Hof Amsterdam, 18-05-2016, nr. K15/0034
ECLI:NL:GHAMS:2016:1903
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-05-2016
- Zaaknummer
K15/0034
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:1903, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑05‑2016; (Raadkamer)
Uitspraak 18‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Beklagzaak. Boek n.a.v. voorbereiding moord bevat mengeling van feiten en fictie. Verzoek om bevel tot vervolging wegens smaad, laster en belediging afgewezen. Vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 EVRM.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
BEKLAGKAMER
Beschikking van 18 mei 2016 op het beklag met het rekestnummer K15/0034 van
[Klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde
mr. D.I.N. Levinson-Arps, advocaat te Amsterdam.
1. Het beklag
Het klaagschrift is op 15 januari 2015, en aanvullingen daarop zijn op respectievelijk 13 februari 2015 en 28 mei 2015 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissingen van de officier van justitie te Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen ter zake van (deelnemingsvormen van):
A. smaad, laster en belediging, tegen:
a. [Beklaagde 1]
b. [Beklaagde 2]
B. valsheid in geschrift, tegen:
c. [Beklaagde 3]
d. [Beklaagde 4]
e. [Beklaagde 5]
C. verspreiden van smaad(schrift), laster en belediging in de zin van artikel 271 Wetboek van Strafrecht (Sr.) en het uitgeven c.q. drukken of verspreiden van een geschrift of afbeelding van strafbare aard middels ‘de drukpers’, althans als provider ex artikel 54a Sr., tegen:
f. [Beklaagde 6]
g. [Beklaagde 7].
2. Het verslag van de advocaat-generaal
Bij verslag van 15 april 2015 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag ten aanzien van de klachtonderdelen A. en B. af te wijzen; bij verslag van 18 mei 2015 heeft de advocaat-generaal hetzelfde geadviseerd ten aanzien van klachtonderdeel C.
3. De voorhanden stukken
Behalve van het klaagschrift, de aanvullingen daarop (alle met bijlagen) en van de beide verslagen, heeft het hof kennisgenomen van de uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2014 in het geding tussen klager en beklaagden onder f. en g., waarnaar in het klaagschrift wordt verwezen (ECLI:NL:RBAMS:2014:6118; verder: het vonnis) en (ambtshalve) van het arrest van dit gerechtshof van 31 maart 2015 in het door klager ingestelde hoger beroep tegen het vonnis (ECLI:NL:GHAMS:2015:1123; verder: het arrest). Ten slotte heeft het hof kennisgenomen van het ambtsbericht vanwege de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 2 april 2015.
4. De behandeling in raadkamer
Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld het beklag op 26 november 2015 toe te lichten. Klager is, bijgestaan door zijn advocaat, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.
5. De inhoud van het dossier
Feiten waarvan het hof uitgaat
Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
Klager is in 2012 veroordeeld wegens voorbereiding van moord op een concurrent van klager in de escortbranche. Deze veroordeling was mede gebaseerd op heimelijk gemaakte filmopnamen van een gesprek tussen klager en een (vermeend) huurmoordenaar, welke ook op de Nederlandse televisie werden uitgezonden in een programma van beklaagde onder b. Tot daadwerkelijke moord kwam het niet. De zaak heeft de nodige media-aandacht gekregen. In 2013 verscheen van beklaagde onder a. het boek “[het boek]” in de serie MobieleMisdaadBrigade (verder: het boek). Hiervan bestaat ook een Engelstalige vertaling. De proloog (p. 13) verwijst expliciet naar voormelde feiten. Volgens een “ambtsedige verklaring van de auteur” op p. 7 van het boek bevat het boek: “sporen van inspiratie door ware gebeurtenissen zoals die in de loop van de tijd geopenbaard zijn. (…) De auteur heeft daarnaast voor zijn recht op dichterlijke vrijheid gekozen om een hoofdzakelijk gefictionaliseerd boek te scheppen waarin sommige personen zich terecht niet zullen herkennen. In het andere geval drukt non-fictie er een zware stempel op. In feite is er dus ook sprake van “faction.” In het boek wordt daadwerkelijk een moord gepleegd. Het personage dat de moord laat plegen heeft de naam van klager, en wordt, zoals in het klaagschrift gesteld: “in verdenking gesteld van een breed scala aan misdrijven en andere onsmakelijkheden”. Onmiddellijk na verschijning is het boek door de uitgever uit de handel genomen, naar aanleiding van klachten van klager.
Standpunt van klager
Voormelde inhoud van het boek is in strijd met de waarheid en levert de in klachtonderdeel A. genoemde strafbare feiten op.
Klachtonderdeel B. betreft de hiervoor vermelde civiele procedure die leidde tot het vonnis. In die procedure, zo begrijpt het hof, heeft beklaagde onder g. ten verwere onder meer gesteld dat de verwijzingen nog steeds actueel zijn. Ten bewijze daarvan hebben beklaagden onder c. en d. (advocaten van beklaagden onder f. en g., werkzaam bij beklaagde onder e.) op 27 augustus 2014 stukken overgelegd (“productie 32”), waaruit valt op te maken (zoals de rechtbank ook heeft gedaan) dat het boek nog steeds verkrijgbaar is bij diverse webwinkels. Klager beschikt echter over een aan hem gerichte e-mail van de Amerikaanse uitgever van 22 september 2014, waaruit zijns inziens blijkt dat de informatie in die stukken niet kan kloppen en het dus valselijk opgemaakte stukken zijn.
Klachtonderdeel C. ziet op internetzoekresultaten met behulp van Google Search en advertenties door Google Books (verder gezamenlijk aan te duiden als: de verwijzingen) betreffende (de Engelse vertaling van) het boek.
Ter gelegenheid van de behandeling in raadkamer heeft de gemachtigde van klager het klaagschrift subsidiair in die zin aangevuld, dat verzocht wordt om ten minste een strafrechtelijk onderzoek in de zin van artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te openen naar de onderscheiden rollen van beklaagden onder a. en b. bij het schrijven en/of (her)publiceren van het boek, en naar de wijze waarop Google de volledige naam van klager in haar zoekmachines en (sub)domeinen op internet heeft verwerkt en nog verwerkt.
6. De beoordeling door het hof
6.1
Beoordelingskader
In zaken als deze heeft het hof te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen - al dan niet na nader onderzoek - zou kunnen komen tot een bewezenverklaring van enig strafbaar feit. Tevens dient het hof te beoordelen of het alsnog instellen van een strafrechtelijke vervolging, gelet op alle omstandigheden, opportuun is. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
6.2
Ten aanzien van beklaagden onder b., e., en f.
Noch in de aangifte, noch in deze procedure heeft klager met betrekking tot beklaagde onder b. iets meer gesteld dan dat deze “naar verluidt” ghost-writer dan wel medeauteur van het boek zou zijn.
Ten aanzien van beklaagde e. heeft klager niet meer gesteld dan dat beklaagden onder c. en d. aldaar gevestigd en kantoorhoudende zijn.
Met betrekking tot beklaagde f. is door klager niets gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze een verantwoordelijkheid zou hebben voor de onder klachtonderdeel C. beschreven feiten, zulks ondanks de afwijzing in zowel vonnis als arrest van de vordering jegens beklaagde onder f. omdat deze elke verantwoordelijkheid van de hand had gewezen, welk verweer door klager onvoldoende was weersproken.
Aldus bevat het klaagschrift ten aanzien van de beklaagden onder b., e. en f. niets dat tot een verdenking van strafbare feiten zou kunnen leiden.
Zonder zodanige verdenking is strafrechtelijke vervolging niet mogelijk.
6.3
Ten aanzien van de beklaagden onder c. en d.
Het hof stelt voorop dat niet te verwachten valt dat de strafrechter slechts op basis van de enkele door klager overgelegde afdruk van een e-mail van een Amerikaanse uitgever, tot een veroordeling van deze gedaagden zou kunnen komen: daarvoor zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. Voor zodanig onderzoek ziet het hof echter geen aanleiding, in verband met het volgende.
Het strafrecht is een uiterste middel ter handhaving van de rechtsorde en dient slechts ingezet te worden indien het algemeen belang dat vereist.
Uit het klaagschrift blijkt dat productie 32 is ingebracht in het kader van een civielrechtelijke procedure op tegenspraak, en dat klager bovendien beroep heeft ingesteld tegen het in die procedure gewezen vonnis. Aldus had klager, die in dit verband ook nog melding maakt van een tuchtklacht, ampel mogelijkheden om zijn vermoedens van de valsheid van die productie naar voren te brengen en aan een rechterlijk oordeel te onderwerpen. Tegen die achtergrond is er onvoldoende algemeen belang bij een strafrechtelijke vervolging ter zake.
6.4
Ten aanzien van beklaagde onder a.
6.4.1
Juridisch kader
Het beklag raakt aan het in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Bij de vraag waar de grens van die vrijheid ligt, dient het toetsingskader gevonden te worden in het Nederlandse recht, waarbij de uitleg van de relevante bepalingen mede gezien moet worden in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Een voorwaarde voor inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is blijkens vaste rechtspraak van het EHRM dat de inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Eveneens volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan die noodzaak niet snel worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd. Voorts geldt dat er in een democratie in beginsel ook ruimte moet zijn voor uitlatingen die kwetsen, choqueren of verontrusten, en dat in een democratie uit het kwetsende karakter van bepaalde uitlatingen niet te snel een rechtvaardiging voor een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting mag worden afgeleid. Dit geldt – nog steeds naar vaste rechtspraak van het EHRM – te meer indien de uitingen publieke personen betreffen.
Met betrekking tot de toepassing van voormelde algemene uitgangspunten op beledigende uitlatingen in een roman, heeft het EHRM in zijn uitspraak van 22 oktober 2007, NJ 2008, 443 (Lindon c.s. tegen Frankrijk) onder meer overwogen dat deze vallen onder de reikwijdte van artikel 10 EVRM. Het EHRM overwoog voorts dat, bij de beoordeling of een inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving, in acht moet worden genomen dat het lezersbereik van romans doorgaans kleiner is dan dat van de pers.
Het boek waarover het EHRM in die zaak oordeelde, stelde nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van Jean-Marie Le Pen aan de orde voor een racistische moord, gepleegd door een van zijn aanhangers. Aan het boek lagen waargebeurde feiten ten grondslag, maar deze waren vermengd met fictie. Het EHRM oordeelde dat van een roman met herkenbare personen en gebeurtenissen kan worden verlangd dat de gewraakte passages een voldoende feitelijke basis hebben. Hoewel het overwoog – kort samengevat - dat de schrijver zich mocht bedienen van overdrijving of zelfs van provocatie, en dat van Le Pen een groot incasseringsvermogen gevergd kon worden, kon de veroordeling door de Franse rechter (tot een geldboete) de toets van het EHRM doorstaan:
“to liken an individual, though he be a politician, to the ‘chief of a gang of killers’, to assert that a murder, even one committed by a fictional character, was ‘advocated’ by him, and to describe him as a ‘vampire who thrives on the bitterness of his electorate, but sometimes also on their blood’, ‘oversteps the permissible limits in such matters.”
6.4.2
Beoordeling van de onderhavige zaak
Haalbaarheid van een veroordeling
Het personage met klagers naam figureert in het boek blijkens de aangifte onder meer als escortbaas en als opdrachtgever tot een huurmoord die in scène gezet zou zijn door beklaagde onder b. Daarnaast wordt het personage, aldus de aangifte, neergezet als: seriemoordenaar van prostituees en concurrenten, cop killer, een perverse, vieze man met psychische stoornissen (waaronder coprofagie), met smerige zaakjes, die fooien betaalt als salaris, en opdrachtgever tot moord op een officier van justitie.
Dit zijn op zichzelf aantijgingen die in een strafrechtelijke procedure tot bewezenverklaring van smaad, laster en belediging zouden kunnen leiden.
Gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak van het EHRM is weliswaar niet ondenkbaar dat de strafrechter een veroordeling van beklaagde onder a. een noodzakelijke inperking zou oordelen van diens recht op vrije meningsuiting; zeker is dat echter allerminst. Immers, van klager zal, gegeven zijn verleden in de escortbranche en zijn onherroepelijke veroordeling voor de voorbereiding van moord op een concurrent, een flink incasseringsvermogen gevergd kunnen worden.
Opportuniteit
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het strafrecht een uiterste middel ter handhaving van de rechtsorde dat slechts moet worden ingezet indien het algemeen belang dat vereist. Dat geldt te meer waar het gaat om inperkingen van de vrijheid van meningsuiting, nu strafrechtelijke vervolging - ook indien deze niet zou leiden tot een veroordeling - een chilling effect kan hebben op de vrijheid van meningsuiting van beklaagde onder a.
Bij de weging van het belang van strafvervolging speelt een rol dat het boek naar aanleiding van klachten van klager onmiddellijk na publicatie door de uitgever uit de handel is genomen, hetgeen een stevige contra-indicatie vormt voor de noodzakelijkheid van toepassing van het strafrecht.
Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot het van klager te verwachten incasseringsvermogen enerzijds, en de geringe mate van verspreiding van het boek anderzijds, ziet het hof voor toepassing van het strafrecht in dit geval te weinig plaats.
6.5
Ten aanzien van beklaagde onder g.
Aangezien klager reeds voor de civiele rechter procedeert tegen beklaagde onder g. over hetgeen hij haar ook in strafrechtelijke zin verwijt, acht het hof ook in dit opzicht aanwending van het strafrecht niet aangewezen.
6.6
Conclusie
Al het voorgaande brengt het hof tot de slotsom dat ook voor onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris onvoldoende aanleiding bestaat, en dat het beklag ongegrond is.
7. De beslissing
Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat, is in raadkamer gegeven
door mrs. N. van der Wijngaart, voorzitter, P.C. Kortenhorst en A. Bockwinkel, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. L.H.J. Peters, griffier, en op 18 mei 2016 ondertekend door de voorzitter en de griffier.
de griffier is buiten staat deze beschikking
te ondertekenen