Hof 's-Hertogenbosch, 24-02-2022, nr. 200.295.637, 01 en 200.295.638, 01
ECLI:NL:GHSHE:2022:581
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-02-2022
- Zaaknummer
200.295.637_01 en 200.295.638_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:581, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑02‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:307, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2022-0078
Uitspraak 24‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht; vernietiging partnerschapsvoorwaarden op grond van wilsgebreken?; partneralimentatie: grievend gedrag?; gebruiksvergoeding.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.295.637/01 en 200.295.638/01
zaaknummers rechtbank : C/03/256799 / FA RK 18-4154 en C/03/269819 / FA RK 19-3677
beschikking van de meervoudige kamer van 24 februari 2022
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.J. Robbers,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.M.H.H. Tuinstra.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 25 mei 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
De vrouw is op 15 juni 2021 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 25 mei 2021.
2.2.
De man heeft op 14 juli 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep tevens vermeerdering/aanvulling verzoek ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 8 september 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- -
de brief van de advocaat van de man van 17 augustus 2021, waarbij hij zijn aanvullend verzoek tot toekenning van een schadevergoeding vanwege de vermissing van een schilderij heeft ingetrokken;
- -
de brief van de advocaat van de man van 24 november 2021 met producties 59 tot en met 63, tevens houdende een wijziging van het petitum;
- -
de brief van de advocaat van de vrouw van 26 november 2021 met productie 10 en bijlagen X tot en met XXXIV;
2.4.1.
Het hof heeft tot slot nog kennis genomen van:
- -
een akte van depot van 14 juli 2021 waarmee aan de zijde van de man het door de vrouw geschreven boek ‘ [boek] ’ ter griffie is gedeponeerd;
- -
een akte van depot van 29 november 2021 waarmee aan de zijde van de vrouw drie USB-sticks met geluidsopnamen ter griffie zijn gedeponeerd.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de man heeft ter mondelinge behandeling zittingsaantekeningen overgelegd.
2.6.
Mr. Tuinstra heeft ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bijlagen X tot en met XXXIV door mr. Robbers bij haar brief van 26 november 2021.
Hij heeft primair gesteld dat deze stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat deze niet binnen de tiendagentermijn zijn ingediend en sprake is van strijd met de goede procesorde. Subsidiair heeft mr. Tuinstra verzocht alleen de memo over de behoefte en de memo over de partnerschapsvoorwaarden buiten beschouwing te laten, omdat deze in strijd zijn met de twee-conclusieregel.
Het hof heeft, na een korte schorsing van de mondelinge behandeling, beslist dat op de als bijlage XV in het geding gebrachte memo over de partnerschapsvoorwaarden geen acht wordt geslagen. Het overleggen van deze memo wordt in strijd met de twee-conclusieregel geacht (van uitzonderingen op die regel is het hof niet gebleken) alsmede in strijd met de eisen van een goede procesorde. De overige bijlagen die door mr. Robbers bij haar brief van 26 november 2021 in het geding zijn gebracht, worden wel toegelaten gelet op de aard van de procedure (voor wat betreft de stukken die betrekking hebben op de alimentatie) en deze (voor wat betreft de overige stukken) grotendeels reeds op een eerder moment in de procedure zijn overgelegd en voorts eenvoudig van aard en kort te doorgronden zijn.
3. De feiten
3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
a. Partijen zijn op 2 januari 2006 te [plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan. Daardoor is een wettelijke algehele gemeenschap van goederen ontstaan.
Partijen zijn vervolgens tijdens het geregistreerd partnerschap partnerschapsvoorwaarden aangegaan. Daartoe zijn gepasseerd op 6 oktober 2007 de akte partnerschapsvoorwaarden, inhoudende algehele uitsluiting, de akte partnerschapsvoorwaarden, inhoudende vaststelling van een beperkte gemeenschap van goederen en de akte van verdeling en op 12 november 2007 de akte houdende partnerschapsvoorwaarden.
De akte partnerschapsvoorwaarden van 6 oktober 2007, inhoudende algehele uitsluiting, houdt onder meer het volgende in:
“(…)
Overwegingen vooraf
De comparanten verklaren:
dat zij op twee januari tweeduizend en zes in de gemeente [gemeente] met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan;
dat zij vooraf geen partnerschapsvoorwaarden zijn aangegaan en dus op hen de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is;
dat het intreden van deze wettelijke gemeenschap door hen niet is gewild en het gevolg is van een misverstand;
dat zij het misverstand thans wensen te corrigeren door alsnog partnerschapsvoorwaarden aan te gaan.
(…)
Partnerschapsvoorwaarden
De partnerschapsvoorwaarden luiden als volgt:
1. Uitsluiting van gemeenschap van goederen
Tussen de partners zal geen gemeenschap van goederen in huwelijksvermogensrechtelijke zin bestaan.
(…)
Verdeling
De comparanten verklaren voor de verdeling van de gemeenschap van goederen die door het aangaan van deze partnerschapsvoorwaarden wordt ontbonden, te verwijzen naar een aan deze akte gehecht stuk (bijlage 3). Ten overvloede wordt geconstateerd dat de verdeling ertoe leidt het in de aanhef van de akte vermelde misverstand consequent te corrigeren.
(…)”
De akte partnerschapsvoorwaarden van 6 oktober 2007, inhoudende vaststelling van een beperkte gemeenschap van goederen, houdt onder meer het volgende in:
“(…)
Overwegingen vooraf
De comparanten verklaren:
dat zij op twee januari tweeduizend en zes in de gemeente [gemeente] met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan;
dat zij vooraf geen partnerschapsvoorwaarden zijn aangegaan en dus op hen de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is;
dat het intreden van deze wettelijke gemeenschap door hen niet is gewild en het gevolg is van een misverstand;
dat zij het misverstand thans wensen te corrigeren door alsnog partnerschapsvoorwaarden aan te gaan.
(…)
Partnerschapsvoorwaarden
1. Beperkte gemeenschap van goederen
1.1.
Tussen de partners zal geen gemeenschap van goederen in huwelijksvermogensrechtelijke zin bestaan, behoudens het in lid 2 bepaalde.
1.2.
Tussen de partners bestaat een beperkte gemeenschap in huwelijksvermogensrechtelijke zin betreffende de woning met grond en toebehoren [adres 1] [woonplaats] en de zich daarin bevindende inboedel, schulden ingevolge geldlening ten bedrage van (gezamenlijk) in totaal € 508.842,00 (vijfhonderd en acht duizend euro) aan Rabobank en [bedrijf] alsmede de Renault Mégane en de auto die daarvoor te eniger tijd in de plaats treedt.
(…)”
De akte van verdeling van 6 oktober 2007, houdt onder meer het volgende in:
“(…)
Regime geregistreerd partnerschap
Partijen hebben voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap door een misverstand geen partnerschapsvoorwaarden gemaakt waardoor de wettelijke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen ontstond.
Partnerschapsvoorwaarden
Partijen hebben partnerschapsvoorwaarden gemaakt, bij akte vandaag voor mij, notaris, verleden na daartoe de goedkeuring te hebben verkregen van de arrondissementsrechtbank te Roermond bij beschikking de data negentien september tweeduizend zeven waarbij de tussen hen bestaande wettelijke gemeenschap van goederen (deels) werd ontbonden.
(…)
Overeenkomst van verdeling en levering
Partijen zijn overeengekomen de ontbonden gemeenschap van geregistreerd partnerschap te verdelen, op zodanige wijze dat de vermogensrechtelijke situatie van voor hun geregistreerd partnerschap wordt hersteld.
(…)”
De akte partnerschapsvoorwaarden van 12 november 2007, houdt onder meer het volgende in:
“(…)
Overwegingen vooraf
De comparanten verklaren:
dat zij op twee januari tweeduizend en zes in de gemeente [plaats] met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan;
dat zij vooraf geen partnerschapsvoorwaarden zijn aangegaan en dus op hen de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is;
dat het intreden van deze wettelijke gemeenschap door hen niet is gewild en het gevolg is van een misverstand;
dat dit misverstand is gecorrigeerd bij akte verleden voor prof. mr. M.J.A. van Mourik, als plaatsvervanger van mr. R.H.Y van Mourik, notaris te [plaats] , op zes oktober tweeduizend en zeven door invoering van volledige uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen;
dat het echter de wens van partijen was een beperkte gemeenschap van goederen tot stand te brengen, zoals hierna aangeduid, maar zulks vanwege de belastingdienst om formele redenen niet tevens door middel van voormelde akte gerealiseerd kon worden;
dat om die reden twee ontwerpakten tegelijkertijd ter goedkeuring werden aangeboden aan het rechtbank te Roermond met het doel deze kort na elkaar te verlijden;
dat ter uitvoering van dit voornemen ook de akte waarbij de beperkte gemeenschap werd gecreëerd, voor mij als plaatsvervanger werd verleden op zes oktober tweeduizend zeven;
dat nadien is gebleken dat door een misverstand ter griffie van de rechtbank op het ontwerp van de tweede akte de rechterlijke goedkeuring ontbrak;
dat overigens ook de tekst van het ontwerp van de tweede akte niet geheel juist was aangezien de overwegingen buiten de eigenlijke partnerschapsvoorwaarden bij vergissing dezelfde waren als in de eerste akte opgenomen;
dat het gemis van de goedkeuring nietigheid tot gevolg heeft en het derhalve geraden is alsnog een twee akte, houdende bedoelde beperkte gemeenschap van goederen, te verlijden maar dan voorzien van de goedkeuring en de juiste context.
(…)
Partnerschapsvoorwaarden
De partnerschapsvoorwaarden luiden in hun geheel als volgt:
1. Beperkte gemeenschap van goederen
1.1.
Tussen de partners zal geen gemeenschap van goederen in huwelijksvermogensrechtelijke zin bestaan, behoudens het in lid 2 bepaalde.
1.2.
Tussen de partners bestaat een beperkte gemeenschap in huwelijksvermogensrechtelijke zin betreffende de woning met grond en toebehoren [adres 1] [woonplaats] en de zich daarin bevindende inboedel, schulden ingevolge geldlening ten bedrage van (gezamenlijk) in totaal € 508.842,00 (vijfhonderd en acht duizend euro) aan Rabobank en [bedrijf] alsmede de Renault Mégane en de auto die daarvoor te eniger tijd in de plaats treedt.
(…)
7. Afrekening bij het einde van het geregistreerd partnerschap
7.1.
Ingeval het geregistreerd partnerschap eindigt door scheiding verblijft de gemeenschappelijke woning met toebehoren aan de man onder verplichting de schulden als onder 1.2 bedoeld voor zijn rekening te nemen en aan de vrouw uit te keren de helft van het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer van de zaak (vrij van bewoning) en het bedrag van bedoelde schulden.
(…)”
c) Op 5 november 2018 heeft de vrouw een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. Bij beschikking van 17 oktober 2019 is daarop de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 27 januari 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4. De omvang van het geschil
4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het volgende beslist:
“3.1. bepaalt dat de vrouw gehouden is tot nakoming van het verblijvingsbeding en beëindigt het gebruiksrecht van de vrouw en kent gelijktijdig aan de man met ingang van 25 juni 2021 het exclusief gebruiksrecht toe van de woning aan het adres [adres 1] [woonplaats] en beveelt de vrouw om de woning te verlaten en aan de man ter beschikking te stellen;
3.2.
deelt de woning aan de [adres 1] , inclusief de hypothecaire geldlening toe aan de man, waarbij de man de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid – voor zover aanwezig – dient te laten ontslaan en bepaalt dat de man een bedrag van € 61.750,- aan de vrouw zal voldoen ter afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden/ de nakoming van het verblijvingsbeding, in verband met de overwaarde van de woning;
(…)
3.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot het exclusief gebruik van de woning, de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af.”
4.2.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
“I. Dat er een bijdrage ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld ter hoogte van € 6.879,-- bruto per maand, althans een door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen bijdrage, per ingangsdatum 1 september 2020, althans een door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen ingangsdatum;
II. De tussen de partijen aangegane aktes partnerschapsvoorwaarden d.d. 12 november 2007 en beide akten partnerschapsvoorwaarden d.d. 6 oktober 2007 – zowel de akte houdend een beperkte gemeenschap als akte houdend uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, en de op 6 oktober 2007 verleden akte van verdeling te vernietigen en te bepalen dat tussen partijen een gemeenschap van goederen bestaat die bij helfte dient te worden verdeeld en vervolgens op dat punt een tussenbeschikking te wijzen teneinde te komen tot de vaststelling van die verdeling, waarbij de echtelijke woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] aan de vrouw zal worden toebedeeld.”
De man heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de vrouw af te wijzen.
4.3.
De man verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep, na wijziging van zijn petitum, de bestreden beschikking van 25 mei 2021 (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende, al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van gronden, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“te bepalen dat de man ter afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden/nakoming van het verblijvingsbeding, in verband met de overwaarde van de woning, die bepaald wordt op EUR 80.000,-, aan de vrouw (als overbedelingsuitkering) zal voldoen een bedrag van EUR 40.000,-,
waarop in mindering strekken respectievelijk waarmee de man kan verrekenen:
a) een bedrag van EUR 3.000,- als vastgesteld in rov. 3.3. van de beschikking van de rechtbank van 25 mei 2020, en
b) een bedrag van EUR 13.995,- (9 x EUR 1.555,-) overeenkomstig rov. 5.2 in de beschikking wijziging voorlopige voorzieningen van 25 mei 2021, en
c) een bedrag van EUR 21.950,- (althans een door u hof in goede justitie te bepalen bedrag) terzake gebruikersvergoeding voor de woning over de periode 27 januari 2020 tot 25 juni 2021,
alsmede te bepalen dat de financiële afwikkeling zal plaatsvinden door tussenkomst van notaris M. Rijk te [plaats] bij gelegenheid van het verlijden van de akte van verdeling/uitvoering verblijvingsbeding, en onder de voorwaarde dat de door de vrouw gelegde (conservatoire) beslagen voordien zullen zijn opgeheven,
alsmede de conservatoire beslagen op de onroerende zaken op te heffen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.”
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.
4.4.
De vrouw heeft in principaal hoger beroep veertien grieven gericht tegen de bestreden beschikking. Haar grieven zien op de volgende onderwerpen:
- -
partneralimentatie (grieven 3 en 4);
- -
partnerschapsvoorwaarden (grieven 1, 5 t/m 12);
- -
de woning (grieven 2, 13 en 14).
4.4.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw grief 2 over het uitsluitend gebruik van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] ingetrokken. Daarmee behoeft deze grief geen verdere bespreking.
4.5.
De man heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven gericht tegen de bestreden beschikking. Zijn grieven zien op de woning en de gebruiksvergoeding (grieven 1 en 2). Verder heeft de man bij wijze van aanvullend verzoek verzocht om opheffing van de conservatoire beslagen op de volgende onroerende zaken:
[adres 1] [woonplaats] ;
[adres 2] [plaats] ;
[adres 3] [plaats] ;
[adres 4] [plaats] .
4.6.
Het hof zal de grieven van partijen, alsmede het aanvullend verzoek van de man, hierna bespreken.
5. De motivering van de beslissing
Partneralimentatie
5.1.
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage te bepalen afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw zich ten opzichte van de man dermate grievend gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de man een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen:
“(…)
Het boek dat de vrouw heeft geschreven gaat overduidelijk over haar eigen leven en daarmee ook over de man. De vrouw heeft niet betwist dat zij enkel de namen heeft aangepast en heeft geen uitleg gegeven ten aanzien van de opvallende hoeveelheid overeenkomsten en het feit dat alles tot in detail herleidbaar is naar het leven van de man en de vrouw. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vrouw bewust haar ervaringen – vanuit haar perspectief gezien – heeft willen delen met de wereld. De vrouw heeft erkend dat de foto van de man op de omslag van het boek is gebruikt. Volgens haar is deze foto niet herkenbaar, maar zij gaat daarbij voorbij aan het feit dat de familie, vrienden en het zakelijk netwerk van de man de man aan zijn postuur en houding kunnen herkennen en de foto (uitvergroot) bovendien in hun woning heeft gehangen. De vrouw heeft niet betwist dat zij (het personage van) de man in het boek heeft omschreven als narcistisch, iemand die overspel pleegt en dat hij een buitenechtelijk kind zou hebben. De titel van het boek is bovendien ‘ [boek] ’. Ook heeft de vrouw niet betwist dat zij de telefoon van de man heeft getraceerd en op zijn e-mailadres heeft ingebroken, zoals in het boek wordt omschreven. Los van de vraag wat waar is en wat de beleving is van de vrouw, is duidelijk dat de man zeer ernstig is gegriefd door het boek. Zoals hij ook ter zitting heeft gezegd, is de man emotioneel geraakt en wordt hij ook op het boek aangesproken. Het boek is inmiddels ook redelijk succesvol en dit maakt de impact op de man des te groter. De vrouw heeft bovendien inkomsten van de verkoop van het boek en de daaruit voortkomende extra werkzaamheden, waarbij zij als ervaringsdeskundige praat over haar leven. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw van de man een bijdrage in haar levensonderhoud verlangt. Ook als de vrouw het boek niet zou hebben verspreid binnen het netwerk van de man, zoals zij betoogt, is hetgeen hiervoor is overwogen voldoende reden om te concluderen dat sprake is van ernstig grievend gedrag. De rechtbank komt daarom niet toe aan de overige stellingen en weren en zal het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage te bepalen afwijzen.”
5.2.
Hiertegen keert zich grief 3 van de vrouw. De vrouw betoogt dat van grievend gedrag geen sprake is. Het door haar geschreven boek ‘ [boek] ’ richt zich niet tot de man. Het boek is gericht op narcisme. Het boek vermeldt expliciet dat het een vormingsroman betreft en dat het niet berust op enige echte gebeurtenis. De personages in het boek zijn fictief evenals de handelingen die de personages in het boek verrichten. Het boek is niet te herleiden tot de man en bevat ook geen enkele concrete aanwijzingen naar de man. De foto op de omslag van het boek betreft een bewerkte foto. De man is daarop niet als zodanig herkenbaar. Op de foto is enkel een zwart vlak te zien in de vorm van een kobold. Dat het boek (relatief) succesvol wordt verkocht en door deskundigen wordt erkend als een potentieel belangrijk handboek voor mensen om narcisme op de kaart te zetten, betekent niet dat sprake is van grievend gedrag van de vrouw jegens de man. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de man zich gegriefd voelt en geraakt is door het boek. Verder ontkent de vrouw dat zij het boek binnen het netwerk van de man zou hebben verspreid. Zij heeft er geen belang bij om het boek weg te geven aan personen die haar boek niet kunnen promoten of daar iets tegenover kunnen stellen.
5.3.
De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft het volgende naar voren gebracht. Hij is het eens met het oordeel van de rechtbank. Het boek is een (bewuste) aantasting van de persoonlijke levenssfeer, goede naam en integriteit van de man.
Het boek gaat alleen maar over partijen. De man verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de door hem op 12 januari 2021 bij de rechtbank ingediende akte waarin hij in de randnummers 16 tot en met 67 een zeer uitvoerige toelichting heeft gegeven over de achtergrond, inhoud en strekking van het boek. In het boek beschrijft de vrouw van de eerste tot de laatste pagina haar eigen levensloop, haar relatie met de man, hun privéleven (incluis dat van familie en vrienden) en de echtscheidingsprocedure tot in detail. Ook bij introductie en promotie van het boek steekt ze niet onder stoelen of banken dat het boek (ook met name) is geïnspireerd op haar eigen ervaringen en relatie met de man. Het enkele gebruik van aliassen in het boek en het opnemen van een zogenaamde disclaimer pleit haar niet vrij.
Met betrekking tot de omslag van het boek merkt de man op dat de vrouw in eerste aanleg heeft erkend dat de foto van de man op de omslag staat, maar zich erop heeft beroepen dat volgens haar deze foto niet herkenbaar is. Familie, vrienden en het zakelijk netwerk van de man herkennen de man echter aan zijn postuur en houding. Een foto uit dezelfde serie (door de vrouw gemaakt en waarvoor de man model heeft gestaan) hing bovendien in de woning van partijen. Ten aanzien van de verspreiding van het boek in het netwerk van de man, heeft de man met twee concrete voorbeelden ( [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ) aangetoond dat de vrouw het boek heeft verspreid in zijn kennissen-/vriendenkring.
De vaststelling van een partneralimentatie ten gunste van de vrouw is gelet op het voorgaande naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
In geschil is of de vrouw met het uitbrengen van haar boek ‘ [boek] ’ zich ten opzichte van de man zodanig grievend heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man nog een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. Het hof is van oordeel dat sprake is van zodanig grievend gedrag door de vrouw en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat in uitzonderlijke gevallen grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie kan leiden dat betaling van een uitkering tot levensonderhoud in redelijkheid niet van de onderhoudsplichtige kan worden gevergd. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf (en het zich daardoor gegriefd voelen door de alimentatieplichtige), maar het bij dergelijk gedrag vorderen van steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren, dat van deze laatste betaling van een onderhoudsbijdrage moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd.
Bij de beoordeling of in een concreet geval zich een zodanige situatie voordoet, dient terughoudendheid te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo'n beëindiging dan wel matiging. Daarbij dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Derhalve is niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.
In de door de man bij de rechtbank op 12 januari 2021 ingediende akte uitlating heeft hij in de randnummers 16 tot en met 67 een zeer uitvoerige toelichting gegeven over de achtergrond, inhoud en strekking van het door de vrouw geschreven boek ‘ [boek] ’. De man heeft daarbij meerdere voorbeelden gegeven waaruit volgens hem blijkt dat de inhoud van het boek rechtstreeks is ter herleiden tot (de kring van) de man.
Het hof zal enkele van deze voorbeelden citeren:
“(…)
34. Zo lezen we terug dat [naam 1] één dochter heeft, [naam 2] (in werkelijkheid (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man), de enige dochter van de vrouw), dat [naam 1] professioneel fotograaf is (de vrouw is dat ook), dat haar eerdere relatie met de biologische vader van [naam 2] (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man) is stukgelopen rondom de bevalling van [naam 2] en haar vader op 56-jarige leeftijd is overleden toen zij 3 maanden zwanger was (allemaal exact de gebeurtenissen uit het leven van de vrouw). Zij schrijft over de eerste ontmoeting met de man op een golfdag, de uitnodiging om 3 dagen later zijn tafel- en danspartner te zijn van de man op een galabal, georganiseerd door de stichting waarvan de man op dat moment de voorzitter was, [naam 3] . [naam 1] schrijft over [naam 4] als de man die advocaat was, stopte toen hij 66 was en daarna nog als ZZP’er 2 interessante juridisch georiënteerde neven-functies heeft bekleed: voorzitter van de raad van commissarissen van de Rabobank [plaats] en regelmatig benoemd door de Ondernemingskamer van het gerechtshof te [plaats] als onderzoeker / tijdelijk bestuurder in enquêteprocedures. Het is letterlijke CV van de man. Zij schrijft voorts dat hij diabetespatiënt is, en dat hij één zoon heeft uit een vorig huwelijk met [naam 5] (in werkelijkheid: (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man)), [naam 6] genaamd (in werkelijkheid: (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man)) die met zijn vriendin [naam 7] (in werkelijkheid: (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man)) en hun 2 maanden oude zoontje [naam 8] (in werkelijkheid: (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man)) in [plaats] woont. Het is allemaal exact gelijk aan de privé-situatie van de man, alleen de namen zijn gewijzigd.
35. Ze schrijft dat zij (de man en de vrouw alias [naam 4] en [naam 1] ) 22 jaar schelen (pagina 27). Ze schrijft over haar vrijwilligerswerk voor een landelijke telefonische hulplijn ( [organisatie] ). Over haar moeder die op 78-jarige leeftijd werd geopereerd omdat ze is gevallen en háár knieschijf heeft gebroken. Ook allemaal uit haar eigen leven gegrepen, 1-op-1.
36. Ze schrijft over haar contacten met [naam 9] (in werkelijkheid (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man)), rechter bij de rechtbank [plaats] ) de vrouw van een voormalig kantoorgenoot/partner van de man (zijnde in het boek [naam 10] , in werkelijkheid (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man)). Ze schrijft dat [naam 9] familierechter is ‘bij de plaatselijke rechtbank’ (de rechtbank [plaats] ). De vrouw schrijft over haar diagnose borstkanker en haar behandelingen en schrijft dat zij een van de 4 vrouwen is van de advocaten van het kantoor waar de man werkzaam is geweest, die allen hetzelfde lot was beschoren.
37. Ze citeert letterlijk uit allerlei mails, onder andere van haar dochter [naam 2] (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man), die daarover ook zéér verbolgen is en haar moeder dit uiterst kwalijk neemt, maar bijv. ook uit mails respectievelijk WhatsApp’s aan/van [naam 9] (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man), waarover hierna meer. Mails die bekend zijn bij de betrokkenen/afzenders/ontvangers. Die weten exact over wie en waarover het gaat.
38. Ze schrijft over [naam 11] , een voormalig collega-advocate van de man (in het dagelijks leven: (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man) en haar man, gynaecoloog in een ziekenhuis (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man) met wie ze samen regelmatig werkgerelateerde reizen hebben gemaakt (in casu vonden die reizen plaats voor Advoc, een internationaal netwerk van advocatenkantoren, waarvoor de man ook een tijd lang een bestuursfunctie heeft vervuld).
39. Ze schrijft letterlijk over [BV] , de BV van de man (pagina 77, zie ook pagina 173 eerste alinea). Een uittreksel uit het (openbare) Hreg. van de Kvk (productie 36) laat zien dat dit (zij het met een ‘f’ i.p.v. de ‘ph’) de naam is van de BV van de man, dus hier heeft ze (kennelijk bewust?) niet eens een (geheel) andere naam voor gebruikt. Een directe link naar de man is hier dus in élk geval, voor eenieder kenbaar, te maken! En dat is ongetwijfeld ook de opzet van de vrouw.
40. Ze schrijft over de zus van de man, in het boek [naam 12] , in werkelijkheid (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man) (voormalig kleuterleidster (pagina 87 laatste alinea)) en over [naam 13] helaas inmiddels overleden man, [naam 14] in het boek, (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man) in werkelijkheid. Ook de zus van de man, (…) (hof: de naam van de werkelijke persoon volgens de man), moet het overigens ontgelden: zij wordt neergezet als een verborgen narciste, een psychopate, van een loepzuiver narcistisch ras (pagina 88 voorlaatste alinea). Ze schoffeert hiermee de directe naasten en dierbaren van de man. Enkel met als doel om te kwetsen en beledigen. Ongepast en verwerpelijk.
41. Ze vertelt over de manier waarop partijen het geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en hoe ze dat hebben gevierd (pagina 117). Vervolgens vertelt zij in detail over wat volgens haar door de man heimelijk achter haar rug zou zijn geregeld om het geregistreerd partnerschap in wettelijke gemeenschap van goederen om te zetten, en partnerschapsvoorwaarden aan te gaan, en het inschakelen van een bevriende notaris uit het Oosten van het land, [plaats] (…) (hof: de naam van de persoon volgens de man). Zij typeert die notaris als mastodont in de wereld van het notariaat, gespecialiseerd in relatievermogens- en erfrecht (pagina 121). Dat komt allemaal volledig en letterlijk uit het scheidingsdossier.
(…)”
De vrouw heeft deze voorbeelden niet betwist. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven voorbeelden geen andere conclusie kan worden getrokken, dan dat de inhoud van het boek rechtstreeks is te herleiden tot de man en diens sociale netwerk. Het personage ‘ [naam 4] ’ in het boek is een fictief personage gebaseerd op de man. Zij hebben dezelfde leeftijd, hetzelfde beroep, zijn eerder gehuwd geweest, hebben één zoon, één zus etc. De stelling van de vrouw dat in het boek geen enkele concrete aanwijzing naar de man te vinden is, mist daarom feitelijke grondslag.De vrouw heeft niet betwist dat, zoals de man heeft gesteld, zij in een interview ter promotie van het boek, het personage ‘ [naam 4] ’ heeft gekarakteriseerd als een doortrapt, gehaaid, listig en intens gemeen persoon die het ontbreekt aan empathisch vermogen en zelfreflectie. Dit in samenhang bezien met het feit dat, zoals het hof hiervoor reeds heeft geoordeeld, de inhoud van het boek rechtstreeks is te herleiden tot de man en diens sociale netwerk, leidt tot het oordeel dat de vrouw door de inhoud van het boek ‘ [boek] ’ en de verspreiding daarvan op de (commerciële) markt, zich ten opzichte van de man zodanig grievend heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man nog een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt.
Grief 3 van de vrouw faalt dan ook. Grief 4 van de vrouw behoeft hiermee geen verdere bespreking.
Partnerschapsvoorwaarden
5.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van de vrouw op vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden niet kan slagen. Hiertegen keren zich de grieven 1 en 5 tot en met 12 van de vrouw.
5.6.
De vrouw voert - samengevat - het volgende aan. De partnerschapsvoorwaarden moeten worden vernietigd omdat deze tot stand zijn gekomen onder invloed van een wilsgebrek, te weten (primair) bedrog en (subsidiair) dwaling en/of misbruik van omstandigheden. Zij wist niet dat tussen partijen partnerschapsvoorwaarden tot stand waren gekomen. Pas nadat de man had aangekondigd te willen scheiden, is zij achter het bestaan van de partnerschapsvoorwaarden gekomen.
Partijen zijn op 6 oktober 2007 naar de notaris zijn geweest om stukken te tekenen. Het was haar niet bekend dat het om partnerschapsvoorwaarden en een akte van verdeling ging. De man en de notaris hebben haar daar niet over geïnformeerd. De notaris en de man behoorden tot hetzelfde “old boys network”. Voorafgaand aan het ondertekenen van de akten is haar slechts medegedeeld dat met deze akten de zaken voor de vrouw en partijen goed geregeld werden (en dat het dus in haar belang was om te tekenen). Zij is niet voorgelicht over de inhoud van de akten. Dit blijkt ook uit het korte tijdsbestek waarbinnen de akten door de notaris zijn gepasseerd. In het vertrouwen dat met de akten alles goed voor haar zou worden geregeld, heeft zij de akten getekend.
Haar werd bij het ondertekenen enkel de laatste bladzijde van de akten getoond. Hierdoor kon zij niet vaststellen dat het om partnerschapsvoorwaarden en een akte van verdeling ging. De considerans bij de akten heeft zij niet gelezen. Zij weet niet hoe de inhoud van die considerans tot stand is gekomen. Zij heeft zich bij de ondertekening laten leiden door de woorden van de man dat de zaken goed geregeld werden. Zijn overtuigende woorden hebben ertoe geleid dat zij blindelings deed wat de man zei. Als de man en de notaris volledige openheid van zaken hadden gegeven, dan had zij de akten niet ondertekend. In plaats daarvan is zij door de man (en de notaris) gemanipuleerd door voor te wenden dat de akten in het belang van partijen waren.
Zij is niet betrokken geweest bij een kennelijk aan de ondertekening voorafgaande discussie met de fiscus. Evenmin is zij geïnformeerd over de inhoud van het verzoekschrift aan de rechtbank voor goedkeuring tot het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden (aan de ondertekening van de machtiging hiervoor op 27 april 2007 heeft de vrouw geen herinnering) en de totstandkoming van de conceptakten. Poststukken en concept-akten heeft zij niet ontvangen. De enige brief waarvan door het notariskantoor een afschrift is verzonden (het begeleidend schrijven bij de einddeclaratie) is gericht aan de B.V. van de man.
Op 12 november 2007, de datum waarop de tweede akte partnerschapsvoorwaarden is gepasseerd, waren partijen thuis en heeft de man haar en passant verzocht om even te tekenen. De notaris was niet bij de ondertekening van deze notariële akte aanwezig.
5.7.
De man heeft verweer gevoerd. Hij is het eens met het oordeel van de rechtbank.
Beide partijen hadden zich in 2006 bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap niet gerealiseerd dat hierdoor van rechtswege een wettelijke algehele gemeenschap van goederen zou ontstaan. Dit was niet de bedoeling van partijen. Zij hebben daarom partnerschapsvoorwaarden opgesteld, waarvoor in de eerste helft van 2007 diverse acties zijn ondernomen en waaraan, na goedkeuring van de rechtbank, vervolgens in de 2e helft 2007 formeel uitvoering is gegeven. De vrouw is thans op zoek naar een manier om te bereiken dat de partnerschapsvoorwaarden zouden kunnen worden vernietigd en bedient zich daarbij van wisselende en zeer oneigenlijke argumenten.
Dat de vrouw niet van het bestaan van de partnerschapsvoorwaarden op de hoogte was, is onjuist. Zij was hiervan volledig op de hoogte en is door zowel de man als de notaris volledig geïnformeerd over de inhoud en strekking van de partnerschapsvoorwaarden. Op 5 april 2007 zijn concepten-akten gestuurd en die zijn uitvoerig besproken en toegelicht op 20 april 2007. Dit blijkt ook uit de verklaring van de notaris.
Het feit dat de vrouw in 2007 minstens zes keer persoonlijk concrete en tastbare handelingen heeft verricht, wijst er ook op dat zij wist danwel heeft moeten weten wat er gebeurde. Gewezen kan worden op de volgende handelingen door de vrouw:
het in maart 2007 ondertekenen van een door RSM opgestelde vermogensopstelling (die zou worden gebruikt voor de verdeling van de gemeenschap in de akte van verdeling);
het in april 2007 ondertekenen van een volmacht voor het indienen van een bij de rechtbank mede namens haar in te dienen verzoekschrift voor het verkrijgen van goedkeuring voor het maken van partnerschapsvoorwaarden tijdens het geregistreerd partnerschap;
het op 6 oktober 2007, in het bijzijn van de notaris, ondertekenen van:
a. de eerste akte partnerschapsvoorwaarden;
b. de akte van verdeling;
c. haar testament;
4) het op 12 november 2007 ondertekenen van de tweede akte partnerschapsvoorwaarden in het bijzijn van de notaris.
Gelet hierop kan moeilijk staande worden gehouden dat de vrouw bij al die gelegenheden en op al die momenten niet geweten zou hebben waarvoor dit alles diende, en dat zij telkens weer op goed vertrouwen enkel de laatste pagina heeft gezien en (blind) ‘bij het kruisje heeft getekend’. De vrouw was voldoende geïnformeerd en voorgelicht over de bedoeling, de inhoud en strekking van de akte(n) van partnerschapsvoorwaarden/verdelingsakte.
Haar beroep op het bestaan van een wilsgebrek faalt. Niet is komen vast te staan dat de wil van de vrouw niet was gericht op hetgeen in de akten is vervat. Ook is niet komen vast te staan dat bij haar sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van de partnerschapsvoorwaarden c.a. en de redenen om deze te sluiten respectievelijk de gevolgen daarvan. Evenmin is komen vast te staan dat de akten bij een ‘juiste voorstelling van zaken’ niet zouden zijn gesloten. Ten slotte is niet komen vast te staan dat een en ander te wijten zou zijn geweest aan bewust verkeerde of gemanipuleerde inlichtingen van de man of het schenden van enige (eventuele) mededelingsplicht van de man.
5.8.
Het hof overweegt als volgt.
5.8.1.
De vrouw verzoekt vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden. Daar naar gevraagd door het hof, heeft de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de vernietiging van beide akten partnerschapsvoorwaarden (die van 6 oktober 2007 en 12 november 2007) alsmede de verdelingsakte van 6 oktober 2007 verzoekt. Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw bevestigd dat zij daartoe een beroep doet op het bestaan van een wilsgebrek, primair het wilsgebrek bedrog en subsidiair de wilsgebreken dwaling en misbruik van omstandigheden.
Voor zover de vrouw met hetgeen zij tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht ook nog een beroep heeft willen doen op een wilsontbreken, gaat het hof daaraan voorbij nu dit als tardief en in strijd met de twee conclusie-regel moet worden aangemerkt.
5.8.2.
Gelet op het voorgaande zal het hof daarom in het hiernavolgende beoordelen of de partnerschapsvoorwaarden onder invloed van één of meerdere wilsgebreken tot stand zijn gekomen.
Bedrog
5.8.3.
Voor bedrog is vereist dat iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen of door een andere kunstgreep (art. 3:44 lid 3 BW). Krachtens art. 150 Rv dient de vrouw gelet op het bepaalde in art. 3:44 BW te stellen en bij betwisting te bewijzen dat sprake is geweest van een kunstgreep aan de zijde van de man, opzettelijke misleiding door de man alsmede van de aanwezigheid van een causaal verband tussen het bedrieglijke gedrag en het verrichten van de rechtshandeling. Vast moet komen te staan dat de vrouw door de kunstgrepen bewogen is tot het verrichten van de rechtshandeling en dat zij zonder het bedrog deze rechtshandeling niet zou hebben verricht. De stelplicht en bewijslast rusten op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv op degene die zich op het wilsgebrek bedrog beroept, in dit geval de vrouw.
5.8.4.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de vrouw door een opzettelijke onjuiste mededeling van de man, dan wel door het opzettelijk verzwijgen van enig feit of een andere kunstgreep van de man, tot het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden is bewogen. De vrouw heeft daar onvoldoende concrete feiten en omstandigheden voor gesteld. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij door een mededeling van de man dat “alles goed voor partijen zou worden geregeld” de akten heeft getekend maar de man heeft betwist dat sprake was van een onjuiste mededeling en het achterhouden van relevante informatie, opzet of een list/kunstgreep (vws in hb, randnr. 110) en concrete aanknopingspunten ter onderbouwing van haar stelling heeft de vrouw niet geboden. Het beroep op bedrog moet daarom worden verworpen.
Dwaling
5.8.5.
Ingevolge art. 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
5.8.6.
Voor een geslaagd beroep op dwaling dient aan de navolgende vereisten te zijn voldaan: afwezigheid van een juiste voorstelling van zaken, één van de hiervoor onder a tot en met c genoemde situaties en causaal verband. Daarbij moet voorts aan het kenbaarheidsvereiste zijn voldaan. De stelplicht en bewijslast rusten op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv op degene die zich op dwaling beroept, in dit geval de vrouw.
5.8.7.
Het hof is van oordeel dat het beroep van de vrouw op dwaling faalt. Naar eigen zeggen had de vrouw geen weet van hetgeen zij bij de notaris tekende. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij daarover verklaard dat zij volledig vertrouwde op de man en dat zij de stukken die aan haar waren voorgelegd niet had gelezen of bestudeerd, omdat zij erop vertrouwde dat de man in haar belang handelde. Zij heeft evenmin – zo heeft zij desgevraagd verklaard – de considerans van de diverse akten gelezen. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat sprake is geweest van een onjuiste inlichting van de man of van het achterwege blijven van een inlichting door de man kan een vernietiging wegens dwaling niet worden gegrond op een dwaling die volgens de in het verkeer geldende opvattingen of omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven. Daarvan is in deze zaak sprake.Het hof wijst daartoe op onder meer de volgende feiten en omstandigheden. De vrouw heeft desgevraagd verklaard dat zij de volmacht die zij verleende ten behoeve van de partnerschapsvoorwaarden voorafgaand aan de ondertekening daarvan niet heeft gelezen, ook had zij geen kennis genomen van de considerans van de onderscheiden akten, verder heeft zij verklaard dat zij weliswaar geen idee had wat zij tekende maar “zij hechtte hier ook niet aan” (randnr. 25 beroepsschrift) waaruit het hof afleidt dat zij geen belang hechtte aan de inhoud van de diverse notariële akten en het juridisch regime waardoor het geregistreerd partnerschap van partijen werd beheerst en ten slotte ondertekende zij doelbewust onwetend diverse documenten (zie rov. 5.7. hiervóór).
Gelet hierop kan het beroep van de vrouw op dwaling niet slagen.
Misbruik van omstandigheden
5.8.8.
Volgens art. 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Krachtens art. 150 Rv rust de stelplicht – en bij voldoende gemotiveerde betwisting ook de bewijslast – van misbruik van omstandigheden op de vrouw.
5.8.9.
Voor een gerechtvaardigd beroep op misbruik van omstandigheden geldt dat sprake moet zijn van een situatie, waarin (in dit geval) de man wist of moest begrijpen dat de vrouw door bijzondere omstandigheden werd bewogen tot het ondertekenen van de partnerschapsvoorwaarden, terwijl die wetenschap de man had moeten weerhouden van het bevorderen van dat ondertekenen. Dat sprake is geweest van een dergelijke situatie, volgt niet uit hetgeen de vrouw heeft aangevoerd. Haar stelling dat zij de man volledig vertrouwde en er vanuit ging dat hij het beste met haar voor had, is voor een beroep op misbruik van omstandigheden als bedoeld in art. 3:44 lid 1 en 4 BW onvoldoende. Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden moest aan de zijde van de vrouw sprake zijn van bijzondere omstandigheden. De vrouw heeft nagelaten te stellen (en concreet te onderbouwen) onder invloed van welke bijzondere omstandigheid de partnerschapsvoorwaarden tot stand zijn gekomen.
Het beroep van de vrouw op misbruik van omstandigheden faalt derhalve.
Conclusie
5.8.10.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de vrouw op vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden op grond van wilsgebreken niet kan slagen. Het komt derhalve voor eigen rekening en risico van de vrouw dat zij, voor zover al juist, de partnerschapsvoorwaarden blind heeft getekend. Voor zover sprake is van een nalaten van de notaris, zoals de vrouw nog heeft betoogd, is dat in deze procedure waarin het gaat om de vraag of de partnerschapsvoorwaarden onder invloed van één of meerdere wilsgebreken tot stand zijn gekomen, niet van belang. Bij de beoordeling van het beroep op de wilsgebreken gaat het om gedragingen van de man en niet om gedragingen van de notaris. Het hof dient derhalve niet te beoordelen of de notaris tekort is geschoten in zijn (zorg)plicht ten opzichte van de vrouw.
De grieven 1, 5 tot en met 12 falen. Dit betekent dat de partnerschapsvoorwaarden in stand blijven.
De woning
5.9.
De rechtbank heeft over de woning aan de [adres 1] [woonplaats] (hierna: de woning) het volgende overwogen:
2.5.4.
In artikel 7.1 van de partnerschapsvoorwaarden is een verblijvingsbeding opgenomen, waardoor de woning aan de man wordt toebedeeld en de vrouw deze dient te verlaten. Zoals hiervoor bij het voortgezet gebruik van de woning reeds is overwogen, zal de vrouw hiervoor een termijn van één maand worden gegund.
Artikel 7.1 van de partnerschapsvoorwaarden luidt als volgt:
Ingeval het geregistreerd partnerschap eindigt door scheiding verblijft de gemeenschappelijke woning met toebehoren aan de man onder de verplichting de schulden als onder 1.2 bedoeld voor zijn rekening te nemen en aan de vrouw uit te keren de helft van het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer van de zaak (vrij van bewoning) en het bedrag van bedoelde schulden.
2.5.5.
De woning is – zo blijkt uit het rapport van de taxateur van december 2020 – getaxeerd op 17 september 2020 voor een bedrag van € 610.000,-. Beide partijen hebben inhoudelijk niets aangevoerd tegen de wijze waarop de woning is getaxeerd en de door de taxateur bepaalde waarde per de taxatiedatum.
Volgens de man dient echter een neerwaartse correctie plaats te vinden, omdat de woning getaxeerd had moeten worden per de datum van de eerste benoemingsbeschikking van 17 oktober 2019, dan wel die van 9 maart 2020, omdat in beide beschikkingen staat dat de taxatie ‘per heden’ moet plaatsvinden. Het gaat om een correctie van 9% (€ 54.900,-) dan wel 4.5% (€ 27.450,-) Bovendien heeft volgens de man veel vertraging plaatsgevonden, door toedoen van de vrouw. Hij wil dat de extra kosten van de taxatie, die boven het voorschot uitgaan, voor rekening van de vrouw komen.
Volgens de vrouw moet juist een correctie plaatsvinden richting de toekomst, nu de datum van feitelijke verdeling als waardepeildatum geldt. Gelet op de gestegen huizenprijzen dient de waarde vermeerderd te worden met de gemiddelde waardestijging van woningen.
De vertraging ten aanzien van de taxatie is niet aan de vrouw te wijten. De eerste makelaar heeft zich teruggetrokken door toedoen van de advocaat van de man. De tweede makelaar bleek een zeer goede relatie met de zwager van de man te hebben. De rechtbank heeft de bezwaren ingewilligd en de derde makelaar heeft de taxatie verricht en is ruim onder de
€ 1.500,- gebleven die de man voor de tweede makelaar wilde betalen. De man heeft extra kosten gemaakt door de advocaat mee te nemen dus is onbegrijpelijk waarom hij vindt dat de vrouw een groter deel van de kosten zou moeten betalen.
2.5.6.
Nu in artikel 7.1 van de partnerschapsvoorwaarden geen waardepeildatum is opgenomen, zal de rechtbank uitgaan van de waarde zoals de makelaar die heeft vastgesteld. De taxatie ‘per heden’, zoals opgenomen in beide beschikkingen, moet niet letterlijk worden opgevat. Bedoeld is dat de waarde per het moment van taxatie zou worden bepaald. Op enig moment moet van een bepaalde datum kunnen worden uitgegaan, aangezien anders eindeloos correcties moeten plaatsvinden. Zoals reeds is overwogen zijn de partnerschapsvoorwaarden geldig en betekent dit dat de woning aan de man wordt toebedeeld, met betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw.
2.5.7.
Partijen zijn het erover eens dat de op de woning rustende hypothecaire geldlening(en) aan de man kunnen worden toebedeeld en dat de hoofdsom € 500.000,- bedroeg. Volgens de vrouw moet daar een aflossing / terugstorting van € 13.500,- op in mindering komen, omdat dit deel van het bouwdepot na de verbouwing aan de BV is terug betaald. De man heeft betwist dat het gaat om een aflossing / vermindering van de hypothecaire geldlening en verwijst daarvoor naar de jaarstukken van de onderneming, waar de lening steeds voor een bedrag van € 500.000,- is vermeld.
2.5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de man de onderbouwde stellingen van de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Het enkele feit dat de hypothecaire geldlening voor € 500.000,- staat vermeld in de jaarstukken betekent niet dat de aflossing / terugstorting niet heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft immers aangetoond dat deze betaling is gedaan en onbetwist gesteld dat dit aan het einde van de verbouwing is gebeurd. De rechtbank gaat dan ook uit van een hypothecaire geldlening van € 486.500,-
2.5.9.
Het voorgaande betekent dat de overwaarde betreft een bedrag van € 610.000,- min
€ 486.500,- is € 123.500,-. De man dient derhalve € 61.750,- aan de vrouw te betalen.
De rechtbank ziet geen reden om te bepalen dat de volledige (extra) taxatiekosten voor rekening van de vrouw komen. Beide partijen hebben een aandeel gehad in de opgelopen vertraging van de procedure. Dit verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.”
- toedeling woning
5.10.
Met grief 14 heeft de vrouw verzocht om toedeling van de woning. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw desgevraagd verklaard dat dit een voorwaardelijke grief betreft voor het geval de partnerschapsvoorwaarden in hoger beroep vernietigd zouden worden. Nu dit niet het geval is (zie rov. 5.8 hiervóór), behoeft deze grief geen verdere bespreking meer.
- peildatum waarde woning
5.11.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil dat als peildatum voor de waardering van de woning moet worden uitgegaan van de datum van verdeling van de woning. De vrouw heeft, desgevraagd, tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat in het geval de partnerschapsvoorwaarden in stand blijven, uit het verblijvingsbeding in de partnerschapsvoorwaarden, de verdeling van de woning volgt. In dat geval heeft als datum van verdeling heeft te gelden de datum waarop de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven, zijnde 27 januari 2020. Grief 13 van de vrouw over de peildatum behoeft in zoverre geen verdere bespreking meer.
- hoogte waarde woning
5.12.
De man betoogt met het eerste onderdeel van zijn grief 1 in incidenteel hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de taxatiewaarde van de woning van € 610.000,-- te corrigeren naar de waarde op 27 januari 2020, de datum waarop als gevolg van de inwerkingtreding van het verblijvingsbeding de verdeling van de woning heeft plaatsgevonden. De waarde van de woning bedraagt op die datum € 580.000,-- (correctie van 5% van de op 17 september 2020 getaxeerde waarde van € 610.000,--). Met de omstandigheid dat in de periode januari – september 2020 de huizenprijzen alleen maar zijn gestegen moet rekening worden gehouden.
5.13.
De vrouw heeft de grief weersproken. Zij is, zo is het hof ter mondelinge behandeling gebleken, van mening dat voor de waardering van de woning moet worden uitgegaan van de taxatiewaarde van € 610.000,--.
5.14.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het rapport van de taxateur van december 2020 blijkt dat de waarde van de woning op 17 september 2020 is getaxeerd op een bedrag van € 610.000,--. In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof aanleiding om uit te gaan van de door hem gestelde (lagere) waarde van de woning op de peildatum 27 januari 2020 van € 580.000,--. Met de door de man in het geding gebrachte stukken heeft hij genoegzaam aangetoond dat in de periode januari – september 2020 de huizenprijzen zijn gestegen. Een neerwaartse correctie van de taxatiewaarde op 17 september 2020 naar de waarde op de peildatum 27 januari 2020 is daarom op zijn plaats. Grief 1 slaagt op dit onderdeel.
- hoogte hypotheekschuld
5.15.
De man voert met het tweede onderdeel van zijn grief 1 in incidenteel hoger beroep aan dat de rechtbank bij het vaststellen van de overwaarde van de woning ten onrechte is uitgegaan van een hypotheekschuld van € 486.500,--. De hypotheekschuld bedraagt € 500.000,--. Van een aflossing/terugstorting van € 13.500,-- op de hoofdsom van € 500.000,-- zoals de vrouw in eerste aanleg heeft aangevoerd en waar de rechtbank rekening mee heeft gehouden, is geen sprake.
5.16.
De vrouw heeft de grief weersproken. Volgens haar heeft de rechtbank bij het vaststellen van de overwaarde van de woning terecht rekening gehouden met een hypotheekschuld van € 486.500,--. Partijen hebben indertijd de woning verbouwd. Zij maakten daarvoor gebruik van een bouwdepot. Dat bouwdepot hebben zij niet volledig verbruikt. Een bedrag van € 13.500,-- bleef over welk bedrag zij hebben teruggestort.
5.17.
Het hof overweegt als volgt.
Bij gebreke aan onderliggende stukken kan de juistheid van de stelling van de vrouw dat de hypotheekschuld € 486.500,-- bedraagt niet worden beoordeeld. Daarentegen heeft de man stukken in het geding gebracht (o.a. jaarstukken en aangiften IB) waaruit genoegzaam kan worden afgeleid dat de hypotheekschuld € 500.000,-- bedraagt. Derhalve zal het hof bij het vaststellen van de overwaarde van de woning uitgaan van een hypotheekschuld van € 500.000,--. Grief 1 slaagt op dit onderdeel.
- conclusie overwaarde woning
5.18.
Uit het voorgaande volgt dat de overwaarde van de woning kan worden vastgesteld op een bedrag van (580.000 – 500.000 =) € 80.000,--. De man dient derhalve een bedrag van € 40.000,-- aan de vrouw te betalen.
- verrekenposten
5.19.
Tussen partijen is niet in geschil dat op het door de man aan de vrouw te betalen bedrag voor de overwaarde van de woning in mindering strekt een bedrag van € 3.000,-- in verband met de auto. Evenmin is in geschil dat de door de man aan de vrouw onverschuldigd betaalde alimentatietermijnen daarop in mindering mogen worden gebracht. Het aantal alimentatietermijnen dat de man onverschuldigd heeft betaald is daarentegen wel in geschil. De man stelt dat het gaat om negen termijnen aan ten onrechte betaalde partneralimentatie (alimentatie over de maanden september 2020 tot en met mei 2021). Volgens de vrouw gaat het om acht termijnen. Het hof overweegt daarover het volgende.
5.20.
Bij beschikking van 25 mei 2021 betreffende voorlopige voorzieningen, heeft de rechtbank Limburg bepaald dat de vrouw hetgeen zij na (curs. hof) 1 september 2020, ter zake een onderhoudsbijdrage op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen van 18 december 2018, reeds heeft ontvangen, aan de man dient terug te betalen al dan niet bij wege van verrekening met hetgeen zij in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling/ verdeling van de man te vorderen heeft. Dit brengt met zich dat de vrouw alleen gehouden is om de door haar ná 1 september 2020 van de man ontvangen onderhoudsbijdragen aan hem terug te betalen. Als niet weersproken staat vast dat de man reeds in de maand augustus de alimentatie voor de maand september aan de vrouw heeft voldaan. Dit betekent dat de vrouw niet negen, zoals de man heeft betoogd, maar acht termijnen aan partneralimentatie aan de man dient terug te betalen. In totaal gaat het dan om een bedrag van (8 x 1.555=) € 12.440,--.
5.21.
Het voorgaande brengt met zich dat de man gehouden is om aan de vrouw te voldoen een bedrag van (40.000 – 3.000 – 12.440 =) € 24.560,--. Aldus zal het hof bepalen.
Gebruiksvergoeding
5.22.
De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vaststelling van een door de vrouw aan hem te betalen gebruiksvergoeding afgewezen. Met zijn grief 2 in incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof een door de vrouw aan hem te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen over de periode 27 januari 2020 tot 25 juni 2020.
5.23.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Volgens haar heeft de rechtbank terecht het verzoek van de man tot vaststelling van een gebruiksvergoeding afgewezen.
5.24.
Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief het volgende voorop.
Artikel 3:169 BW strekt er onder meer toe de deelgenoot die een goed met uitsluiting van andere deelgenoten gebruikt, te verplichten de deelgenoot die daardoor verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding. De maatstaf die daarbij geldt is die van de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen. Daarin ligt besloten dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
5.25.
Het hof overweegt met inachtneming van het voorgaande als volgt. Op 27 januari 2020 is de beschikking waarbij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is uitgesproken ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Als gevolg hiervan is het ten aanzien van de woning in de partnerschapsvoorwaarden opgenomen verblijvingsbeding in verbintenisrechtelijke zin in werking getreden. Dat brengt mee dat de verdeling van de woning op 27 januari 2020 heeft plaatsgevonden (zoals ook door de man is gesteld) ook al dient de goederenrechtelijke levering aan de man nog plaats te vinden. De aanspraak op een gebruiksvergoeding eindigt met ingang van de datum van verdeling (zie HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176, rov. 3.4.). De vrouw is als gebruiker van een gemeenschappelijke woning derhalve vanaf het moment van verdeling geen gebruiksvergoeding meer verschuldigd. Het verzoek van de man tot vaststelling van een gebruiksvergoeding over de periode 27 januari 2020 tot 25 juni 2020 zal dan ook worden afgewezen. Grief 2 van de man faalt.
Conservatoire beslagen
5.26.
De man verzoekt om opheffing van de conservatoire beslagen op de volgende onroerende zaken: a) [adres 1] [woonplaats] , b) [adres 2] [plaats] , c) [adres 3] [plaats] en d) [adres 4] [plaats] . Hij beroept zich daarbij op art. 705 Rv (laatste zinsdeel). De man wil vrijelijk over zijn eigendommen kunnen beschikken en uitvoering kunnen geven aan het verblijvingsbeding met betrekking tot de woning aan [adres 1] .
5.27.
De vrouw heeft verzocht het verzoek van de man af te wijzen. Het is niet zo dat de zij met de door haar gelegde conservatoire beslagen de uitvoering van het verblijvingsbeding heeft willen frustreren. De vrouw wil met de beslagen vermogen veiligstellen en heeft daarom belang bij de door haar gelegde beslagen.
5.28.
Het hof overweegt als volgt.
In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om de door de vrouw op de hiervoor genoemde onroerende zaken gelegde beslagen op te heffen. Zolang er nog geen sprake is van een onherroepelijke uitspraak ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, weegt het belang van de vrouw bij handhaving van de beslagen zwaarder dan het belang dat de man stelt te hebben bij opheffing van de beslagen. Het verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen.
6. De slotsom
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum is bepaald.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen gewezen geregistreerd partners zijn.
7. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 25 mei 2021, doch uitsluitend en alleen voor zover daarbij is bepaald dat de man een bedrag van € 61.750,-- aan de vrouw zal voldoen ter afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden/ de nakoming van het verblijvingsbeding in verband met de overwaarde van de woning, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man een bedrag van € 24.560,-- aan de vrouw dient te voldoen (zie rov. 5.9 tot en met 5.21 hiervóór);
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en K.A. Boshouwers, en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.