Ontleend aan rov. 3 van de beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:581.
HR, 24-02-2023, nr. 22/01908
ECLI:NL:HR:2023:307
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-02-2023
- Zaaknummer
22/01908
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:307, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑02‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1117, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2022:581, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2022:1117, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 25‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:307, Gevolgd
- Vindplaatsen
JIN 2023/62 met annotatie van mr. T.C.P Christoph, mr. V.L.E. Uijterwaal
PFR-Updates.nl 2023-0008
Uitspraak 24‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Familierecht. Vernietiging partnerschapsvoorwaarden wegens wilsgebreken; afwijzing partneralimentatie wegens grievend gedrag.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/01908
Datum 24 februari 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: J. de Jong van Lier,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de man,
advocaat: M.S. van der Keur.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaken C/03/256799 / FA RK 18-4154 en C/03/269819 / FA RK 19-3677 van de rechtbank Limburg van 17 oktober 2019, 9 maart 2020 en 25 mei 2021;
b. de beschikking in de zaken 200.295.637/01 en 200.295.638/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 februari 2022.
De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De man heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.De advocaat van de vrouw heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 24 februari 2023.
Conclusie 25‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Vernietiging partnerschapsvoorwaarden wegens wilsgebreken; beïnvloeding door een derde (art. 3:44 lid 5 BW); afwijzing partneralimentatie wegens grievend gedrag
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01908
Zitting 25 november 2022
CONCLUSIE
E.B. Rank-Berenschot
In de zaak
[de vrouw]
verzoekster tot cassatie
adv.: mr. J. de Jong van Lier
tegen
[de man]
verweerder in cassatie
adv.: mr. M.S. van der Keur
Partijen worden hierna verkort aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Inleiding en samenvatting
Deze zaak houdt verband met de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. In cassatie worden twee oordelen van het hof bestreden. Het eerste betreft de afwijzing door het hof van het verzoek van de vrouw om een viertal notariële akten, die geleid hebben tot het omzetten van de algehele gemeenschap van goederen in een beperkte gemeenschap, te vernietigen wegens bedrog, dwaling en/of misbruik van omstandigheden. Meer specifiek richt het cassatieberoep zich tegen het oordeel van het hof dat, voor zover sprake is van een nalaten van de notaris, dit niet van belang is, omdat het bij de beoordeling van het beroep op wilsgebreken gaat om gedragingen van de man en niet van de notaris. Het tweede oordeel van het hof dat wordt bestreden is dat de vrouw zich, met het schrijven en uitbrengen van een boek over het leven van de man en de vrouw, ten opzichte van de man zodanig grievend heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man nog een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. Geklaagd wordt dat het hof niet alle aangevoerde omstandigheden zou hebben meegewogen.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) Partijen zijn op 2 januari 2006 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Daardoor is een wettelijke algehele gemeenschap van goederen ontstaan.
(ii) Partijen zijn vervolgens tijdens het geregistreerd partnerschap partnerschapsvoorwaarden aangegaan. Daartoe zijn op 6 oktober 2007 gepasseerd: (i) de akte partnerschapsvoorwaarden inhoudende algehele uitsluiting, (ii) de akte partnerschapsvoorwaarden inhoudende vaststelling van een beperkte gemeenschap van goederen, en (iii) de akte van verdeling. Op 12 november 2007 is gepasseerd: (iv) de akte houdende partnerschapsvoorwaarden.
(iii) De akte partnerschapsvoorwaarden van 6 oktober 2007 (inhoudende algehele uitsluiting)2.bepaalt onder meer het volgende:
“(…)
Overwegingen vooraf
De comparanten verklaren:
dat zij op twee januari tweeduizend en zes in de [gemeente] met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan;
dat zij vooraf geen partnerschapsvoorwaarden zijn aangegaan en dus op hen de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is;
dat het intreden van deze wettelijke gemeenschap door hen niet is gewild en het gevolg is van een misverstand;
dat zij het misverstand thans wensen te corrigeren door alsnog partnerschapsvoorwaarden aan te gaan.
(...)
Partnerschapsvoorwaarden
De partnerschapsvoorwaarden luiden als volgt:
1. Uitsluiting van gemeenschap van goederen
Tussen de partners zal geen gemeenschap van goederen in huwelijksvermogensrechtelijke zin bestaan.
(...)
Verdeling
De comparanten verklaren voor de verdeling van de gemeenschap van goederen die door het aangaan van deze partnerschapsvoorwaarden wordt ontbonden, te verwijzen naar een aan deze akte gehecht stuk (bijlage 3). Ten overvloede wordt geconstateerd dat de verdeling ertoe leidt het in de aanhef van de akte vermelde misverstand consequent te corrigeren.
(...)”
(iv) De akte partnerschapsvoorwaarden van 6 oktober 2007 (inhoudende vaststelling van een beperkte gemeenschap van goederen)3.vermeldt onder meer het volgende:
“(...)
Overwegingen vooraf
De comparanten verklaren:
dat zij op twee januari tweeduizend en zes in de [gemeente] met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan;
dat zij vooraf geen partnerschapsvoorwaarden zijn aangegaan en dus op hen de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is;
dat het intreden van deze wettelijke gemeenschap door hen niet is gewild en het gevolg is van een misverstand;
dat zij het misverstand thans wensen te corrigeren door alsnog partnerschapsvoorwaarden aan te gaan.
(...)
Partnerschapsvoorwaarden
1. Beperkte gemeenschap van goederen
1.1.
1.1. Tussen de partners zal geen gemeenschap van goederen in huwelijksvermogensrechtelijke zin bestaan, behoudens het in lid 2 bepaalde.
1.2.
1.2. Tussen de partners bestaat een beperkte gemeenschap in huwelijksvermogensrechtelijke zin betreffende [de woning met grond en toebehoren] en de zich daarin bevindende inboedel, schulden ingevolge geldlening ten bedrage van (gezamenlijk) in totaal € 508.842,00 (vijfhonderd en acht duizend euro) aan Rabobank en [advocatenkantoor van de man] B.V. alsmede de Renault Mégane en de auto die daarvoor te eniger tijd in de plaats treedt.
(...)”
(v) De akte van verdeling van 6 oktober 20074.houdt onder meer het volgende in:
“(…)
Regime geregistreerd partnerschap
Partijen hebben voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap door een misverstand geen partnerschapsvoorwaarden gemaakt waardoor de wettelijke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen ontstond.
Partnerschapsvoorwaarden
Partijen hebben partnerschapsvoorwaarden gemaakt, bij akte vandaag voor mij, notaris, verleden na daartoe de goedkeuring te hebben verkregen van de arrondissementsrechtbank te Roermond bij beschikking de data negentien september tweeduizend zeven waarbij de tussen hen bestaande wettelijke gemeenschap van goederen (deels) werd ontbonden.
(...)
Overeenkomst van verdeling en levering
Partijen zijn overeengekomen de ontbonden gemeenschap van geregistreerd partnerschap te verdelen, op zodanige wijze dat de vermogensrechtelijke situatie van voor hun geregistreerd partnerschap wordt hersteld.
(…)"
(vi) In de akte partnerschapsvoorwaarden van 12 november 20075.is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Overwegingen vooraf
De comparanten verklaren:
dat zij op twee januari tweeduizend en zes in de [gemeente] met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan;
dat zij vooraf geen partnerschapsvoorwaarden zijn aangegaan en dus op hen de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is;
dat het intreden van deze wettelijke gemeenschap door hen niet is gewild en het gevolg is van een misverstand;
dat dit misverstand is gecorrigeerd bij akte verleden voor [notaris 1] , als plaatsvervanger van [notaris 2] , notaris te [plaats] , op zes oktober tweeduizend en zeven door invoering van volledige uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen;
dat het echter de wens van partijen was een beperkte gemeenschap van goederen tot stand te brengen, zoals hierna aangeduid, maar zulks vanwege de belastingdienst om formele redenen niet tevens door middel van voormelde akte gerealiseerd kon worden;
dat om die reden twee ontwerpakten tegelijkertijd ter goedkeuring werden aangeboden aan het rechtbank te Roermond met het doel deze kort na elkaar te verlijden;
dat ter uitvoering van dit voornemen ook de akte waarbij de beperkte gemeenschap werd gecreëerd, voor mij als plaatsvervanger werd verleden op zes oktober tweeduizend zeven;
dat nadien is gebleken dat door een misverstand ter griffie van de rechtbank op het ontwerp van de tweede akte de rechterlijke goedkeuring ontbrak;
dat overigens ook de tekst van het ontwerp van de tweede akte niet geheel juist was aangezien de overwegingen buiten de eigenlijke partnerschapsvoorwaarden bij vergissing dezelfde waren als in de eerste akte opgenomen;
dat het gemis van de goedkeuring nietigheid tot gevolg heeft en het derhalve geraden is alsnog een twee akte, houdende bedoelde beperkte gemeenschap van goederen, te verlijden maar dan voorzien van de goedkeuring en de juiste context.
(...)
Partnerschapsvoorwaarden
De partnerschapsvoorwaarden luiden in hun geheel als volgt:
1. Beperkte gemeenschap van goederen
1.1. Tussen de partners zal geen gemeenschap van goederen in huwelijksvermogensrechtelijke zin bestaan, behoudens het in lid 2 bepaalde.
1.2. Tussen de partners bestaat een beperkte gemeenschap in huwelijksvermogensrechtelijke zin betreffende [de woning met grond en toebehoren] en de zich daarin bevindende inboedel, schulden ingevolge geldlening ten bedrage van (gezamenlijk) in totaal € 508.842,00 (vijfhonderd en achtduizend euro) aan Rabobank en [advocatenkantoor van de man] B.V. alsmede de Renault Mégane en de auto die daarvoor te eniger tijd in de plaats treedt.
(...)
7. Afrekening bij het einde van het geregistreerd partnerschap
7.1. Ingeval het geregistreerd partnerschap eindigt door scheiding verblijft de gemeenschappelijke woning met toebehoren aan de man onder verplichting de schulden als onder 1.2 bedoeld voor zijn rekening te nemen en aan de vrouw uit te keren de helft van het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer van de zaak (vrij van bewoning) en het bedrag van bedoelde schulden.
(...)”
2.2
Op 5 november 20186.heeft de vrouw een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. Bij beschikking van 17 oktober 2019 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 27 januari 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3
Bij voornoemd verzoekschrift heeft de vrouw de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, tevens verzocht om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen van € 9.700,00 per maand.Bij aanvullend zelfstandig verzoek7.heeft de vrouw, voor zover in cassatie nog van belang, verzocht om de twee akten partnerschapsvoorwaarden van 6 oktober 2007, de akte van verdeling van 6 oktober 2007 en de akte partnerschapsvoorwaarden van 12 november 2007 (hierna gezamenlijk ook: de partnerschapsvoorwaarden) te vernietigen en te bepalen dat tussen partijen een gemeenschap van goederen bestaat. Aan het verzoek tot vernietiging van de akten heeft de vrouw dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden ten grondslag gelegd.8.
2.4
De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. De man heeft zelfstandige verzoeken ingediend.9.
2.5
De vrouw heeft tegen deze zelfstandige verzoeken verweer gevoerd.
2.6
Bij beschikking van 25 mei 202110.heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud afgewezen. Volgens de rechtbank heeft de vrouw zich ten aanzien van de man dermate grievend gedragen (kort gezegd door het schrijven en publiceren van het boek ‘ [titel] ’ over het leven van de man en de vrouw) dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man een bijdrage in het levensonderhoud verlangt. Ook het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden is door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens de (wijze van) afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden vastgesteld, met inachtneming van de beperkte gemeenschap.
2.7
De vrouw heeft op 14 juni 2021, onder aanvoering van veertien grieven, hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Haar grieven zijn onder andere gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud (grieven 3 en 4) en tegen de afwijzing van het verzoek tot vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden (grieven 1 en 5 t/m 12).11.
2.8
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft incidenteel beroep ingesteld, onder aanvoering van twee grieven.12.
2.9
De vrouw heeft in het incidentele beroep gemotiveerd verweer gevoerd.
2.10
De mondelinge behandeling heeft op 8 december 2021 plaatsgevonden. De advocaat van de man heeft ter mondelinge behandeling zittingsaantekeningen overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.11
Bij beschikking van 24 februari 2022 heeft het hof ’s-Hertogenbosch13.de beschikking van de rechtbank Limburg deels vernietigd, en voor het overige bekrachtigd. De bekrachtiging zag onder andere op de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud en van het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden.
2.12
Voor zover in cassatie van belang, heeft het hof kort samengevat geoordeeld dat de vrouw zich, door de inhoud van het boek ‘ [titel] ’ en de verspreiding daarvan op de commerciële markt, ten opzichte van de man zodanig grievend heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de man een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen (rov. 5.4). Ook heeft het hof geoordeeld dat het beroep op vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden wegens bedrog, dwaling en misbruik van omstandigheden niet kan slagen, dat het derhalve voor rekening van de vrouw komt dat zij – voor zover al juist – de partnerschapsvoorwaarden blind heeft getekend, en dat voor zover sprake is van een nalaten van de notaris dat niet van belang is, omdat het bij de beoordeling van het beroep op wilsgebreken gaat om gedragingen van de man en niet van de notaris (rov. 5.8.3 tot en met 5.8.10).
2.13
Bij procesinleiding van 24 mei 2022 heeft de vrouw – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof. De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel van de vrouw omvat twee onderdelen. Deze keren zich tegen de oordelen van het hof dat de partnerschapsvoorwaarden niet vernietigbaar zijn op grond van wilsgebreken (onderdeel 1) en dat de vaststelling van partneralimentatie afstuit op grievend gedrag van de vrouw (onderdeel 2).
3.2
De klachten van onderdeel 1 richten zich tegen rechtsoverwegingen 5.8.4 en 5.8.10, die als volgt luiden:
“Bedrog
(...)
5.8.4.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de vrouw door een opzettelijke onjuiste mededeling van de man, dan wel door het opzettelijk verzwijgen van enig feit of een andere kunstgreep van de man, tot het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden is bewogen. De vrouw heeft daar onvoldoende concrete feiten en omstandigheden voor gesteld. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij door een mededeling van de man dat “alles goed voor partijen zou worden geregeld” de akten heeft getekend maar de man heeft betwist dat sprake was van een onjuiste mededeling en het achterhouden van relevante informatie, opzet of een list/kunstgreep (vws in hb, randnr. 110) en concrete aanknopingspunten ter onderbouwing van haar stelling heeft de vrouw niet geboden. Het beroep op bedrog moet daarom worden verworpen.
(…)
Conclusie
5.8.10.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de vrouw op vernietiging van de partnerschapsvoorwaarden op grond van wilsgebreken niet kan slagen. Het komt derhalve voor eigen rekening en risico van de vrouw dat zij, voor zover al juist, de partnerschapsvoorwaarden blind heeft getekend. Voor zover sprake is van een nalaten van de notaris, zoals de vrouw nog heeft betoogd, is dat in deze procedure waarin het gaat om de vraag of de partnerschapsvoorwaarden onder invloed van één of meerdere wilsgebreken tot stand zijn gekomen, niet van belang. Bij de beoordeling van het beroep op de wilsgebreken gaat het om gedragingen van de man en niet om gedragingen van de notaris. Het hof dient derhalve niet te beoordelen of de notaris tekort is geschoten in zijn (zorg)plicht ten opzichte van de vrouw.
De grieven 1, 5 tot en met 12 falen. Dit betekent dat de partnerschapsvoorwaarden in stand blijven.”
3.3
Onderdeel 1.1 richt zich tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 5.8.10 dat het bij de beoordeling van het beroep op wilsgebreken gaat om gedragingen van de man en niet om gedragingen van de notaris. Dit oordeel zou van een onjuiste rechtsopvatting getuigen, omdat voor de wilsgebreken van art. 3:44 BW geldt dat de beïnvloeding ook kan plaatsvinden door een ander dan de wederpartij. In het verlengde hiervan klaagt onderdeel 1.2a dat ook het oordeel van het hof in rechtsoverweging 5.8.4. - dat het beroep op bedrog moet worden verworpen - van dezelfde onjuiste rechtsopvatting getuigt.
3.4
De vrouw voert in haar procesinleiding terecht aan dat de beïnvloeding die nodig is voor bedrog (of een ander wilsgebrek als bedoeld in art. 3:44 BW) ook door een ander dan de wederpartij kan plaatsvinden.14.Dit volgt uit de omstandigheid dat de leden 2, 3 en 4 van art. 3:44 BW in het algemeen spreken over ‘iemand’ en zich dus niet beperken tot degenen die partij zijn bij de rechtshandeling. Ook volgt dit uit art. 3:44 lid 5 BW, dat immers specifiek ziet op de situatie dat een verklaring tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is.15.Gelet hierop getuigt de overweging van het hof dat de gedragingen van de notaris niet van belang zijn voor het beroep op de wilsgebreken van een onjuiste rechtsopvatting. Dit werkt ook door in het oordeel van het hof dat het beroep op bedrog niet slaagt. De klachten zijn dan ook terecht voorgesteld.
3.5
In zijn verweerschrift voert de man een viertal argumenten aan ter onderbouwing van zijn betoog dat de rechtsklachten, hoewel in beginsel terecht voorgesteld, bij gebrek aan belang niet tot cassatie kunnen leiden. Ik meen dat het laatste van die vier argumenten slaagt. Volledigheidshalve zal ik op alle vier genoemde argumenten ingaan.
1. Uit de stellingen van de vrouw zou niet blijken van opzet van de notaris
3.6
De man voert aan16.dat uit de stellingen van de vrouw genoemd in nrs. 11 en 12 van de procesinleiding niet het voor bedrog vereiste opzettelijk handelen van de notaris valt af te leiden. Met de man meen ik dat dit inderdaad niet uit de genoemde stellingen is af te leiden. Onder 11 en 12 van de procesinleiding wordt een aantal vindplaatsen genoemd waar de vrouw zou hebben betoogd dat aan de zijde van de notaris sprake was van bedrog, maar op de betreffende vindplaatsen trof ik zo’n betoog niet aan.17.
3.7
Het betoog van de vrouw in hoger beroep hield echter méér in dan de in de procesinleiding genoemde stellingen. Dit wordt door de man onder 2.7 van zijn verweerschrift, onder verwijzing naar het beroepschrift van de vrouw18., ook onderkend. De vrouw heeft in dat kader het volgende aangevoerd:
- Het lijkt erop dat de man samen met de notaris een nauwkeurig plan heeft uitgestippeld om alsnog partnerschapsvoorwaarden te doen ontstaan.19.
- De vrouw kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de notaris niet onafhankelijk opereerde, hetgeen de vrouw afleidt uit een zevental omstandigheden:20.
1. De notaris heeft de vrouw geen opdrachtbevestiging ter accordering gezonden.
2. De notaris heeft enkel (uitgebreide) gesprekken met de man gevoerd.
3. De notaris stelt aan zijn Belehrungsplicht te hebben voldaan, maar dat blijkt alleen uit een verklaring van 17 april 2019.
4. De notaris meldt dat partijen de intentie hadden een eenvoudige gemeenschap te creëren met een overwaarde van € 200.000,--, maar dit blijkt niet uit de stukken.
5. De notaris schrijft dat de correspondentie is gezonden naar het gezamenlijke adres van partijen, maar de vrouw heeft nimmer stukken van de notaris ontvangen.
6. De notaris vermeldt in zijn verslag dat hij twee testamenten heeft verleden ten tijde van het verlijden van de partnerschapsvoorwaarden, maar dat is niet correct nu het testament van de man reeds in maart 2007 was verleden.
7. De notaris kende de man persoonlijk vanuit zijn studententijd en van de alumnivereniging, en de notaris kende de vrouw niet.
- Dat de notaris, die een persoonlijke studiekennis en mede alumnus in [plaats] van de man was, niet voldeed aan de Belehrungsplicht maakt de positie van de notaris des te vager.21.
- De vrouw is gemanipuleerd doordat voorgewend werd dat de aktes in haar belang waren. Had de man en had de notaris volledige openheid van zaken gegeven, dan had de vrouw niet getekend.22.
3.8
De vrouw heeft dus ook weldegelijk gesteld dat de partnerschapsvoorwaarden mede door bedrog aan de zijde van de notaris tot stand zijn gekomen. Het hof heeft dit betoog in ieder geval ook zo opgevat.23.De omstandigheid dat deze stellingen niet in de procesinleiding zijn genoemd maakt niet dat deze na verwijzing niet meer aan de orde zouden kunnen komen. In zoverre heeft de vrouw dan ook belang bij haar rechtsklachten.
2. Uit de vaststaande feiten en de stellingen van de vrouw kan niet volgen dat de notaris opzettelijk enig feit heeft verzwegen
3.9
De man voert ook aan24.dat uit de vaststaande feiten en de stellingen van de vrouw niet kan volgen dat de notaris opzettelijk enig feit heeft verzwegen. Dit vergt echter een feitelijke beoordeling waar een verwijzingsrechter zich eventueel na cassatie over zou kunnen uitlaten. Ook dit is dus geen reden om niet tot cassatie te concluderen.
3. Onbestreden is het oordeel dat het beroep op vernietiging niet kan slagen nu de vrouw de partnerschapsvoorwaarden blind heeft getekend
3.10
De man wijst ook nog op het oordeel van het hof in rov. 5.8.10 dat het beroep van de vrouw op vernietiging niet kan slagen omdat de vrouw de partnerschapsvoorwaarden welbewust blind heeft getekend en dit voor haar eigen rekening en risico komt.25.Nu dit oordeel in cassatie onbestreden is, zou het beroep volgens de man niet tot cassatie kunnen leiden.
3.11
Ook dit betoog gaat niet op. Anders dan de man het doet voorkomen, heeft het hof in rov. 5.8.10 slechts geoordeeld dat het beroep op vernietiging niet kan slagen, en dat het dus (‘derhalve’) voor risico van de vrouw komt dat zij de partnerschapsvoorwaarden blind heeft getekend. Het houdt dus niet het oordeel in dat op grond van het blind ondertekenen door de vrouw van de partnerschapsvoorwaarden het beroep op vernietiging niet zou kunnen slagen.
4. Onbestreden is het oordeel dat de vrouw voor het opzet van de man onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld
3.12
De man voert in zijn verweerschrift tot slot nog aan dat het beroep van de vrouw niet tot cassatie kan leiden, omdat het hof in rov. 5.8.4 over de stelling dat de man en de notaris zouden hebben samengespannen reeds een – in cassatie onbestreden – oordeel heeft gegeven.26.
3.13
Het hof heeft in rov. 5.8.4 vastgesteld dat de vrouw onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld voor het oordeel dat zij door een opzettelijke onjuiste mededeling van de man, dan wel door het opzettelijk verzwijgen van enig feit of een andere kunstgreep van de man, tot het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden is bewogen. Tegen die vaststelling wordt in cassatie inderdaad niet opgekomen.
3.14
Nu het betoog van de vrouw er op neer komt dat de notaris bedrog heeft gepleegd in opdracht van c.q. samenspanning met de man, en het hof reeds (onbestreden) heeft geoordeeld dat ‘geen sprake is van een andere kunstgreep van de man’, ligt in het oordeel van het hof besloten dat het hof ook de stelling van de vrouw dat van de zijde van de notaris sprake was van bedrog onvoldoende onderbouwd acht. De klachten van de onderdelen 1.1 en 1.2a stuiten hierop af.
3.15
Voor het geval het hof wél uitgegaan is van een juiste rechtsopvatting, klaagt onderdeel 1.2b dat het hof ten onrechte een aantal essentiële stellingen (opgenomen onder 12 (a t/m k) van de procesinleiding) niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Gelet op het voorgaande kan deze klacht niet slagen.
3.16
Onderdeel 2 richt zich tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 5.4 dat de vrouw met het uitbrengen van het boek ‘ [titel] ’ zich ten opzichte van de man zodanig grievend heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man nog een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. De bestreden rechtsoverweging luidt als volgt:
“5.4. Het hof overweegt als volgt.
In geschil is of de vrouw met het uitbrengen van haar boek ‘ [titel] ’ zich ten opzichte van de man zodanig grievend heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man nog een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. Het hof is van oordeel dat sprake is van zodanig grievend gedrag door de vrouw en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat in uitzonderlijke gevallen grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie kan leiden dat betaling van een uitkering tot levensonderhoud in redelijkheid niet van de onderhoudsplichtige kan worden gevergd. Niet het mogelijke wangedrag op zichzelf(en het zich daardoor gegriefd voelen door de alimentatieplichtige), maar het bij dergelijk gedrag vorderen van steun kan in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene opleveren, dat van deze laatste betaling van een onderhoudsbijdrage moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd.
Bij de beoordeling of in een concreet geval zich een zodanige situatie voordoet, dient terughoudendheid te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo'n beëindiging dan wel matiging. Daarbij dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Derhalve is niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.
In de door de man bij de rechtbank op 12 januari 2021 ingediende akte uitlating heeft hij in de randnummers 16 tot en met 67 een zeer uitvoerige toelichting gegeven over de achtergrond, inhoud en strekking van het door de vrouw geschreven boek ‘ [titel] ’. De man heeft daarbij meerdere voorbeelden gegeven waaruit volgens hem blijkt dat de inhoud van het boek rechtstreeks is ter herleiden tot (de kring van) de man.
Het hof zal enkele van deze voorbeelden citeren:
“(....)”
De vrouw heeft deze voorbeelden niet betwist. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven voorbeelden geen andere conclusie kan worden getrokken, dan dat de inhoud van het boek rechtstreeks is te herleiden tot de man en diens sociale netwerk. Het personage ‘ [naam] ’ in het boek is een fictief personage gebaseerd op de man. Zij hebben dezelfde leeftijd, hetzelfde beroep, zijn eerder gehuwd geweest, hebben één zoon, één zus etc. De stelling van de vrouw dat in het boek geen enkele concrete aanwijzing naar de man te vinden is, mist daarom feitelijke grondslag.
De vrouw heeft niet betwist dat, zoals de man heeft gesteld, zij in een interview ter promotie van het boek, het personage ‘ [naam] ’ heeft gekarakteriseerd als een doortrapt, gehaaid, listig en intens gemeen persoon die het ontbreekt aan empathisch vermogen en zelfreflectie. Dit in samenhang bezien met het feit dat, zoals het hof hiervoor reeds heeft geoordeeld, de inhoud van het boek rechtstreeks is te herleiden tot de man en diens sociale netwerk, leidt tot het oordeel dat de vrouw door de inhoud van het boek ‘ [titel] ’ en de verspreiding daarvan op de (commerciële) markt, zich ten opzichte van de man zodanig grievend heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man nog een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt.
Grief 3 van de vrouw faalt dan ook. Grief 4 van de vrouw behoeft hiermee geen verdere bespreking.”
3.17
De onderdelen 2a en 2b klagen dat het hof ofwel heeft miskend dat bij de beoordeling of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud verlangt alle (relevante) omstandigheden van het geval van belang zijn, ofwel zijn oordeel niet voldoende heeft gemotiveerd. In dat kader wijst de vrouw erop dat zij heeft aangevoerd:
- dat de vrouw zich door de man afgeschreven voelde, juist toen zij te horen kreeg dat zij borstkanker had;27.
- dat na 14 chemokuren de man haar verbaal en fysiek heeft mishandeld (bijvoorbeeld door met zijn ellenboog keihard op de borstkas op de plek van haar geamputeerde borst te stompen), dat de man op een gegeven moment zelfs door de politie uit de woning is afgevoerd en de man een voorwaardelijk sepot heeft gekregen, omdat hij de vrouw heeft mishandeld;28.
- dat de vrouw het einde van de relatie als traumatisch heeft ervaren en ze ook geschokt was, toen tot haar doordrong dat er partnerschapsvoorwaarden waren (die dus meebrachten, dat zij niet gerechtigd was tot de helft van het vermogen, dat bij aanvang van het partnerschap € 1,6 miljoen waard was) en dat hij haar al in 2007 had onterfd.29.
3.18
Het hof stelt - gelet op de maatstaf ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’30.- terecht voorop dat slechts in uitzonderlijke gevallen grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie kan leiden dat betaling van een uitkering tot levensonderhoud in redelijkheid niet van de onderhoudsplichtige kan worden gevergd. Ook overweegt het hof terecht dat bij de beoordeling of in een concreet geval zich een zodanige situatie voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo'n beëindiging dan wel matiging. Eveneens terecht is de overweging dat daarbij bedacht dient te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties, en dat derhalve niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag aanleiding is om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.
3.19
Juist is dat de vrouw de hiervoor onder 3.17 vermelde stellingen heeft ingenomen, echter onder het kopje ‘Achtergrond van partijen’. Anders dan de vrouw het doet voorkomen, heeft zij deze omstandigheden niet ten grondslag gelegd aan de betwisting van het verweer van de man dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw aanspraak maakt op partneralimentatie. De vrouw heeft in hoger beroep slechts betoogd dat haar boek niet tot de man is gericht, de man zich kennelijk niet in het personage ‘ [naam] ’ herkent en dat de man dus niet kan betogen dat hij zodanig gegriefd en emotioneel geraakt wordt dat hij niet langer gehouden is een partnerbijdrage te voldoen.31.De onderdelen kunnen derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑11‑2022
Verweerschrift van de vrouw d.d. 15 maart 2019, productie 3A.
Verweerschrift van de vrouw d.d. 15 maart 2019, productie 3B.
Verweerschrift van de vrouw d.d. 15 maart 2019, productie 3A, bijlage 3.
Verweerschrift van de man d.d. 18 januari 2019, productie 5.
Zowel de rechtbank als het hof vermeldt dat het verzoekschrift is ingekomen op 5 november 2018 (bestreden beschikking, rov. 3.1 sub c en tussenbeschikking rechtbank Limburg van 17 oktober 2019, rov 1.1). Het door de vrouw bij het verzoekschrift overgelegde F1-rolformulier vermeldt echter 31 oktober 2018 als datum van indiening.
Verweerschrift tevens (aanvullend) zelfstandig verzoek van de vrouw van 15 maart 2019, p. 16-20 en p. 25.
Beschikking rechtbank Limburg van 25 mei 2021, rov. 2.5.2.
Volgens de rechtbank is het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de man ingekomen op 21 januari 2019 (tussenbeschikking van 17 oktober 2019, rov. 1.1). Het overgelegde F3-rolformulier vermeldt echter 18 januari 2019 als datum van indiening.
Niet gepubliceerd.
Bestreden beschikking, rov. 4.2 en 4.4.
Bestreden beschikking, rov. 4.3 en 4.5.
Hof ’s-Hertogenbosch 24 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:581, RFR 2022/88.
Ook volgens de man heeft de vrouw terecht opgemerkt dat niet alleen een contractuele wederpartij, maar ook een derde bedrog kan plegen dat een rechtshandeling vernietigbaar maakt. Zie verweerschrift onder 2.4.
Voor die situatie geldt dat de wederpartij die geen reden had het bestaan hiervan te veronderstellen wordt beschermd. Zie T. Jonkers in GS Vermogensrecht, art. 3:44 BW, aant. 5.2; R.W.E. van Leuken, M.M.C. van de Moosdijk & V. Tweehuysen, Hartkamps Compendium van het vermogensrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2017/105; M.Y. Schaub, Wilsgebreken (Mon. BW nr. B3) 2015/38 en Asser/Sieburgh 6-III 2018/255. Op de twee laatst genoemde vindplaatsen is vermeld dat e.e.a. onder het oude recht nog anders was; een niet door de wederpartij uitgeoefend bedrog was niet relevant (art. 1364 BW (oud)).
Verweerschrift onder 2.6 en 2.7.
Voor wat betreft de stellingen die erop neer zouden komen dat de notaris erop uit is geweest de vrouw niet goed te informeren, en om aldus de man erbij te dienen dat werd teruggedraaid dat de vrouw voor de helft eigenaar was geworden van het vermogen van € 1,6 miljoen, verwijst procesinleiding nr. 11 naar het beroepschrift van de vrouw onder 27, tweede gedachtestreepje. Daar is deze stelling niet te lezen. Uitsluitend beschreven wordt hoe de man de vrouw in maart 2007 verzoekt om ‘en passant’ een door de fiscalist van de man opgestelde vermogensopstelling (naar de situatie per 1 januari 2005) te ondertekenen, uit welke opstelling blijkt dat partijen beschikken over een aanzienlijk vermogen van € 1,6 miljoen waarin de vrouw voor de helft deelgerechtigde is.Procesinleiding nr. 12 behelst een overzicht van de feitelijke gang van zaken, zonder dat daaraan de conclusie wordt verbonden dat van de zijde van de notaris sprake zou zijn geweest van bedrog en/of misbruik van omstandigheden.
Beroepschrift onder 56.
Beroepschrift onder 56.
Beroepschrift onder 57.
Beroepschrift onder 61.
Beroepschrift onder 65.
Zie bestreden beschikking rov. 5.6, derde alinea, laatste zin en rov. 5.8.10.
Verweerschrift onder 2.12 tot en met 2.23.
Verweerschrift onder 2.24.
Verweerschrift onder 2.8.
Het middel verwijst naar beroepschrift onder 19.
Het middel verwijst naar beroepschrift onder 20.
Het middel verwijst naar beroepschrift onder 23 en 24.
HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695, NJ 2018/355, m.nt. S.F.M. Wortmann. Zie ook C.M. Mellema, ‘Wetsvoorstel herziening partneralimentatie bezien in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad’, Tijdschrift Relatierecht en Praktijk 2018/519 en Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-II, 2016/653.
Beroepschrift onder 41 en 42.