel dat het Uwv in het onderhavige geval, nu het Uwv het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk heeft geacht omdat het geen besluiten in de zin van de Awb aanwezig achtte, op onjuiste grond toepassing heeft gegeven aan artikel 7:3 van de Awb. De Raad zal onder gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit, dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. Met het oog op de mogelijke toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zal de Raad tevens tot een inhoudelijke beoordeling overgaan.
4.3.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen dat de uitkeringsspecificaties van 2004 en de maanden juni, juli en augustus 2007 besluiten zijn in de zin van de Awb.
4.4.
De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift van appellant van 6 september 2007, dat blijkens een daarop geplaatste datumstempel op 13 september 2007 door het Uwv is ontvangen, voor zover het ziet op de specificaties van 2004 en de maanden juni en juli 2007 te laat is ingediend, zodat de bezwaren van appellant tegen deze specificaties wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het Uwv heeft dan ook terecht, zij het op andere gronden, de bezwaren tegen deze specificaties niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
Met betrekking tot de uitkeringsspecificatie van augustus 2007 overweegt de Raad het volgende. Appellant stelt dat hij over deze maand te weinig uitkering heeft ontvangen. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit erop gewezen dat per 1 juli 2007 de Wajong-uitkering is verhoogd van 70 naar 75%. Het Uwv heeft er voorts op gewezen dat op basis van de zogenoemde Kopjesregeling de Wajong-uitkering van appellant wordt verhoogd tot het relevante sociale minimum. Het Uwv heeft voorgerekend dat de uitkering van appellant met ingang van 1 juli 2007 weliswaar is verhoogd, maar dat het ‘kopje’ navenant is verlaagd, daar het relevante sociale minimum niet met 5% is verhoogd, zoals de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Voorts heeft het Uwv uiteengezet dat en hoe de nabetaling van de vakantietoeslag van mei 2007 is verwerkt in de uitkering over onder meer de maand augustus 2007. Appellant heeft niet aangegeven op welke wijze de in het bestreden besluit neergelegde berekening van de hoogte van de uitkering over augustus 2007 en de nabetaling van de vakantiebijslag van mei 2007 niet juist zou zijn. Evenals de rechtbank heeft de Raad in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat de berekening van de uitkering over de maand augustus 2007 onjuist zou zijn dan wel dat appellant over deze maand te weinig uitkering zou hebben ontvangen. Gelet hierop ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb het bezwaar van appellant tegen de uitkeringsspecificatie van augustus 2007 alsnog ongegrond te verklaren.
4.6.
Ten slotte is de Raad met de rechtbank van oordeel dat in het kader van deze beroepsprocedure geen oordeel kan worden gegeven over de bejegening van appellant door het Uwv voorafgaande aan het bestreden besluit.
5.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verklaart het bezwaar gegrond voor zover dit is gericht tegen de specificaties uit 2004 en van de maanden juni en juli 2007;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor zover het betrekking heeft op de specificaties uit 2004 en van de maanden juni en juli 2007 geheel in stand blijven;
Verklaart het bezwaar voor het overige ongegrond;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.
(get.) H. Bolt.
(get.) A.L. de Gier.