J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa's Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, vijftiende druk, Deventer 1996, p. 431.
HR, 09-02-2010, nr. 07/12726
ECLI:NL:HR:2010:BK0688
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-02-2010
- Zaaknummer
07/12726
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK0688
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK0688, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK0688
Verwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2013:1608
ECLI:NL:PHR:2010:BK0688, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK0688
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijsmotivering. Nu de bewezenverklaring, vzv. behelzende dat de douane-expediteurs X en Y strafrechtelijk niet aansprakelijk zijn, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is 's Hofs uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
9 februari 2010
Strafkamer
Nr. 07/12726
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 22 februari 2007, nummer 21/002061-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.J.P. van Omme, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
1.2. Het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal is niet binnen de bij de wet gestelde termijn binnengekomen.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en bewijsoverweging
2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1.
[A] B.V. en/of [B] B.V. op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, opzettelijk de (strafrechtelijk niet aansprakelijke) douane expediteurs [C] en [D] B.V. en [E] B.V. (in totaal 130) aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM 4) van een groot aantal rollen linnen (weefsels van vlas), zijnde telkens ingevolge wettelijke bepalingen (Douanewet) een vereiste goederenaangifte, telkens onjuist of onvolledig heeft doen doen, immers waren in die aangiften telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid als land van herkomst Letland vermeld, zulks terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven, terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
2.
[A] B.V. en/of [B] B.V. op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, opzettelijk de (strafrechtelijk niet aansprakelijke) douane expediteurs [C] en [D] B.V. en [E] B.V., terwijl op die douane expediteurs ingevolge wettelijke bepaling(en) (Douanewet) de verplichting rustte tot het vertonen en overgeven en voor raadpleging ter beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, valse en/of vervalste gegevensdragers heeft doen overleggen en doen overgeven en/of voor raadpleging ter beschikking doen stellen, te weten valse en/of vervalste certificaten van oorsprong (EUR 1) en/of valse en/of vervalste facturen (op naam van [F]) zulks terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven, terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2 weergegeven bewijsmiddelen.
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Tot slot is door de verdediging onder meer nog betoogd dat in de tekst van de tenlastelegging onder 1 als land van herkomst Letland is vermeld. De verdediging is van mening dat dit bestanddeel niet bewezen kan worden, nu Letland terecht als land van herkomst moet worden aangemerkt.
Het hof volgt de verdediging niet in dit betoog, nu uit de stukken blijkt dat de goederen via Letland vanuit Rusland naar Nederland zijn vervoerd. Er is dan ook geen sprake van dat Letland als land van herkomst in de zin van oorsprong dient te worden aangemerkt."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel keert zich tegen de motivering van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde met de klacht dat "het Hof niet heeft vastgesteld dat de uitvoerders straffeloos waren".
3.2. Aangezien de bewezenverklaring onder 1 en 2, voor zover behelzende dat de douane-expediteurs [C] en [D] B.V. strafrechtelijk niet aansprakelijk zijn, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is 's Hofs uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.3. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 februari 2010.
Conclusie 13‑10‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 22 februari 2007 de verdachte ter zake van
- 1.
primair ‘het doen plegen van een ingevolge wettelijke bepaling vereiste aangifte onjuist of onvolledig doen, opzettelijk begaan, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging, meermalen gepleegd’ en
- 2.
primair ‘het doen plegen van ingevolge wettelijke bepaling verplicht zijnde tot het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, valse of vervalste gegevensdragers vertonen, overgeven en voor raadpleging beschikbaar stellen, opzettelijk begaan, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging, meermalen gepleegd’
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Mr. F.J. Prop, advocaat te Arnhem, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. D.J.P. van Omme, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op naam van de rechtspersonen [A] BV (hierna te noemen als ‘[A]’) en [B] BV (hierna te noemen als ‘[B]’) zijn aangiften ten invoer voor het vrije verkeer waarbij als land van oorsprong Letland is aangegeven opzettelijk onjuist opgemaakt en ingediend. De in deze aangiften aangegeven zendingen linnen zijn geproduceerd in fabrieken welke gevestigd zijn in Rusland. De oorsprong van de goederen is vervolgens in Litouwen ‘omgekat’: Het in Rusland geproduceerde linnen wordt naar Litouwen vervoerd alwaar de oorsprong wordt omgevormd naar Letland. Vervolgens wordt het linnen vanuit Litouwen naar Nederland vervoerd alwaar de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer worden ingediend onder overlegging van inkoopfacturen op naam van de firma [F] te Letland, alsmede Eur. 1 certificaten met als land van oorsprong Letland. De verdachte, [verdachte], heeft feitelijk leiding gegeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangiften ten invoer voor het vrije verkeer op naam van [A] dan wel [B] en het opzettelijk verstrekken van valse gegevensdragers aan de douane. Bij het doen van aangifte bij de douane hebben [A] en [B] gebruik gemaakt van douane-expediteurs. Deze zijn als indirect vertegenwoordiger personen of bedrijven die op eigen naam, doch voor rekening van een ander, goederen aangeven bij de douane. Als een aangifte is ondertekend door een douane-expediteur wordt hij aangemerkt als aangever en is hij verantwoordelijk voor de aangifte. Indien de aangifte onjuiste gegevens bevat, dan is de aangever hiervoor aansprakelijk. Bovendien is hij mede hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde heffingen. [A] en [B] hebben de douane expediteurs [C], [D] B.V. en [E] B.V. de aangiftes laten doen bij de douane.
4.1
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezen verklaard dat:
1. primair
‘[A] B.V. en/of [B] B.V. op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, opzettelijk
de (strafrechtelijk niet aansprakelijke) douane expediteurs
[C] en
[D] B.V. en
[E] B.V.
(in totaal circa 130) aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM 4) van een groot aantal rollen linnen (weefsels van vlas), zijnde telkens ingevolge wettelijke bepalingen (Douanewet) een vereiste goederenaangifte, telkens onjuist of onvolledig heeft doen doen, immers waren in die aangiften telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid als land van herkomst Letland vermeld, zulks terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven, terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.’
2. primair
‘[A] B.V. en/of [B] B.V. op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, opzettelijk
de (strafrechtelijk niet aansprakelijke) douane expediteurs
[C] en
[D] B.V. en
[E] B.V.,
terwijl op die douane expediteurs ingevolge wettelijke bepaling(en) (Douanewet) de verplichting rustte tot het vertonen en overgeven en voor raadpleging ter beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, valse en/of vervalste gegevensdragers heeft doen overleggen en doen overgeven en/of voor raadpleging ter beschikking doen stellen, te weten valse en/of vervalste certificaten van oorsprong (EUR 1) en/of valse en/of vervalste facturen (op naam van [F]) zulks terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven,
terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.’
4.2
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
Inleiding
Het stamproces-verbaal, nummer 20771,1/OPV/1, van 7 januari 2003, opgemaakt door [verbalisant 1], ambtenaar van de belastingdienst FIOD-ECD en [verbalisant 2], ambtenaar van de belastingdienst FIOD-ECD, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten dan wel van een van hen:
In dit proces-verbaal wordt het verloop en de bevindingen van het ingestelde strafrechtelijke onderzoek beschreven.
verdachten
Naam: [A] BV
Adres: [a-straat 1]
Postcode/Plaats [0000 AA] [vestigingsplaats]
KvK nummer [001]
Naam: [B] BV
Adres: [b-straat 1]
Postcode/Plaats [0000 BB] [vestigingsplaats]
KvK nummer [002]
Naam: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats]
Adres: [b-straat 1a]
Postcode/Woonplaats [0000 BB] [woonplaats]
Naam: [medeverdachte 1]
Geboren: [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats]
Naam: [medeverdachte 2]
Geboren: [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats]
Naam: [medeverdachte 3]
Geboren: [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]
Strafbare feiten
Door de rechtspersonen [A] BV (hierna te noemen, als ‘[A]’) en [B] BV (hiema te noemen als ‘[B]’) is vermoedelijk meerdere malen opzettelijk een ingevolge wettelijke bepalingen vereiste aangifte ten invoer voor het vrije verkeer (IM4) onjuist gedaan. Deze gedraging is strafbaar gesteld bij artikel 48-1-a juncto lid 3Douanewet.
Tevens zijn er door [A] en [B] vermoedelijk meerdere malen valse dan wel vervalste facturen van de firma [F] uit Letland en valse dan wel vervalste zogenaamde Eur. 1 certificaten aan de Douane overgelegd. Deze gedraging is strafbaar gesteld bij artikel 48-1-b-3e, juncto lid 3Douanewet.
De verdachten [verdachte] (hierna te noemen: [verdachte]), [medeverdachte 1] (hiema te noemen: [medeverdachte 1]), [medeverdachte 2] (hierna te noemen; [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna te noemen; [medeverdachte 3]) worden verdacht, mede gelet op de artikelen 47, 48 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM4) op naam van [A] dan wel [B]. Tevens worden [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verdacht van het opzettelijk verstrekken van valse gegevensdragers aan de Douane.
[Medeverdachte 2] wordt daarnaast verdacht van het valselijk opmaken van inkooporders met betrekking tot de vermeende leveranties van linnen door de firma [F] uit Letland. Deze gedraging is strafbaar gesteld bij artikel 225-1 Wetboek van Strafrecht.
Voor [A] / [B] is ene [betrokkene 1] op het kantoor van de rechtspersonen te Moskou werkzaam geweest. [Betrokkene 1] heeft vermoedelijk een bijdrage geleverd aan de in dit proces-verbaal geverbaliseerde vermoedelijk gepleegde strafbare feiten.
Douanewaarde en in de douanewaarden op te nemen kosten
Op grond van de bepalingen in de Algemene overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (GATT); titel II, Hoofdstuk 3, artikel 28 e.v. van het Communautair Douanewetboek (Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad) en titel 5 van de Toepassingsverordening, (Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (Pb. EG 1993, L 253)), moet als waarde van goederen die in de EU ten invoer worden aangegeven de ‘douanewaarde’ worden aangegeven. De douanewaarde is een theoretische waarde die tot stand komt na toepassing van de desbetreffende regels waaraan deze waarde moet voldoen, zoals die zijn opgenomen in de hiervoor genoemde overeenkomsten en verdragen. Als gevolg van artikel 141 e.v. van de Toepassingsverordening (Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 (Pb. EG 1993, L 253)) zijn protectie- en omkoopgelden en soortgelijke betalingen aan te merken als commissie en/of courtage. Bij het in de EU doen van een aangifte ten invoer van goederen dienen betaalde commissies, protectie- en omkoopgelden tot de douanewaarde te worden gerekend. Het af te dragen invoerrecht wordt berekend over de (theoretisch bepaalde) douanewaarde en komt als gevolg van de criteria uit de diverse internationale overeenkomsten niet (altijd) overeen met de in de handelsfactuur van verkoper aan koper opgenomen waarde.
Het invoerrecht wordt geheven als handelspolitieke maatregel die evenwicht beoogt te brengen op de interne EU markt (bescherming tegen oneerlijke concurrentie) waardoor de heffing van invoerrecht feitelijk uitwerkt als een protectionistische belasting op onder meer de invoer van goederen uit zgn. lage lonen landen ter bescherming van de nationale industrieën waarbij het de bedoeling van de EU-wetgever is middels de heffing van invoerrecht een prijsbarrière op te werpen.
Land van Oorsprong
De oorsprong van een goed duidt aan in welk land of gebied het goed is vervaardigd.
Certificaten van oorsprong delen informatie mede aangaande de oorsprong van de goederen en zijn van essentieel belang voor de toepassing van tarifaire en niet tarifaire maatregelen. Van oorsprong uit een land zijn goederen die geheel en al in dat land zijn verkregen. Goederen waarbij gedurende de vervaardiging twee of meer landen betrokken zijn geweest, zijn van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw product heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.
Tarifaire preferenties worden door de EG toegekend aan producten van oorsprong uit:
- 1.
een aantal landen waarmee de EG een overeenkomst heeft gesloten (Letland en Litouwen) of
- 2.
een aantal ontwikkelingslanden waaraan de Gemeenschap preferenties heeft toegekend. Deze landen behoren tot het Algemeen Preferentieel Systeem (Rusland).
Het bewijs dat een goed van oorsprong is wordt geleverd door het overleggen van certificaten van oorsprong. De te gebruiken certificaten van oorsprong inzake het handelsverkeer met de Gemeenschap zijn in geval van Letland en Litouwen een Eur. 1 certificaat. In geval van Rusland moet een Form. A overgelegd worden.
Tariefpreferentie
Tussen de EU en daarvoor in aanmerking komende landen zijn middels meerdere verdragen of overeenkomsten afspraken gemaakt over de wederzijds te heffen invoerrechten. Met een aantal landen is overeengekomen dat, indien de te verhandelen goederen uit dat land of gebied van oorsprong zijn, geen of een verlaagd invoerrecht wordt geheven. Deze verlaagde tarieven worden in het handelsverkeer aangeduid als ‘tariefpreferentie’. Zowel met Rusland als met Letland is door de EU een preferentiële overeenkomst gesloten. Voor linnen van oorsprong uit Letland is, op grond van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad, Titel II, hoofdstuk 2, artikel 22 e.v., voor zover van belang voor dit onderzoek, het preferentiële invoerrecht gesteld op 0%. Voor Rusland golden respectievelijk de volgende percentages; 1998 11,6%, 1999 11,0% en 2000 10,4%. Om aanspraak te kunnen maken op het preferentiële invoerrecht moet de oorsprong van een goed worden aangetoond met een door een aangewezen instantie in het land van oorsprong af te geven certificaat van oorsprong. Daartoe is voor wat betreft linnen van oorsprong uit Letland het gebruik van een Eur. 1 certificaat voorgeschreven. Voor Rusland dient in zodanig geval bij de douane een certificaat ‘Form. A’ te worden overgelegd.
Passieve veredeling
Voor goederen die tijdelijk het grondgebied van de EU hebben verlaten om, na bewerking in een derde land, als veredeld goed terug te keren naar het grondgebied van de EU kan in een aantal gevallen aanspraak worden gemaakt op (gedeeltelijke) vrijstelling van invoerrecht.
De activiteiten van [B] bestaan onder meer uit het uitvoeren van ruw vlas uit de EU naar Rusland om het te laten veredelen tot linnen. Kortom het vlas wordt uitgevoerd als vezelmateriaal, ruw vlas genaamd, met de bedoeling het na de veredeling, dat is het spinnen van het vlas tot garen en vervolgens het weven van het garen tot gereed product (linnen), te laten terugkeren naar de EU. In artikel 151 in het CDW, Verordening (EEG) 2913/92 van de Raad van 12/10192 Pbl. EG 1992, L-302 is de wettelijke basis gelegd voor de berekening van de vrijstelling van rechten bij invoer in het kader van de regeling passieve veredeling.
In hoofdlijnen is de werking van de regeling als volgt:
Eerst wordt bepaald hoe hoog de rechten bij invoer zijn van de in te voeren veredelingsproducten (het linnen weefsel). Op dit bedrag wordt een vermindering toegepast van de rechten bij invoer die van toepassing zouden zijn als het uitgevoerde goed (ruw vlas) zou worden ingevoerd uit het land (Rusland) alwaar de veredeling heeft plaatsgevonden. Aangezien bij de invoer van ruw vlas het tarief van de rechten bij invoer 0% is kan geen vermindering van rechten bij invoer van het veredelde product worden verleend immers 0% blijft 0%. Op basis van de in de onderzoeksperiode geldende regelgeving was het voor [B] niet mogelijk een vergunning passieve veredeling te verkrijgen.
Het doen van aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM4).
Binnen de Douane bestaan er meerdere systemen voor het doen van aangifte ten invoer voor het vrije verkeer (IM4). In het onderzoek is voor deze aangiften ook de term aangiften ten invoer tot verbruik gebruikt. Daar waar staat aangiften ten invoer tot verbruik dient gelezen te worden aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM4). In het onderhavige onderzoek is de aangifte elektronisch of middels een formulier ED (Enig Document) gedaan. Het formulier ED dient overeenkomstig de in de Toelichting ED opgenomen eisen en met gebruikmaking van voorgeschreven codes te worden ingevuld. Een aantal aangevers heeft een vergunning van de Douane gekregen om elektronisch aangifte te doen. De elektronische aangifte bevat vrijwel dezelfde gegevens als een schriftelijke aangifte. In beide gevallen worden de aangifte gegevens in het Sagitta systeem van de Douane verwerkt. Sagitta staat voor Systeem voor de Automatische Gegevensverwerking met betrekking tot Invoeraangiften met Toepassing van Telematica voor het doen van Aangiften. Binnen het Sagitta-systeem vindt de afhandeling plaats van de bij de Douane ingediende aangiften.
Douane-expediteur
Volgens het Communautair Douane Wetboek (CDW) kan elke persoon op eigen naam aangifte doen bij de Douane. Een douane-expediteur is als indirect vertegenwoordiger een persoon of bedrijf die/dat op eigen naam, doch voor rekening van een ander, goederen aangeeft bij de Douane. De douane-expediteur dient aan een aantal eisen te voldoen. Deze voorwaarden zijn neergelegd in de artikelen 30 tot en met 34 van de Douanewet. Wie de aangever is blijkt uit de ondertekening van de aangifte. Als de aangifte is ondertekend door een douane-expediteur wordt hij aangemerkt als aangever. De aangever is, op grond van artikel 199 van de Toepassingsverordening verantwoordelijk voor de inhoud van de aangifte. Bevat de aangifte onjuiste gegevens, dan is de aangever hiervoor aansprakelijk en beloopt hij de kans gestraft te worden. De douane-expediteur is mede hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde heffingen.
Aanleiding onderzoek
In het kader van een door de Douane uitgevoerd controleproject waarbij met name de aandacht is gericht op importeurs van textiel, is door een ambtenaar van de Belastingdienst Douane vanaf 12 april 2000 een administratieve controle ingesteld bij de bedrijven [A] en [B] te [vestigingsplaats]. Doel van de controle was het instellen van een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de ten behoeve van [A] en [B] gedane aangiften ten invoer voor het vrije verkeer over de kalenderjaren 1998 en 1999. Door [A] en [B] is in de onderzochte periode linnen geïmporteerd, blijkens de ingediende aangiften hoofdzakelijk afkomstig uit Rusland en Letland. De aangiften ten invoer zijn in opdracht van [A] en [B] in de periode 01 jan 1998 t/m 18 september 1999 verzorgd door douane expediteur [C] BV (hierna te noemen als [C]) te Goirle. Vanaf 19 september 1999 zijn de activiteiten met betrekking tot, onder meer, het doen van aangiften ten invoer voor het vrije verkeer voor [A] en [B] verzorgd door [D] BV (hierna te noemen als [D]). [D] is de voortzetting van [C]. Tevens is voor wat betreft het verzorgen van de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer, vanaf medio november 1999, gebruik gemaakt van de diensten van [E] BV (hierna te noemen als [E]). [C], [D] en [E] hebben als douane-expediteur hun diensten aan [A] dan wel [B] aangeboden.
Naar aanleiding van de op 12 april 2000 aangevangen controle bij [A] en [B] heeft de douane een derdenonderzoek ingesteld bij douane-expediteur [D], in de vorm van een steekproef zijn ongeveer 15 dossiers van de douane-expediteur gecontroleerd. De controlerende ambtenaar heeft daarbij bevonden dat in meer dan de helft van de ter beschikking gestelde dossiers twee facturen voor dezelfde zending waren opgenomen, te weten een factuur met een hoge factuurwaarde en een factuur met een lage factuurwaarde. Het dossier bevat eveneens een van [A] afkomstig faxbericht gericht aan [betrokkene 2] (vermoedelijk bestemd voor [betrokkene 2]) bij [C] waarop met pen is geschreven: ‘inklaren op lage factuur’. Het faxbericht is blijkens een aanduiding van de voor de verzending gebruikte telefaxaansluiting verzonden door [G], een tot [H] behorende zusteronderneming van [B].
In een ander onderzocht dossier is een per fax verzonden factuur aangetroffen waarop is aangetekend: ‘deze rekening gebruiken voor de inklaring’.
Ook in dit dossier is voor dezelfde zending een factuur met een hogere waarde aangetroffen en blijkt het faxbericht te zijn verzonden door [G] / [B].
Het gevolg van het in de aangifte ten invoer voor het vrije verkeer aangeven van een te lage douanewaarde is dat er vermoedelijk opzettelijk te weinig invoerrecht wordt afgedragen.
De bevinding van de met de controle belaste ambtenaar was aanleiding de controle af te breken en contact op te nemen met de boete- / fraude coördinator van het Douanedistrict Amhem. Na overleg met de afdeling account van de FIOD-ECD te Arnhem is besloten de officier van justitie in het arrondissement Arnhem omtrent de bevindingen te informeren waarna besloten is om op grond van artikel 81 van de Algemene Wet Rijksbelastingen (hierna AWR) op 22 juni 2000 over te gaan tot inbeslagname van de bedrijfsadministratie van [A], [B] en [C]/[D].
Onderzoek tot 9 april 2002
In het onderzoek zijn meerdere rechtspersonen en natuurlijke personen betrokken. Het onderzoek heeft zich met name gericht op de rechtspersonen [A], [B] en [J] BV (hierna te noemen als [J]) en de natuurlijke personen [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [betrokkene 3]. Terzake de onderlinge verhoudingen/verantwoordelijkheden van deze (rechts)personen is een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt. Deze ambtshandeling is gecodeerd als 1/AH/10 en is aan het dossier toegevoegd. Overigens wordt in deze ook verwezen naar hoofdstuk VII van dit proces-verbaal.
Op 22 juni 2000 is bij [A] en [B] op grond van artikel 81 van de AWR de uitlevering gevorderd van de administratie. Door [betrokkene 3] is (een gedeelte van) de administratie uitgeleverd. (0/D.50/02 en 03, 0/D.50/03a t/m 03f)
Op 22 juni 2000 is tevens bij [D] / [C] de uitlevering gevorderd van de administratie welke betrekking heeft op [A] / [B]. (0/D.50/04 en 05, 0/D.50/05 t/m C).
Onderzoek in administratie [C] / [D]
De bij [C] / [D] in beslag genomen bescheiden zijn nader onderzocht. De bevindingen van de ambtenaar van de Douane zijn als volgt:
De in beslag genomen dossiers bevatten 14 zogenaamde dubbele facturen met een gezamenlijke douanewaarde van € 225.000,00. Uitgaande van het voor de onderzochte goederen bij invoer uit Rusland ten tijde van de invoer gemiddeld geldende percentage invoerrecht (11% van de douanewaarde) bedraagt het vermoedelijke nadeel met betrekking tot de 14 ‘dubbele facturen’ ca. € 24.750,00.
Onderzoek in administratie [B] / [A]
In de bij [A] / [B] in beslag genomen dossiers en in de boekhouding van [A] / [B] zijn door de Douane geen specifieke betalingen voor de onderzochte goederenzendingen aangetroffen. Vermoedelijk zijn de transacties met Rusland vanuit een rekeningcourant situatie betaald. Blijkens vermeldingen op de aangetroffen facturen hebben de verzamelbetalingen aan de Russische leverancier plaatsgevonden door overmaking van de kennelijk verschuldigde bedragen op rekeningen bij de Bank of New York te New York, VS.
Door de Douane is vastgesteld dat de tijdens een administratief onderzoek over de kalenderjaren 1996 en 1997 geconstateerde en ook gecorrigeerde onjuistheid inzake commissie-, protectie of omkopingsgeld zich in 1998 heeft voortgezet. De betreffende bedragen zijn niet door [B] / [A] aangegeven in de douanewaarde. Dit heeft tot gevolg dat de douanewaarde vermoedelijk opzettelijk voor een bedrag van € 340.000,00 te laag is aangegeven waardoor ca. € 37.400,00 invoerrecht ten onrechte niet aan de belastingdienst is afgedragen.
Tevens is er bij de Douane twijfel gerezen aan de juistheid van de aangegeven oorsprong Letland. Deze twijfel komt voort uit in de onderzochte dossiers aangetroffen bescheiden welke betrekking hebben op een zending linnen die, blijkens een Litouws douanedocument vanuit Rusland in Litouwen werd binnengebracht. De zending gaat blijkens het invoerdocument en de CMR vrachtbrief, waarmee de goederen worden overgebracht naar Nederland, na een verblijf van minder dan 24 uur, door naar Nederland, opmerkelijk genoeg met dezelfde vrachtauto waarmee de zending vanuit Rusland naar Litouwen is gebracht. (O/D.40/01 en 0/D.41/01)
In Nederland wordt het linnen bij de Douane ten invoer aangegeven waarbij aanspraak wordt gemaakt op het preferentiële 0% tarief waarvoor als bewijs een verkoopfactuur van het bedrijf [F] uit Letland en een kennelijk door de Letse autoriteiten afgegeven Eur. 1 certificaat wordt overgelegd. Het lijkt op basis van deze gegevens niet waarschijnlijk dat het linnen gedurende het korte verblijf op het grondgebied van Litouwen een zodanige bewerking heeft ondergaan dat aan het linnen de oorsprong Letland kan worden toegekend. Het vermoeden bestaat dat het linnen niet in Letland is geweest en uitsluitend ter verkrijging van een (vermoedelijk ten onrechte afgegeven) certificaat Eur. 1 over het grondgebied van Litouwen c.q. Letland is geleid. De oorsprong Letland is mede daarom erg onwaarschijnlijk. Tevens zijn in de bij de douane-expediteur [C] / [D] in beslag genomen dossiers meerdere aan [B] gerichte verkoopfacturen aangetroffen die kennelijk afkomstig zijn van de firma [F] in Letland. In deze facturen zijn met correctievloeistof gegevens onzichtbaar gemaakt. (1/D.3/10 t/m 15).
Op grond van de in de dossiers aangetroffen bescheiden is bij de Douane twijfel gerezen omtrent de in de aangiften ten invoer aangegeven oorsprong Letland van het voor [A] / [B] bestemde linnen. Mogelijk is bij invoeraangiften gebruik gemaakt van valse dan wel vervalste facturen en valse dan wel vervalste Eur.1 certificaten.
Op 18 oktober 2000 is op grond van internationale verdragen door de Douane aan de autoriteiten in Letland een verzoek wederzijdse bijstand gezonden. Door de Douane is aan de Letse autoriteiten verzocht te onderzoeken of het door [B] in Nederland ten invoer aangegeven linnen daadwerkelijk in Letland werd geproduceerd. Dit om vast te stellen of er voor het linnen terecht certificaten van oorsprong Eur. 1 zijn overgelegd waarmee aanspraak kan worden gemaakt op het preferentiële (0%) tarief invoerrecht. (D/AH/01a).
Op 18 juli 2001 is van de National Customs Board van Letland op het verzoek om wederzijdse bijstand antwoord ontvangen. Medegedeeld wordt dat, zakelijk samengevat (O/D.4/01):
- —
De onderneming [F] te [plaats], Letland is een in Letland geregistreerde onderneming die bekend staat als exporteur van linnen, hoofdzakelijk bestemt voor Litouwen, Frankrijk, Italië en Estland;
- —
In de archieven van de Letse National Customs Board is geen informatie beschikbaar en zijn geen bescheiden aanwezig die duidden op transacties die door [F] zouden zijn verricht met [B] in Nederland;
- —
De vertegenwoordiger van de firma [F] heeft tegenover de National Customs Board verklaard dat de ter controle door de Nederlandse autoriteiten overgelegde verkoopfacturen niet echt zijn. De vertegenwoordiger van [F] stelt tevens dat de firma [F] geen zakelijke relatie heeft onderhouden met [B] in Nederland;
- —
in het centrale archief van de Central Customs Board zijn twee kleine linnen verkopen van [F] aan [A] d.d. 27-11-1997 en 03-03-1997 met een gezamenlijke waarde van US $ 1.780,00 geregistreerd. ((0/D.4/02 en 04)
Als gevolg van de uitkomst van het onderzoek naar de handelsrelatie tussen [F] en [A]/[B] kan worden gesteld dat alle aangiften ten invoer van [A]/[B] waarbij certificaten Eur. 1 zijn overgelegd en waarbij aanspraak is gemaakt op het preferentiële 0% tarief vermoedelijk onjuist zijn.
De douane registreert alle in Nederland ingediende aangiften ten invoer. Uit het Sagitta systeem blijkt dat door [A] / [B] aangiften ten invoer zijn gedaan voor linnen van oorsprong uit Letland waarbij aanspraak is gemaakt middels een certificaat van oorsprong Eur. 1 op het preferentiële invoerrecht van 0%. In totaal is blijkens dit systeem een douanewaarde aangegeven van €11.790.149,00. Het ten tijde van de aangiften ten invoer verschuldigde invoerrecht bedraagt 11% waardoor er vermoedelijk opzettelijk een bedrag van € 1.296.917,00 invoerrecht ten onrechte niet aan de belastingdienst is afgedragen.
De zaak is in het tripartiete overleg van 8 juni 2001 behandeld. Op deze datum was er nog geen antwoord van de Letse autoriteiten beschikbaar. Op basis van de op 8 juni 2001 beschikbare informatie is besloten om niet langer te wachten op de beantwoording van het verzoek wederzijdse bijstand. Ten opzichte van de verdachten werd het niet wenselijk geacht om te blijven wachten op de beantwoording van het verzoek wederzijdse bijstand. Op 8 juni 2001 is in het tripartiete overleg besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek.
Door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], buitengewoon opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD is vervolgens het strafrechtelijk onderzoek aangevangen. Aan de hand van de beschikbare informatie is op 20 maart 2002 een aanvangsproces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens hebben er op 9 april 2002 een aantal doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden alsmede is er van diverse (rechts)personen de uitlevering gevorderd van gegevensdragers. (D/AH/02).
Algemene beschrijving fraudepatronen:
Er is onderzoek gedaan naar een aantal fraudepatronen welke binnen de rechtspersonen [A], [B] en [J] zijn geconstateerd. Er is onderzoek gedaan naar:
- —
aangiften ten invoer voor het vrije verkeer op naam van [A] en [B] in de kalenderjaren 1998, 1999 en 2000 waarbij zendingen linnen met een papieren oorsprong Letland zijn aangegeven terwijl dit linnen vermoedelijk een oorsprong Rusland had;
- —
aangiften ten invoer voor het vrije verkeer waarbij vermoedelijk opzettelijk niet is aangeven in de douanewaarde, de waarde van het voor de productie van linnen door [A], [B] en [J] aan de Russische fabrikanten om niet beschikbaar gestelde vlas;
- —
aangiften ten invoer voor het vrije verkeer op naam van [A], [B] en [J] waarbij betaalde commissies ten onrechte niet in de douanewaarde van de ingevoerde goederen zijn opgenomen.
Oorsprongsfraude
Uit het ingestelde onderzoek kan blijken dat de op naam van [A] en [B] ingediende aangiften ten invoer voor het vrije verkeer waarbij als land van oorsprong Letland is aangegeven opzettelijk onjuist zijn opgemaakt en ingediend. De in deze aangiften aangegeven zendingen linnen zijn vermoedelijk geproduceerd in fabrieken welke gevestigd zijn in Rusland.
Vermoedelijk is de oorsprong van de goederen in Litouwen ‘omgekat’. In de door verdachten en getuigen afgelegde verklaringen wordt meerdere malen verklaard over de ‘Litouwen-route’. Met deze route wordt kennelijk gedoeld op de route die deze zendingen hebben afgelegd. Het in Rusland geproduceerde linnen wordt naar Litouwen vervoerd alwaar de oorsprong wordt omgevormd naar Letland. Vervolgens wordt het linnen vanuit Litouwen naar Nederland vervoerd alwaar de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer worden ingediend onder overlegging van inkoopfacturen op naam van de firma [F] te Letland, alsmede Eur. 1 certificaten met als land van oorsprong Letland. Op linnen met als land van oorsprong Rusland wordt een invoerrecht geheven van 10,4% in 2000, 11% in 1999 en 11,6% in 1998. Bij invoer van linnen dat als land van oorsprong Letland heeft, is in deze jaren 0% invoerrecht verschuldigd. Aan de hand van de bevindingen uit het ingestelde onderzoek is een overzicht gemaakt van de werkwijze binnen de ‘Litouwen-route’.
‘Schoning’ van de administratie
Uit het ingestelde onderzoek kan blijken dat binnen [A] en [B], nadat de ambtenaar van de Douane zijn controle had aangekondigd en voor de inbeslagname van 22 juni 2000, er activiteiten zijn ontplooid om de administratie van deze beide rechtspersonen te ontdoen van gegevensdragers waaruit zou kunnen blijken dat de oorsprong van de goederen is vervalst.
Door de Belastingdienst/Douane is op 4 april 2000 een administratief boekenonderzoek aangekondigd. Dit administratief onderzoek is op 12 april 2000 aangevangen. Op 22 juni 2000 zijn er door de Belastingdienst/FIOD en Douane op grond van artikel 81 AWR administraties in beslag genomen. Uiteindelijk hebben er op 9 april 2002 een aantal doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1 primair en 2 primair:
- 1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 22771 van 19 juni 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1], ex-medewerker van [B]:
‘De Litouwen-route was binnen [B] algemeen bekend bij het personeel. Men deed hier niet geheim over.’
- 2.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 17 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
Met betrekking tot de ‘Litouwen-route’:
‘Iedereen binnen [B] wist van de Litouwen route.’
- 3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 10 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
‘Ik weet dat de route via Litouwen een route was die niet juist was.
Er werd in algemene termen gesproken over Litouwen, dan was er een Eur 1 en was er geen invoerrecht verschuldigd.
De kern was het gegeven dat er via Litouwen werd gereden om de oorsprong te vervalsen en daarmee financieel voordeel te behalen. Toen ik door had dat er via Litouwen financieel voordeel werd behaald heeft [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] [verdachte], verdachte) regelmatig in mijn bijzijn de kostprijs voor linnen gecalculeerd waarbij het financiële voordeel van de valse oorsprong door hem gewoon werd berekend.’
- 4.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 7 augustus 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
‘Ik weet dat al het linnen wat wij krijgen in Rusland geproduceerd is.’
- 5.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 23 augustus 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD Almelo en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
‘Ik heb gewerkt voor [B] BV. Ik ben in juni 1999 begonnen als assistent op de inkoopafdeling van [B]. Wij hebben bij mijn weten nooit in Litouwen geproduceerd linnen gekregen of gekocht. Waar ik mee te maken heb gehad komt allemaal uit Rusland.’
- 6.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 7 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
‘Letland komt mij totaal onbekend voor. Ik heb hier nooit iets over gehoord toen ik werkte bij het [verdachte] concern. Als klanten mij vroegen waar de goederen vandaan kwamen dan vroeg ik er [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte], verdachte) naar. [verdachte] antwoordde dan altijd dat de goederen uit Rusland kwamen.’
Ten aanzien van Transport
Het linnen met een valse oorsprong Letland is vermoedelijk afkomstig uit Rusland. Uit de in beslag genomen bescheiden kan blijken dat het linnen uit de Russische fabrieken (zoals [L] en Krassavino) vervoerd is naar [plaats] te Litouwen alwaar de oorsprong vermoedelijk is omgekat. Vanuit Litouwen is het linnen vervoerd naar Nederland. Met name in Goirle, Tilburg en Duiven zijn de betreffende zendingen aangekomen. Ter zake de route is een schema opgesteld dat als 0/D.49/01 aan het dossier is toegevoegd.
Een en ander kan blijken uit een aantal bij [D] in beslag genomen bescheiden. Ter zake is een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt, dat als bijlage 1/AH/06 aan het dossier is toegevoegd.
Uit het onderzoek van de in het onderzoek betrokken bescheiden kan blijken dat in een groot aantal gevallen de artikelcodes vermeld op de Letse Eur. 1's duiden op een oorsprong Rusland van het linnen. Zie voor de artikelcodering hoofdstuk VI-1–2–3.
[K]
Bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] is correspondentie in beslag genomen tussen [B] en [K], een internationaal transportbedrijf. Door [betrokkene 6], een medewerkster van het kantoor [B] Moskou, worden aan [K] transportinstructies gegeven. Uit het bescheid blijkt dat het linnen in [L] bij de fabriek [L] ([L]) te Rusland geladen moet worden. Vervolgens moeten de goederen naar Litouwen vervoerd worden naar de firma [M] in [plaats]. Contact persoon bij [M] is [betrokkene 7]. Volgens de instructies van [B] moeten de goederen in Litouwen ‘readdressed’ worden en gaan ze naar Holland met de andere CMR en Carnet TIR. De goederen dienen te worden aangegeven bij (de douane expediteur) [E]. (1/D.1/05)
Door [K] wordt de opdracht van [B] Moskou bevestigd aan [B] Nederland. Het faxbericht, gedateerd 17 december 1999 is gericht aan [medeverdachte 2], vermoedelijk wordt hier bedoeld [medeverdachte 2]. In dit faxbericht staat onder meer vermeld dat: Nach Beladung und Verzollung in Russland wird das Fahrzeug die folgende Adresse in Litauen anfahren. Dort liegen die umgeschriebenen Transportpapiere bereit. (1/D.1/06)
Bij [medeverdachte 1] in de woning zijn tevens een tweetal CMR's (vrachtbrieven) aangetroffen waaruit blijkt dat het transport, conform de transportinstructies, in twee gedeelten is uitgevoerd. (1/D.1/07en 08)
Blijkens een bij [medeverdachte 1] aangetroffen factuur van [L] is het linnen met het artikelnummer LC 304.007 BL verkocht voor $ 45.000 aan [B] Nederland. (1/D.1/09)
In het archief van de Douane te Heerlen liggen de bescheiden gearchiveerd welke zijn ingediend bij de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer. Met betrekking tot deze zending is op 6 januari 2000 elektronisch aangifte gedaan door [E] bij de Douane te Bergh. (1/D.1/13) Op de invoeraangifte is Litouwen als land van oorsprong aangegeven.
Bij de aangifte is een factuur overgelegd van [M] met de factuurdatum 30 december 1999 en het factuurnummer 0092797. (1/D.1/14)Tevens is een Eur. 1 overgelegd met als land van oorsprong Letland en als exporteur [F]. (1/D.1/15) Opmerkelijk is dat op de Eur. 1 wordt verwezen naar een factuur van [F] met het factuurnummer 0092797. Het factuurnummer van [F] is identiek aan dat van [M]. Op de Eur. 1 van [F] wordt als artikelnummer vermeld LC 304.007. Dit artikelnummer duidt op een herkomst [L].
Verklaringen getuigen en verdachten inzake [K]
7.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 28 november 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 7], beiden ambtenaar van de Belastingdienst en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4], kantoorchef van douane-expediteur [E], nadat hem de hierboven vermelde bescheiden zijn getoond:
‘Het document dat u mij nu toont hebben wij nooit gezien. Uit dit document blijkt dat deze auto uit Rusland komt.
U vraagt mij nu naar de aangifte die bij deze zending hoort. Deze is gezien de stukken die u mij heeft getoond onjuist. De goederen komen uit Rusland en niet uit Litouwen of Letland. Dit betekent dat er een ander regiem zou gelden. In dat geval zou er een Form A overgelegd moeten worden en had er invoerrecht betaald moeten worden. Volgens mij was het percentage invoerrecht in die tijd 8 of 9% met een form A.’
‘Het bescheid met uw code 1/D.1/05 heb ik nooit gezien. Dit is een transportopdracht waaruit blijkt dat de goederen in Rusland zijn geladen en dat er in Litouwen andere papieren bij de zending zijn gekomen. Over 1/D.1/06: ook dit bescheid heb ik nooit gezien. Als wij dit hadden geweten hadden wij hier nooit gezeten bij u. Aan dergelijke praktijken zouden wij niet meewerken als [E]. Wij krijgen per inklaring fl. 40,00. Wij zijn als douane-expediteur hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden die ontstaan door dergelijk handelen. Wij hebben een borg staan bij de Douane en moeten een verklaring van goed gedrag hebben. Wij hebben dus geen enkel belang om aan dergelijke zaken mee te werken.’
8.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 17 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2], nadat hem de documenten 1/D.1/05 en 1/D.1/06 zijn getoond:
‘Dit (noot verbalisanten :1/D.1/05) ziet er uit als een order van [B] Moskou aan de transporteur. Ik weet dat Moskou, [betrokkene 6], de transporten regelt. De inhoud spreekt voor zich, er wordt opdracht gegeven in Litouwen de papieren voor deze zending te wisselen. De reden voor het wisselen van documenten is om het te laten lijken dat de oorsprong werd veranderd. De reden daarvoor was om het invoerrecht niet te hoeven betalen.’
[N]
(0D.49.01)
Een groot aantal transporten van linnen van Rusland via Litouwen naar Nederland is uitgevoerd door de firma [N] J.V. gevestigd in Wit-Rusland. Op de in de administratie van [A] en [B] aangetroffen facturen van [N] wordt als transportroute vermeld [plaats] (LT) — Duiven (NL). In een aantal gevallen zijn er door [N] zogenaamde rondritten uitgevoerd.
Blijkens de facturen is er ruw vlas geladen in, bijvoorbeeld (1/D.1/128/02), Sluiskil in Nederland wat is gebracht naar [L], een fabriek in Rusland. Deze transportbeweging wordt vermeld als route 1 op de factuur. Als route 2 wordt opgenomen de transportbeweging van [plaats] in Litouwen naar Duiven in Nederland. Deze transportbeweging wordt als route 2 op de factuur vermeld. Dit transport heeft blijkens de overige documentatie betrekking op een transport van ‘Lets’-linnen naar Nederland. (1/D.3/01 e.v.) Als artikelnummer wordt gehanteerd de code Li 501.007 wat duidt op een oorsprong [L]. Het is opmerkelijk dat goederen welke kennelijk afkomstig zijn uit [L] vervoerd worden naar Litouwen door een andere transportonderneming als [N] met de wetenschap dat de [N]-vrachtwagen al in [L] is omstreeks het tijdstip van laden van het linnen in [L]. Door meerdere personen is verklaard dat de facturen van de firma [N] zijn aangepast/vervalst.
Blijkens de aangetroffen instructie voor het schonen van de administratie moest [N] nieuwe facturen maken.
In de truckmappen zit ‘invoice’, paklijst, bestelling, route omschrijving. [N] moet nieuwe rekeningen maken. (bijlage O/D.45/02)
Verklaringen getuigen terzake van [N]
9.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 25 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5]:
‘… De facturen van [N] die in de administratie zaten moesten aangepast worden. Op de facturen stond de hele route die [N] had gereden. Met typex is een gedeelte van deze factuur weggelakt. Ik neem aan het gedeelte waar het transport van Rusland naar de Baltische staten stond vermeld. Deze gecorrigeerde factuur is gekopieerd en vervolgens in de truckmap teruggestopt.’
10.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 24 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 6]:
‘Ik heb de facturen van [N] zelf origineel verwerkt in de administratie. Later zag ik dat er aangepaste facturen waren opgeborgen in de administratie. De originele facturen die binnenkwamen per fax hebben allemaal een blauwe boekingstempel en een rode betalingsstempel. Toen ik later de facturen terugzag, zag ik dat de facturen aangepast waren. Ik heb gehoord dat een aantal medewerkers dag en nacht hebben gewerkt om alles aangepast te krijgen. U kunt zelf ook zien dat de facturen aangepast zijn, Op de factuur staat daar waar de route stond opvallend witte stukken. Ik weet dat er gewerkt is met witkalk. Ik heb gehoord dat de originele facturen van [N] zijn vernietigd. Dit was algemeen bekend binnen [B].’
Aantal transporten/transporteurs
Door [A] / [B] is voor de transporten vanuit Rusland via Litouwen naar Nederland gebruik gemaakt van meerdere transporteurs. Door [N] zijn 57 transporten uitgevoerd, door [K] is één transport uitgevoerd. In totaal is er vastgesteld, bij onderzoek in de administratie, dat er 104 transporten via de ‘Litouwen-route’ zijn uitgevoerd.
[AA] uit België heeft tevens eenmaal opgetreden als transporteur voor [B]. Uit een in de administratie van [B] aangetroffen opdrachtbevestiging blijkt dat het linnen geladen is bij [BB] in Rusland en dat het linnen via [M] in Litouwen is getransporteerd naar [C] in Nederland. Blijkens de overige tot dit transport behorende bescheiden zou het linnen een oorsprong Letland hebben en afkomstig zijn van de firma [F] in Letland. (1/D.7/11 t/m 1/D.7/22)
Beëindiging Litouwen-route
Uit verklaringen van getuigen en verdachten kan blijken dat door [A] en [B] is doorgegaan met de ‘Litouwen-route’ tot omstreeks het moment dat de Belastingdienst/Douane op 4 april 2000 schriftelijk het boekenonderzoek heeft aangekondigd. Uit het ‘Overzicht aangiften oorsprongsfraude’ kan blijken dat de laatste drie [F]-facturen die overgelegd zijn bij de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer een factuurdatum hebben van 10 april 2000, 20 april 2000 en 19 mei 2000.
11.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 7 augustus 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
‘Na jullie inval reden er geen vrachtwagens meer vanaf Rusland via Litouwen en Letland. Alle vrachtwagens reden toen rechtstreeks van Rusland naar Nederland.’
12.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 10 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
‘[verdachte] is pas gestopt nadat de controle in 2000 door de douane werd aangekondigd.’
Artikelcodering binnen [A] en [B]
Het door [A] en [B] gevoerde artikelbestand is voorzien van een codenummer. Deze codering bevat informatie over het soort linnen, de kwaliteit en de oorsprong. Tijdens de doorzoeking is een lijst aangetroffen waar de codering van de artikelen wordt gespecificeerd. Als aan een artikel bijvoorbeeld de code LC.304.007 is toegekend, dan staat de LC voor Linnen/Katoen met een gewicht corresponderend met de code 304 en het linnen is gefabriceerd in de fabriek met de code 007. In dit voorbeeld de fabriek in [L] (Rusland). 1/D.1/03/01
Op de inkoopfacturen van [F] staat in het merendeel van de gevallen een artikelcode die correspondeert met fabrieken in Rusland. (1/D.25/01)
Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat het linnen dat is ingevoerd met als opgegeven land van oorsprong Letland in het merendeel van de gevallen een artikelcode heeft die correspondeert met fabrieken uit Rusland.
13.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 7 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
‘Je kunt in het algemeen stellen dat de codering op de artikelen aansluit bij de fabriek waar het goed geproduceerd is. De laatste drie cijfers sluiten aan bij de fabriek waar het linnen geproduceerd is.’
14.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 8 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
‘Het artikel LC.304.007 betekent Linnen Katoen, Gewichtsklasse 304 en het komt van fabriek 007.’
15.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 8 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
‘Op uw vraag of [B] zaken deed met [L] kan ik verklaren dat ik weet dat het artikel 304.007 vaker gekocht werd en dat artikel 007 afkomstig was van [L] / Zwolma.’
Met betrekking tot de artikelcodering heeft [medeverdachte 3] onder meer als volgt verklaard:
16.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 15 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
‘Ik herken dit stuk (noot verbalisanten: 1/D.1/03/01). Ik ben hier ooit mee begonnen. Ik heb de stofopbouw ontwikkeld en de leveranciersnummers toegekend. Als u mij vraagt wat LC 304.007 betekent dan verklaar ik dat de LC staat voor linnen/katoen met een gewichtsklasse 304 en de fabrikant is de fabriek met de code 007. De 007 staat voor [L]. Voor zover ik mij herinner staan de fabrieken 004, 007 en 021 in Rusland.’
Trucknummers
Aan de inkomende trucks met linnen vanuit het voormalige Oostblok worden door [A] en [B] nummers toegekend. Deze trucknummers zijn uniek binnen de administratie en volgen de goederen en facturen binnen de gehele administratie. Binnen de administratie van [A] en [B] wordt per inkomende truck een hangmap aangemaakt met een voorblad.
Op dit voorblad wordt informatie vermeld over de zending binnengekomen linnen. Onder meer wordt er, naast het trucknummer, vermeld wat de plaats van vertrek is van de truck en welke soort linnen geladen is in de betreffende truck. De artikelen die ingevoerd worden vanuit Rusland hebben in ieder geval een door [A] en [B] toegekend artikelnummer. In een aantal gevallen is ook het artikelnummer van de fabrikant bekend. (1/D.1/04)
Verklaring van [verdachte], verdachte ter zake.
17.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 16 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte]:
‘Voor het terugkerende linnen kan zowel Moskou als Nederland dat nummer toekennen. Aan de hand van een trucknummer weet iedereen in mijn bedrijf welke vrachtwagen daarmee wordt bedoeld, het is een uniek nummer per vrachtwagen. In een inkomende truckmap zitten een paklijst, een rekening van de producent, correspondentie, communicatie met de leverancier zoals faxverkeer en emailverkeer die met het transport te maken hebben van de truck die met de goederen in Nederland aankomt.’
[F]
Naar aanleiding van een door de Douane op 12 april 2000 aangevangen administratief onderzoek is er een verzoek om wederzijdse bijstand verzonden naar de State Revenu Service Customs Board in Letland. Er is verzocht aan de Letse autoriteiten om onderzoek in te stellen bij de firma [F]. Bij dit verzoek zijn een aantal bij [A] / [B] in beslag genomen bescheiden meegezonden. Deze bescheiden hebben betrekking op de hieronder opgenomen trucks en facturen; (0/AH/01a)
Trucknummer | Fact.nr [F] | Fact.bedrag in $ | Geproduceerd door |
9850 | 2153944 | 144.999 | [JJ] |
9876 | 2153964 | 102.004 | |
9907 | 2187904 | 132.994 | |
9922 | 2187920 | 122.268 | [KK] |
9924 | 2153968 | 105.828 | |
9925 | 2187913 | 172.500 | [L] |
9936 | 2187924 | 161.928 | [LL] |
9976 | 92471 | 132.435 | [L] |
9980 | 92742 | 142.000 | |
9986 | 92752 | 172.500 | |
9988 | 92757 | 133.008 | [KK] |
9992 | 92763 | 107.081 | |
9997 | 92768 | 172.600 | [L] |
99107 | 92775 | 173.760 | [KK] |
99114 | 92780 | 157.662 | |
Totaal in | $ 2.133.567 |
De Letse autoriteiten hebben onderzoek gedaan naar de firma [F] in Letland. De Letse autoriteiten berichten dat de firma [F] linnen produceert. Aan een vertegenwoordiger van de firma [F] zijn de bij het verzoek om wederzijdse bijstand gevoegde facturen getoond. De vertegenwoordiger van de firma [F] stelt dat de hem getoonde facturen niet afkomstig zijn van de firma [F]. Tevens stelt deze vertegenwoordiger dat [F] geen zakelijke relatie onderhoudt met [A] of [B]. (O/D.4/01)
De bij [A] en [B] in beslag genomen facturen van de firma [F] zijn in een overzicht opgenomen. Dit overzicht en de bijbehorende ambtshandeling zijn als 1/AH/08 aan het dossier toegevoegd. Uit dit overzicht blijkt dat er door [A] en [B] voor ten minste $ 13.705.283,04 aan linnen is ingevoerd met een opgegeven oorsprong Letland terwijl dit linnen vermoedelijk geproduceerd is in Rusland. Bij onderzoek in de in beslag genomen administratie zijn geen betalingen aangetroffen gericht aan de firma [F]. Op een aantal [F] facturen wordt bij de betalingsinstructies op de facturen een in Rusland gevestigde fabriek overgenomen als crediteur. (1/AH/08)
Trucknummer | [F] factuur | Te betalen aan… |
9925 | 2187913 | [MM] |
9986 | 2187924 | OOO [LL] |
9936 | 92752 | [L] |
9997 | 92768 | [L] |
9850 | 2153944 | [NN] |
9980 | 92742 | [MM] Plant / [LL] |
Binnen het kader van het verzoek om wederzijdse bijstand is door [verbalisant 3], medewerker van de Belastingdienst/FIOD, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, telefonisch contact opgenomen met de Letse autoriteiten. Door [verbalisant 3] is verzocht om toezending van een originele factuur van de firma [F] zoals die zijn gehanteerd in het onderzoekstijdvak door de firma [F].
De Letse autoriteiten hebben aan het verzoek voldaan en per fax zijn bescheiden op 21 augustus 2002 ontvangen. De betreffende bescheiden zijn aan het dossier toegevoegd onder de code O/D.4/05 t/m O/D.4/08. Het is opmerkelijk dat op de facturen van [F] (O/D.4/05 en O/D.4/08) een betalingsinstructie is opgenomen waar staat vermeld dat er betaald dient te worden op een bankrekening ten name van de Firma [F]. Dit wijkt af van de in de administratie van [A] en [B] aangetroffen facturen. Overigens wijken de bij [A] en [B] aangetroffen facturen van de firma [F] qua inhoud en lay-out op meerdere plaatsen af van de door de Letse autoriteiten van de firma [F] zelf verkregen facturen.
Valse dan wel vervalsen facturen [F]
In de bij [D] in beslag genomen administratie zijn truckdossiers aangetroffen. De door [C] en [D] gebruikte dossiers zijn voorzien van de trucknummers van [A] en [B]. In het truckdossier betreffende trucknummer 9922 zijn bescheiden aangetroffen welke duiden op het valselijk opmaken van [F] facturen. Deze bescheiden zijn opgenomen als 1/D.3/11 tot en met 1/D.3/15.
Getuige [getuige 2] verklaart ter zake onder meer als volgt:
18.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 22 [oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
‘Soortgelijke facturen heb ik gebruikt om namens [B] BV aangiften ten invoer op te maken. Volgens mij is het lettertype van de tekst onder de goederenomschrijving bestaande uit twee regels van deze factuur afkomstig van een schrijfmachine van [D] BV.’
[Medeverdachte 2] verklaart met betrekking tot de [F] facturen onder meer als volgt:
19.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 12 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
‘Van sommige facturen heb ik de prijzen doorgegeven aan de medewerkers in Moskou. Ik kreeg van [verdachte] een prijs door die ik dan vervolgens doorgaf aan [betrokkene 6] of [betrokkene 1] in Moskou. Met de prijzen bedoel ik de bedragen die [verdachte] op de [F] facturen wilde hebben voor het linnen dat bestemd was voor bijvoorbeeld [B] BV. In het merendeel van de gevallen gaf [verdachte] deze prijs zelf door aan de mensen in Moskou. Ik heb deze prijzen ook doorgegeven, op verzoek van [verdachte], in de periode dat ik wist dat deze [F] facturen onjuist werden opgemaakt. Ik wil nadrukkelijk verklaren dat ik dit soort werkzaamheden dus bijvoorbeeld het doorgeven van factuurprijzen, altijd heb gedaan op verzoek van [verdachte]. Hij vertelde ook altijd daarbij dat ik deze werkzaamheden onder zijn verantwoordelijkheid deed.
Ik weet niet precies wie de [F] facturen op maakte. Of medewerkers van het kantoor te Moskou, in de meeste gevallen de vrouw die ik al eerder [betrokkene 6] heb genoemd of de man in Litouwen die ik al eerder [betrokkene 7] heb genoemd.’
Nadat [medeverdachte 2] 1/D.1/30, 1/D.1/66/02 en 1/D.1/119/ is getoond en hij is gewezen op de geplaatste parafen verklaart hij onder meer als volgt:
20.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegde opgemaakt proces-verbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 14 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
‘Ik herken deze facturen en de door mij geplaatste parafen. Ik weet dat de [F] facturen geen echte facturen zijn.
Ik zorg ervoor dat de factuur in de boekhouding komt. Logistiek zorgt ervoor dat de factuur terechtkomt bij de douane-expediteur die de factuur gebruikt voor het doen van invoeraangifte. [verdachte] gaf door wat de waarde moest zijn op de facturen van [F]. Vaak is de waarde op de [F] facturen hoger dan in werkelijkheid. Het verschil in de waarde, b. v. de werkelijke waarde is $ 0,70 per meter, [verdachte] zei dan dat het $ 1,00 per meter moest zijn. Ook met die andere waarde wist ik dat de factuur niet juist was en niet overeenkwam met de werkelijkheid.’
Certificaten Eur. 1- met een opgegeven oorsprong Letland
Om in aanmerking te komen voor de tariefpreferentiële regeling bij de invoer van goederen afkomstig uit, zoals in dit strafrechtelijk onderzoek, Letland moet een certificaat Eur. 1 en een factuur worden overgelegd bij het indienen van de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM4) bij de Douane. Uit het archief van de Douane zijn alle door/namens [A] / [B] overgelegde bescheiden gelicht die betrekking hebben op de onderhavige ‘oorsprongsfraude’. Deze bescheiden zijn als A/volgnummer gecodeerd en aan het dossier toegevoegd. Van de betreffende bescheiden is tevens een overzicht samengesteld welke als 0/D.25/01 aan het dossier is toegevoegd.
Door OLAV, een onderzoeksorgaan van de Europese Commissie, is een onderzoek ingesteld naar de fraude met oorsprongscertificaten uit Letland met betrekking tot linnen. Het onderzoeksverslag en een ter zake opgemaakte ambtshandeling zijn als 1/AH/16 aan het dossier toegevoegd. OLAV concludeert dat de Letse linnen productie ongeveer 1.000 ton per jaar bedraagt. Volgens de invoerstatistieken van de Europese Unie is er in de periode van 1999 tot 2001 6.700 ton linnen geïmporteerd vanuit Letland. Bij dit rapport is als Appendix 2 een lijst toegevoegd met de door de Letse autoriteiten in 2000 en 2001 afgegeven Eur. 1 certificaten. Bij onderzoek is vastgesteld dat de in dit strafrechtelijk onderzoek betrokken Eur. 1 certificaten van het jaar 2000 niet voorkomen op de lijsten met de geregistreerde door de Letse autoriteiten afgegeven Eur. 1 certificaten.
Met betrekking tot het valselijk opmaken van de certificaten Eur 1 met een opgegeven oorsprong Letland.
21.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 15 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
‘Ik weet dat er eerder kopieën in omloop waren dan dat er originelen van de CVO en Eur 1 waren. Ik bedoel hiermee te zeggen dat er werd geknipt en geplakt. Ik weet zeker dat er in [vestigingsplaats] geknipt en geplakt werd. Ik heb dat zelf gedaan, [betrokkene 8] heeft dat gedaan en ook [verdachte] en [betrokkene 9] hebben dat gedaan. Dat ging als volgt. Soms kwam er niet eens iets uit Rusland. Er werd een oud document gebruikt. De stempel en handtekening van een oude CVO of Eur 1 werden gekopieerd op een ander formulier. Met typex, een schaar en lijm werd een nieuw document gefabriceerd dat als kopie van een origineel uit Rusland werd ingeleverd bij de Douane.
De omschrijvingen die anders moesten zijn werden weggelakt met typex en de juiste gegevens werden dan ingevuld.
De geproduceerde kopie ging naarde transporteur, ik bedoel degene die moest inklaren. Ik wist wel dat deze papieren bij de inklaring gebruikt werden door de transporteur.’
en verder
‘Ik deed wat mij opgedragen werd door [verdachte] of [betrokkene 9].’
Doen van aangiften
Algemeen
Uit onderzoek blijkt dat in het onderzoekstijdvak voor zowel [A] als [B] een douane-expediteur de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer namens [A] en/of [B] heeft gedaan. Door [A] is in het onderzoekstijdvak gebruik gemaakt van de douane-expediteurs [C] te Goirle en [CC] te Ridderkerk.
Door [B] is in het onderzoekstijdvak gebruik gemaakt van de douane-expediteurs [C] te Goirle, [D] te Tilburg, [E] te Duiven, [E] te Venlo en [DD] BV te Enschede.
De ingediende aangiften
Door de Belastingdienst/Douane zijn overzichten opgesteld met de op naam van [A] ingediende aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM4) over het jaar 1998 en de op naam van [B] ingediende aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM4) over de jaren 1998, 1999 en 2000.
Deze aangiften zijn namens [A] of [B] ingediend door een door [A] of [B] aangezochte douane-expediteur. In deze overzichten zijn de door [A] of [B] ingediende aangiften ten invoer voor het vrije verkeer opgenomen waarbij is vastgesteld dat er een onjuiste oorsprong van de goederen is aangegeven. Als oorsprong is Letland vermeld terwijl dit vermoedelijk Rusland moet zijn. (0/D.44/13, 0/D.44/16/0, 0/D.44/17/01 t/m 0/D.44/17/06, 0/D.44/05/01, 0/D.44/05/02)
Verklaring [medeverdachte 2] met betrekking tot deze overzichten.
22.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 12 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
‘Alle in dit overzicht (noot verbalisanten: O/D.44/05/01 en 02) opgenomen aangiften ten invoer zijn opzettelijk onjuist ingediend als hierbij is aangegeven Litouwen of Letland als land van oorsprong. De goederen zijn in deze periode van oorsprong uit Rusland. Binnen [B] BV was het bekend dat linnen via een constructie Litouwen werd ingevoerd.’
‘Alle in dit overzicht (noot verbalisanten: O/D.44/17/01 t/m 06) opgenomen aangiften ten invoer zijn opzettelijk onjuist ingediend als hierbij is aangegeven Litouwen of Letland als land van oorsprong. De goederen zijn in deze periode van oorsprong uit Rusland. Binnen [B] BV was het bekend dat linnen via een constructie Litouwen werd ingevoerd.’
Verklaring [medeverdachte 3] met betrekking tot deze overzichten.
23.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 15 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
‘Ik ken deze lijsten (noot verbalisanten: O/D.44/16/01) niet. Ik heb ze niet eerder gezien. Ik begrijp van u dat op deze lijst de aangiften zijn opgenomen die door de douane-expediteur zijn gedaan met behulp van de door [B] verstrekte informatie.
Ik realiseer me dat deze aangiften inderdaad niet goed zijn gedaan. Er is Letland als oorsprong aangegeven terwijl de goederen een oorsprong Rusland hebben. Ik heb echter alleen gedaan wat [verdachte] mij geleerd heeft. Ik werkte in loondienst als schoolverlater voor fl. 2.670,93 bruto per maand. Ik lees dit bedrag in mijn arbeidsovereenkomst die ik naar dit verhoor heb meegenomen. Mijn liefde lag bij de stoffen en niet bij de papieren. Ik heb gedaan wat mij opgedragen werd door [verdachte]. Ik besef nu dat dit stom is geweest.’
Door het onderzoeksteam is van de ingediende invoeraangiften, de daarbij behorende Eur.1 certificaten, de [F] inkoopfacturen en de aangetroffen inkooporders een overzicht samengesteld. Dit overzicht, genaamd ‘overzicht aangiften oorsprongsfraude’, is gecodeerd als 0/D.25/01. Een aantal inkooporders welke niet direct te relateren zijn aan een specifieke invoeraangifte zijn als bijlage aan 0/D.25/01 toegevoegd.
Verklaring [getuige 2], medewerkster [C] en [D], met betrekking tot het doen van de aangifte ten invoer voor het vrije verkeer.
24.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 22 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
‘De werkzaamheden die ik voor [B] BV heb verricht zijn de administratieve werkzaamheden betreffende de invoer en de uitvoer van het linnen. Alle goederen werden verwerkt op artikelnummer en later op rolnummer. Ik controleerde de binnengekomen goederen aan de hand van paklijsten. Daarnaast verzorgde ik de aangiften ten invoer.’
‘De mij getoonde [F] (noot verbalisanten:1/D.1/54/01 en 02) herken ik ook. Dit zijn de facturen die ik ook kreeg van de chauffeurs. Deze facturen heb ik altijd gebruikt bij de aangiften ten invoer. Ik zie dat op de EUR 1 (noot verbalisanten:1/D. 1/56) staat vermeld dat de goederen afkomstig waren uit Letland. Deze certificaten kreeg ik altijd aangereikt van de chauffeur.’
‘Ik voerde uit wat de mensen van [B] BV mij opdroegen.’
Betreffende [E]
Verklaring getuige [getuige 3], kantoorchef [E] te Duiven, met betrekking tot het doen van de aangifte ten invoer voor het vrije verkeer.
25.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 28 november 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 7], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
‘Voor [B] hebben wij inklaringen en uitklaringen van goederen verzorgd. Voornamelijk inklaringen hebben wij verzorgd voor [B].
Ik ging er vanuit dat de aangiften die door ons werden ingediend bij de Douane correct waren.’
Verklaring van [betrokkene 8], nadat een factuur is getoond met daarbij een kennelijk met pen geschreven aantekening ‘Deze rekening gebruiken voor de inklaring aub BVD [betrokkene 8]’(1/D. 18/04).
26.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 14 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 8]:
‘Dit was waarschijnlijk een zogenaamde lage factuur, mede gelet op mijn opmerking onderaan de factuur. Deze factuur heb ik dan waarschijnlijk aan de expediteur gefaxt. De tekst deze rekening gebruiken voor de inklaring a.u.b. is door mij geschreven.
Het gebeurde vaker dat er ‘lage’ facturen werden gefaxt aan de douane-expediteur. In de periode dat ik bij [B] heb gewerkt zijn het er meer geweest dan één.’
Indien het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven
Door het doen van onjuiste aangiften ten invoer voor het vrije verkeer ten name van [A] en [B] is er door [A] een bedrag van € 202.327,00 en door [B] een bedrag van € 1.340.552,00 te weinig invoerrechten afgedragen.
In totaal is het strafrechtelijk nadeel door het Hoofd van het Douane district Arnhem vastgesteld op een bedrag van € 1.542.880,00. (O/AH/24)
Voor een specificatie van dit nadeel per individuele aangifte wordt verwezen naar de overzichten die zijn opgesteld door de Belastingdienst/Douane, gecodeerd O/D.44/13, O/D.44/16/01, O/D.44/17/01 t/m O/D.44/17/06, O/D.44/05/01 en O/D.44/05/02.
Verklaring [medeverdachte 2]
27.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 12 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
‘Ik weet dat [verdachte] valse EUR 1 certificaten hanteerde, bij de invoer van linnen vanuit Rusland. Zoals ik al heb verklaard heb ik hier ook over gesproken met [verdachte] en [medeverdachte 1].’
Verklaring [verdachte], verdachte
28.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 15 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte]:
‘Mijn dagelijkse werkzaamheden bestaan uit het zijn van directeur van mijn ondernemingen… Ik onderhield ook contacten met betrekking tot de inkoop van kleding en linnen bij meerdere leveranciers in Nederland, Duitsland en in Rusland… Ik ben directeur/eigenaar van de Holding, genaamd [H], verder ben ik directeur van [EE], [FF], [B] BV, er is een bijkantoor in Moskou genaamd [B] Moskou, dit is een nevenvestiging van [B] BV en als zodanig ben ik verantwoordelijk voor het kantoor in Moskou, [A] Trading BV, [GG] BV, [HH] BV heeft daar bij gehoord maar die heb ik verkocht, [G] BV. Middels [FF] is er een deelname van 49,7 % in [AAA] in [L], Rusland, ik heb daar net geen meerderheid in. Mijn betrokkenheid bij deze BV's loopt via mijn directeur/eigenaarschap van de Holding. De Holding is dan de bestuurder en ik ben dat als directeur van de Holding.’
Nadat [verdachte] is gevraagd of hij weet of het percentage invoerrecht afhankelijk is van het land van oorsprong van de aan te geven goederen verklaart hij als volgt:
29.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 16 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte]:
‘Ja, de Baltische staten hebben geen invoerrecht percentage. Er is een relatie tussen het te betalen invoerrecht, het land van oorsprong en de certificaten die erbij zitten zoals een form A en een CVO, een certificaat van oorsprong. Voor Rusland is dat een form A, voor de Baltische staten moest dat een Eur 1 certificaat zijn.’
30.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 14 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 8]:
‘[verdachte] was de baas. [verdachte] besliste.’
31.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 23 augustus 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
‘Ik weet dat er bepaalde trucks via Litouwen moesten gaan. Dit werd beslist door [verdachte].’
32.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een getuige, nummer 20771 van 7 augustus 2002, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
‘[Verdachte] staat boven alles. [Medeverdachte 1] was altijd verantwoording schuldig aan [verdachte].’
‘[Verdachte] gaf mij aan welke goederen ingeklaard moesten worden. Ik belde [verdachte] altijd op en legde hem voor welke auto met goederen er aan kwam en vroeg hem of ik de goederen in moest klaren. [Verdachte] vertelde wat er met de goederen moest gebeuren.
Ik zorgde er altijd voor dat ik een handtekening van [verdachte] had voor akkoord als ik goederen moest inklaren. Als [verdachte] er niet was, zorgde ik dat een directielid de handtekening zette op het voorblad van het truckdossier. De andere directieleden waren dan [medeverdachte 1] en [betrokkene 14]. Zij mochten namens [verdachte] een handtekening zetten… Het duurt een week of anderhalf voordat een certificaat van oorsprong gemaakt is. Dit certificaat werd geregeld door [betrokkene 6] van ons kantoor in Moskou. Dit gebeurde in opdracht van [medeverdachte 2] en [verdachte].’
33.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 10 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
‘[Verdachte] gaf aan dat een bepaalde vrachtwagen van Rusland via Litouwen moest rijden.’
34.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal gevoegd opgemaakt procesverbaal van verhoor van een verdachte, nummer 20771 van 12 oktober 2002, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2]:
‘[Verdachte] gaf eveneens aan [betrokkene 6] aan dat de truck via Litouwen moest lopen. Dit kon [betrokkene 6] zelf niet uitmaken. Dit lag heel dringend bij [verdachte]. Ik heb zelf ook wel aangegeven aan [betrokkene 6], uiteraard op uitdrukkelijk verzoek van [verdachte], dat de truck via Litouwen moest gaan.’
5.1
Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het standpunt van de verdediging dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft doen plegen, aangezien niet blijkt dat de uitvoerders van de ten laste gelegde gedragingen zelf niet voor die feiten strafrechtelijk aansprakelijk zouden zijn.
5.2
De ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2007 voorgedragen pleitnota bevat een onderdeel II, betrekking hebbende op de straftoemeting (subsidiair). Dat onderdeel bevat weer verschillende rubrieken, waaronder ‘E. De rol van de expediteurs is ook relevant’ (nrs. 92 tot en met 95), waarbij met de hand is bijgeschreven ‘verplaatsen naar vóór 64’. Ik neem aan dat rubriek E daardoor is gaan behoren tot onderdeel I, rubriek D, getiteld ‘Bewijsbaar feitelijk leidinggeven?’ De verplaatste rubriek E houdt het volgende in:
‘De expediteurs […] en [betrokkene 2] van [D]/[C] verklaren dat zij werden benaderd door operationele medewerkers van [B], waarmee zij waarschijnlijk [medeverdachte 3] en [betrokkene 4] bedoelden. Het is niet zo, dat zij telkens met hun vinger naar cliënt wijzen.
Overigens kan uit de stukken worden afgeleid, dat zij ten onrechte als ‘strafrechtelijk niet aansprakelijke’ douane-expediteurs zijn gekenschetst in de tenlastelegging.
Op pagina 33 van 1/OPV/1 wordt gerelateerd over valse dan wel het vervalsen van [F]-facturen. Verwezen wordt naar documenten 1/D3-11 t/m 15. Bij [B] bevond zich echter een originele factuur, maar bij [D] niet. Daar wordt zijdens [D] geen verklaring voor gegeven. [C]/[D] waren op de hoogte, c.q. konden op de hoogte zijn van de route, aangezien zij het transport verzorgden en uit Moskou opdrachten ontvingen. De documenten ([F] factuur en het certificaat EUR-1 uit Letland kwamen per koerier UPS vanaf [M], waaruit de afgelegde route kon worden afgeleid. Bovendien werden voor de inklaring bij [D] zelf facturen opgemaakt, hetgeen op een actieve rol van de betrokkenen duidt.
Voorzover uw Hof niet overtuigd is van de straffeloosheid van deze expediteurs, kan geen sprake zijn van doen plegen en zal voor deze onderdelen een vrijspraak dienen te volgen.’
5.3
Hazewinkel-Suringa/Remmelink omschrijft ‘doen plegen’ als ‘het opzettelijk bewerkstelligen door A van het uitvoeren van een strafbaar feit door B waarvoor B zelf om een of andere reden niet kan worden gestraft.’1. Kenmerkend voor het doen plegen is dat de uitvoerder (de onmiddellijke dader) straffeloos is. Bij bewezenverklaring van doen plegen moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de onmiddellijke dader niet strafrechtelijk aansprakelijk is.2.
5.4
De in de bewezenverklaring genoemde douane expediteurs [E] B.V., [C] en [D] B.V. hebben als feitelijke uitvoerders de vereiste goederenaangiftes gedaan. Over een nader onderzoek dat is verricht in de administratie van [D] bevat de aanvulling van het arrest het volgende:
‘Aanleiding onderzoek
(…)
Naar aanleiding van de op 12 april 2000 aangevangen controle bij [A] en [B] heeft de douane een derdenonderzoek ingesteld bij douane-expediteur [D]. In de vorm van een steekproef zijn ongeveer 15 dossiers van de douane-expediteur gecontroleerd. De controlerende ambtenaar heeft daarbij bevonden dat in meer dan de helft van de ter beschikking gestelde dossiers twee facturen voor dezelfde zending waren opgenomen, te weten een factuur met een hoge factuurwaarde en een factuur met een lage factuurwaarde. Het dossier bevat eveneens een van [A] afkomstig faxbericht gericht aan [betrokkene 2] (vermoedelijk bestemd voor [betrokkene 2]) bij [C] waarop met pen is geschreven: ‘inklaren op lage factuur’. Het faxbericht is blijkens een aanduiding van de voor de verzending gebruikte telefaxaansluiting verzonden door [G], een tot [H] behorende zusteronderneming van [B].
In een ander onderzocht dossier is een per fax verzonden factuur aangetroffen waarop is aangetekend: ‘deze rekening gebruiken voor de inklaring’.
Ook in dit dossier is voor dezelfde zending een factuur met een hogere waarde aangetroffen en blijkt het faxbericht te zijn verzonden door [G] / [B].
Het gevolg van het in de aangifte ten invoer voor het vrije verkeer aangeven van een te lage douanewaarde is dat er vermoedelijk opzettelijk te weinig invoerrecht wordt afgedragen.
De bevinding van de met de controle belaste ambtenaar was aanleiding de controle af te breken en contact op te nemen met de boete- / fraude coördinator van het Douanedistrict Arnhem. Na overleg met de afdeling account van de FIOD-ECD te Arnhem is besloten de officier van justitie in het arrondissement Arnhem omtrent de bevindingen te informeren waarna besloten is om op grond van artikel 81 van de Algemene Wet Rijksbelastingen (hierna AWR) op 22 juni 2000 over te gaan tot inbeslagname van de bedrijfsadministratie van [A], [B] en [C]/[D].’
En:
‘Onderzoek in administratie [C] / [D]
De bij [C] / [D] in beslag genomen bescheiden zijn nader onderzocht. De bevindingen van de ambtenaar van de Douane zijn als volgt:
De in beslag genomen dossiers bevatten 14 zogenaamde dubbele facturen met een gezamenlijke douanewaarde van € 225.000,00. Uitgaande van het voor de onderzochte goederen bij invoer uit Rusland ten tijde van de invoer gemiddeld geldende percentage invoerrecht (11% van de douanewaarde) bedraagt het vermoedelijke nadeel met betrekking tot de 14 ‘dubbele facturen’ ca. € 24.750,00.’
En:
‘Onderzoek in administratie [B] / [A]
(…)
Tevens zijn in de bij de douane-expediteur [C] / [D] in beslag genomen dossiers meerdere aan [B] gerichte verkoopfacturen aangetroffen, die kennelijk afkomstig zijn van de firma [F] in Letland. In deze facturen zijn met correctievloeistof gegevens onzichtbaar gemaakt. (1/D.3/10 t/m 15).’
5.5
In de gehele administratie van [D] zijn 14 zogenaamde dubbele facturen aangetroffen. Deze dubbele facturen hebben vermoedelijk betrekking op leveringen waarvoor commissie is betaald of waarop al dan niet het door [A]/[B] geleverde vlas is meegerekend. Op de lage facturen is deze commissie of een andere post niet meegerekend voor de douanewaarde, op de hoge facturen wel. Maar dat wil niet zonder meer zeggen dat [D] ook op de hoogte is geweest van de frauduleuze aangifte van een verkeerde oorsprong met behulp van deze of andere facturen. Het Hof heeft wel als bewijsmiddel 24 een verklaring opgenomen van een werkneemster van [D], inhoudende dat zij de aangiftes van invoer en uitvoer van het linnen van [B] BV opmaakte aan de hand van de informatie die zij van [B] BV kreeg, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat zij geen weet had van de werkelijke herkomst van het ingevoerde linnen, maar dat weerlegt nog niet de door de verdediging geponeerde stelling dat [D] op de hoogte was of kon zijn van de verkeerd aangegeven oorsprong omdat [D] het transport verzorgde en opdrachten uit Moskou ontving en dat bij [D] zelf de facturen werden opgemaakt. Daardoor blijft de mogelijkheid bestaan dat men zich binnen [D] wel strafbaar heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste aangifte van invoer en aan het opzettelijk niet voldoen aan de verplichting om correcte gegevens te verstrekken. Het Hof had deze mogelijkheid kunnen uitsluiten door, zoals de Rechtbank treffend heeft gedaan, voor het bewijs ook te gebruiken de verklaring van de directeur van [C]/[D], inhoudende dat de opdrachten kwamen van [medeverdachte 3], werkzaam in Nederland en dat de transporten van linnen vanaf Rusland of Letland naar Nederland niet door [C]/[D] werden verzorgd (document V6-01). Tevens had het Hof, evenals de Rechtbank, kunnen verwijzen naar de verklaring van [betrokkene 10], werkneemster van [D], inhoudende dat de chauffeur van de vrachtwagen alle documenten nodig voor de invoer bij zich had, waaronder de facturen van [F] en dat bij [D] alleen nog een instructie met de artikelnummers door [B] werd aangeleverd (document V10-01). Het Hof had er ook op kunnen wijzen dat deze gang van zaken werd bevestigd door [getuige 2], ook werkneemster van [D], die eveneens heeft verklaard dat de facturen werden gebracht door de chauffeur (document V7-01).
Nu het Hof, anders dan de Rechtbank, niet voldoende stellig de strafbaarheid van [C]/[D] heeft uitgesloten in reactie op het verweer van de verdediging, waarin bepaalde feiten zijn genoemd die zouden kunnen doen concluderen dat deze expediteurs op de hoogte waren van de Litouwen-route, lijkt mij de bewezenverklaring van het doen plegen onvoldoende met redenen omkleed.
Ten aanzien van douane expediteur [E] B.V. ligt dit anders, nu diens straffeloosheid kan worden opgemaakt uit de bewijsmiddelen 7 en 25 en wijzen de bewijsoverwegingen van het Hof niet op het tegendeel.
5.6
Hetgeen door de raadsman is aangevoerd met betrekking tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de douane expediteurs [C] en [D] B.V. in relatie tot het doen plegen kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
5.7
Het middel slaagt.
6.1
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op de goederenaangiften als land van herkomst Letland heeft vermeld, nu Letland daadwerkelijk het land van herkomst van de goederen is.
6.2
Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 8 februari 2007 aangehechte pleitnota hebben de raadslieden van de verdachte aldaar, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, aangevoerd:
‘Herkomst
Bij zowel primair als subsidiair is onder 1 ten laste gelegd dat ‘valselijk en/of in strijd met de waarheid als land van herkomst Letland vermeld’ is. De verdediging is van mening dat dit bestanddeel niet bewezen kan worden, nu Letland terecht als land van herkomst moet worden aangemerkt. Vrijspraak van zowel het primair als subsidiair onder 1 tenlastegelegde zal dan ook moeten volgen. Taalkundig bezien komen de goederen, waar de aangiften in kwestie op zien, uit Letland en dus is de herkomst ook Letland. In de douanecontext is dat niet anders. Verwezen kan kortheidshalve worden naar het gezaghebbende handboek ‘Douanerechten; Inleiding tot het communautaire douanerecht’ van mrs. E.N. Punt en D.G. van Vliet (Fiscale Monografieën nr. 90, uitgeverij Kluwer, 2000, p. 128) alsmede naar punt 3 van het arrest E. Amelynck van het Europees Hof van Justitie van de EG d.d. 25 september 1997, nr. C-237/96 (Jur 1997, bladzijde 1-5103).’
6.3
In zijn arrest heeft het Hof onder het kopje ‘Bewijsverweren’, voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang, overwogen:
‘Tot slot is door de verdediging onder meer nog betoogd dat in de tekst van de tenlastelegging onder 1 als land van herkomst Letland is vermeld. De verdediging is van mening dat dit bestanddeel niet bewezen kan worden, nu Letland terecht als land van herkomst moet worden aangemerkt.
Het hof volgt de verdediging niet in dit betoog, nu uit de stukken blijkt dat de goederen via Letland vanuit Rusland naar Nederland zijn vervoerd. Er is dan ook geen sprake van dat Letland als land van herkomst in de zin van oorsprong dient te worden aangemerkt.’
6.4.1
Het middel valt uiteen in verschillende klachten, waarbij telkens de begrippen ‘herkomst’ en ‘oorsprong’ een belangrijke rol vervullen. Alvorens in te gaan op de in het middel opgeworpen klachten wordt hieronder uiteen gezet wat onder deze begrippen wordt verstaan.
6.4.2
De Europese Gemeenschap is gefundeerd op een douane-unie.3. Binnen een douane-unie zoals de EG kan aan de binnen- en buitengrenzen worden gecontroleerd op de herkomst van goederen, terwijl in de douane-unie zelf, de interne markt van de EG, grenscontroles afwezig zijn. In het handelsverkeer tussen de lidstaten van de EG is de hoofdregel van toepassing dat alle goederen die zich in de douane-unie bevinden, als zijnde in het vrije verkeer worden gezien.4. Een goed dat tussen twee deelnemende landen wordt vervoerd, heeft aldus de status van ‘vrij goed’.5. De herkomst van een goed uit het vrije verkeer houdt binnen een douane-unie in dat volledig wordt afgezien van heffing van douanerechten. Van vrij verkeer van goederen is sprake als de goederen:
- —
van oorsprong zijn uit de lidstaten of
- —
zich al in het vrije verkeer bevinden.6.
Als zich bevindend in het vrije verkeer van een lidstaat worden beschouwd producten uit derde landen waarvoor a. de verschuldigde douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn voldaan, b. geen gehele of gedeeltelijke teruggave van die rechten en heffingen is verleend.7.
6.4.3
Het Handboek Douane8. vermeldt het volgende inzake de begrippen ‘herkomst’ en ‘oorsprong’:
‘3.1. Het begrip ‘herkomst’
Bij het uitvoeren van uw douanewerkzaamheden komt u met twee varianten van het begrip herkomst of land van herkomst in aanraking:
- a.
herkomst in het kader van de handelsstatistiek;
- b.
herkomst in relatie tot het al dan niet verschuldigd zijn van douanerechten bij invoer.
- ad a.
Het land van herkomst in het kader van de handelsstatistiek (bijvoorbeeld de vermelding in een aangifte voor het in het vrije verkeer brengen) is het laatste land vanwaar de goederen met bestemming de Gemeenschap (Nederland) werden verzonden. Op dit begrip gaan we hier niet verder in.
- ad b.
Het land van herkomst voor de toepassing van een preferentieel tarief of zelfs het volledig achterwege laten van de heffing van douanerechten bij invoer, is het land (of gebied) waar de goederen in het vrije verkeer waren. Hierover gaan de volgende paragrafen.
(…)
3.2.2. Herkomst Gemeenschap
(…)
Oorsprong
Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap geeft geen definitie van het begrip oorsprong. Artikel 23 van het CDW9. geeft deze definitie wel: goederen worden als van oorsprong beschouwd indien ze geheel en al zijn verkregen in een land (het douanegebied van de Gemeenschap) zonder toevoeging van materialen die zijn ingevoerd uit landen of gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap.’
6.4.4
Het eerste lid van art. 23 van de Verordening (EEG) Nr. 2913/92 van de Raad (van de Europese Unie) van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek10. geeft als definitie van ‘oorsprong’:
‘Van oorsprong uit een land zijn goederen die geheel en al in dat land zijn verkregen.’
Verder vermeldt art. 24 van diezelfde verordening:
‘Goederen bij welker vervaardiging twee of meer landen betrokken zijn geweest, zijn van oorsprong uit het land waar, in een daartoe ingerichte onderneming, de laatste ingrijpende en economisch verantwoorde verwerking of bewerking heeft plaatsgevonden die hetzij tot de fabricage van een nieuw produkt heeft geleid, hetzij een belangrijk fabricagestadium vertegenwoordigt.’
6.4.5
E.N. Punt en D.G. van Vliet duiden het onderscheid tussen ‘oorsprong’ en ‘herkomst’ als volgt aan:
‘In een douane-unie is het vrije goederenverkeer niet alleen van toepassing op goederen van oorsprong uit de deelnemende staten, maar ook op goederen uit derde landen, die in een van de deelnemende landen zijn ingevoerd in het vrije verkeer. Ter onderscheiding van oorsprong wordt deze status van de goederen ook wel ‘herkomst’ genoemd.’11.
6.4.6
Het douanegebied van de Gemeenschap omvat het grondgebied van de lidstaten. De Republiek Letland en de Republiek Litouwen behoren sinds 1 mei 2004 tot de lidstaten van de Gemeenschap.
6.4.7
Tussen de EU en een aantal derde landen zijn verdragen of overeenkomsten tot stand gekomen middels welke afspraken zijn gemaakt over de wederzijds te heffen invoerrechten. Ook met Letland en Litouwen golden in de jaren die in de tenlastelegging zijn genoemd zulke associatieverdragen. In zulke verdragen wordt overeengekomen dat op de te verhandelen goederen die afkomstig zijn uit de betreffende landen of gebieden verlaagde of nultarieven gelden. Deze worden preferentiële tarieven genoemd. Om te beletten dat goederenstromen uit derde landen via landen met de laagste tarieven op de EG-markt komen, wordt de toepassing van het preferentiële tarief beperkt tot goederen van oorsprong uit de landen waarmee overeenkomsten zijn gesloten.12. Zo bestaat er een preferentiële regeling tussen de Gemeenschap en ontwikkelingslanden in het kader van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS).13. Op de lijst van in het kader van het APS begunstigde landen staat onder meer Rusland.14.
6.4.8
Het Associatieverdrag van de EG enerzijds en Letland anderzijds15. schafte de douanerechten bij invoer in de Gemeenschap op producten van oorsprong uit Letland met ingang van 1 januari 1995 af (art. 10 lid 1 Verdrag). Bij het verdrag behoren Protocollen. Protocol 3 definieert het begrip ‘producten van oorsprong’ en schrijft methoden van administratieve samenwerking voor. Art. 2 van dit Protocol omschrijft onder 2 als producten van oorsprong uit Letland:
- ‘a)
geheel en al in Letland verkregen producten, in de zin van artikel 5 van dit Protocol;
- b)
in Letland verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in Letland een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit Protocol.’
Art. 5 omschrijft weer nader wat dient te worden verstaan onder ‘geheel en al verkregen producten’. Kort gezegd komt deze omschrijving erop neer dat zulke producten uitsluitend en volkomen zijn geproduceerd in Letland. Art. 6 omschrijft wat onder een toereikende bewerking of verwerking dient te worden verstaan. Van zo een bewerking of verwerking is sprake wanneer het verkregen product onder een andere post wordt ingedeeld dan die waaronder alle niet van oorsprong zijnde materialen vallen die bij de vervaardiging zijn gebruikt.
6.4.9
Het bewijs dat een goed van oorsprong is wordt geleverd door het overleggen van certificaten van oorsprong. De te gebruiken certificaten van oorsprong inzake het handelsverkeer met de Gemeenschap waren in geval van Letland en Litouwen een Eur. 1 certificaat.16. In geval van Rusland moet een Form. A overgelegd worden.17.
Verordening 2454/93 van 2 juli 1993 (Uitvoeringsverordening CDW)18. bevat, ter uitvoering van het CDW, bepalingen over de wijze van aangifte en geeft daarvoor modellen. Artikel 208 lid 1 van deze Verordening schrijft voor dat het enige document (ED) wordt aangeboden in sets van een aantal exemplaren. Die sets kunnen worden samengesteld uit een aantal exemplaren overeenkomstig het model in bijlage 32. Bijlage 37 bij de Verordening bevat een toelichting bij het gebruik van de formulieren. Onderdeel C van bijlage 37 beschrijft de formaliteiten in verband met de andere douaneregelingen bij invoer en is van toepassing op het formulier van bijlage 32. Over rubriek 15 van het formulier schrijft de toelichting:
‘15. Land van verzending/uitvoer
Vermelding van het land waaruit de goederen zijn uitgevoerd. De Lid-Staten kunnen bepalen dat dit vak niet behoeft te worden ingevuld indien zij invulling van vak 15a verplicht stellen.
(…)
In vak 15a vermelding van het betrokken land in de daartoe vastgestelde communautaire code.
De Lid-Staten kunnen bepalen dat dit vak niet behoeft te worden ingevuld indien zij invulling van vak 15 verplicht stellen.’
Rubriek 16 van het formulier heeft de titel ‘Land van oorsprong’. De toelichting bij deze rubriek luidt, voorzover hier relevant, als volgt:
‘16. Land van oorsprong
Invulling van dit vak kan slechts verplicht worden gesteld voor zover de EG-wetgeving dit toestaat.
Indien de aangifte op artikelen van verschillende oorsprong betrekking heeft, wordt ‘diverse’ ingevuld. De Lid-Staten kunnen bepalen dat dit vak niet behoeft te worden ingevuld wanneer zij invulling van vak 34 verplicht stellen.’
Ook rubriek 34 is van een toelichting voorzien, en wel van de volgende inhoud:
‘34. Code land van oorsprong
Vermelding in vak 34a van het in vak 16 vermelde land in de daartoe vastgestelde communautaire code.’
De land- en goederencodes die in bijlage 32 dienen te worden ingevuld zijn te vinden op de Taric-website. Taric (‘Tarif integré des Communautés européennes’) staat voor een gecombineerde nomenclatuur op het gebied van douanerechten, douanestatistieken en tarieven van de EG.19. De Russische Federatie heeft als landnummer 075, Letland 054.
6.4.10
In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat voor zover het Hof het begrip ‘land van herkomst’ heeft gelijkgesteld aan ‘land van verzending’, de bewezenverklaring onbegrijpelijk althans ontoereikend is gemotiveerd. Gesteld wordt dat op de op naam van [B] ingediende aangiften over de jaren 1998–2000 niet de begrippen ‘herkomst’ of ‘land van herkomst’ voorkomen.20.
6.4.11
De in de toelichting op het middel bedoelde aangiften zijn zogenaamde aangiften IM4, die bestemd zijn voor het doen van aangifte van goederen ten invoer voor het vrije verkeer. Om in aanmerking te komen voor een preferentieel tarief of zelfs het volledig achterwege laten van de heffing van douanerechten bij invoer van goederen dient bij een aangifte IM4 een certificaat van oorsprong (Eur. 1 bij Letland/Litouwen vóór 1 mei 2004 of Form A bij Rusland) en een inkoopfactuur te worden overlegd aan de douane.
6.4.12
De aanduiding IM4 wordt gebruikt voor de invoer van goederen in het vrije verkeer met als herkomst een plaats buiten het douanegebied van de Gemeenschap. Zoals hierboven is weergegeven onder 6.4.3 vermeldt het Handboek Douane twee varianten van het begrip ‘land van herkomst’. In het geval van vermelding in een IM4-aangifte voor het in het vrije verkeer brengen gaat het om het land buiten de Gemeenschap vanwaar de goederen met bestemming de Gemeenschap (Nederland) werden verzonden. Tot 1 mei 2004 waren Letland en Litouwen nog geen lid van de Gemeenschap maar derde landen. De Associatieverdragen bewerkten dat op de invoer van linnen uit Letland in de Gemeenschap geen rechten werden geheven, zodat dit linnen in de Gemeenschap in het vrije verkeer kon worden ingevoerd. Maar dat gold volgens artikel 2 van het Derde Protocol bij het Associatieverdrag met Letland enkel voor geheel en al in Letland verkregen producten, producten die dus van oorsprong uit Letland waren. Overeenkomstig de door Punt en Van Vliet aanbevolen terminologie is linnen (geheel en al) uit Letland afkomstig aan te duiden als ‘herkomst Letland’ omdat er geen invoerrechten werden geheven op producten die van oorsprong uit derde land Letland kwamen. Het land van verzending betreft aldus het land van herkomst. De valse aangiften wilden de schijn wekken dat het linnen geheel en al in Letland was geproduceerd en van daaruit in de Gemeenschap ingevoerd, welke voorstelling van zaken tot gevolg zou hebben dat geen invoerrechten zouden worden geheven en dat het linnen werd toegelaten tot het vrije verkeer. Maar het linnen was niet van oorsprong uit Letland afkomstig en werd evenmin vanuit Letland verzonden, waardoor aan het linnen een valse herkomst werd gegeven.
Op de op naam van [B] ingediende aangiften over de jaren 1998–2000 staat het ‘land van verzending’ telkens vermeld. Voor zover het Hof in de bewezenverklaring ‘land van herkomst’ heeft gelijkgesteld met ‘land van verzending’ getuigt 's Hofs oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dit niet onbegrijpelijk.
6.4.13
Voorts bevat de toelichting op het middel de klacht dat voor zover het Hof het begrip ‘land van herkomst’ heeft opgevat als ‘land van oorsprong’, dit oordeel onbegrijpelijk althans onvoldoende is gemotiveerd.
6.4.14
‘Oorsprong’ en ‘herkomst’ zijn, zoals in de toelichting op het middel ook wordt gesteld, in het douanerecht twee afzonderlijke begrippen, maar geen begrippen die elkaar per definitie uitsluiten. Linnen dat geheel en al in Letland is geproduceerd is, zoals gezegd, van oorsprong uit Letland. Door de Associatieovereenkomst mocht dat linnen, zonder dat nadere rechten behoefden te worden voldaan, in het vrije verkeer van de Gemeenschap worden gebracht. Die status in de Gemeenschap wordt aangeduid met ‘herkomst’. Het Hof heeft dat in zijn arrest ook niet miskend. Op de IM4-aangiften staat zoals eerder opgemerkt niet ‘land van herkomst’ genoemd, maar wel ‘land van oorsprong’ en ‘land van verzending’.
Voor uit Letland oorspronkelijk afkomstig linnen gold geen invoerrecht, voor Rusland golden respectievelijk de volgende percentages; 1998 11,6%, 1999 11,0% en 2000 10,4%.
6.4.15
In de onderhavige zaak is door [B] telkens een Eur. 1 certificaat overgelegd en is dusdoende aanspraak gemaakt op het preferentiële 0% tarief dat voor Letland gold, terwijl het preferentiële invoerrecht dat is gesteld op linnen van oorsprong uit Rusland had moeten worden geheven. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat de goederen via Litouwen vanuit Rusland naar Nederland zijn vervoerd. Er is dan ook geen sprake van dat Letland als land van herkomst dient te worden aangemerkt. De klacht dat het Hof het begrip ‘land van herkomst’ heeft gelijkgesteld aan ‘land van oorsprong’, faalt bezien tegen de achtergrond van de inhoud van de Associatieovereenkomst met Letland en van het daarbij behorende Derde Protocol. ‘Herkomst Letland’ hield in dat geen invoerrechten behoefden te worden betaald en dat goederen konden worden toegelaten tot het vrije verkeer in de Gemeenschap, mits deze goederen van oorsprong uit Letland kwamen. Dat heeft het Hof niet miskend.
6.4.16
Voorts wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat op de op naam van [B] ingediende aangiften over de jaren 1998–2000 gecodeerd als A1, A8 en A9, noch ‘Letland’ noch de landencode voor Letland, te weten 054, wordt genoemd.
6.4.17
Op de aangifte A1 staat vermeld:
- —
als land van verzending: Letland
- —
als code van land van verzending: 054
- —
als land van bestemming: Nederland
- —
als code van land van bestemming: 003
- —
als land van oorsprong: niet ingevuld
- —
als code van land van oorsprong: 075 (=Rusland)
Op de aangifte A8 staat vermeld:
- —
als land van verzending: Litouwen
- —
als code van land van verzending: 055
- —
als land van bestemming: Nederland
- —
als code van land van bestemming: 003
- —
als land van oorsprong: niet ingevuld
- —
als code van land van oorsprong: 075 (= Rusland)
Op de aangifte A9 staat vermeld:
- —
als land van verzending: Litouwen
- —
als code van land van verzending: 055
- —
als land van bestemming: Nederland
- —
als code van land van bestemming: 003
- —
als land van oorsprong: niet ingevuld
- —
als code van land van oorsprong: 055 (= Litouwen)
6.4.18
Op de aangiften gecodeerd als A8 en A9 staat als land van verzending niet Letland, maar Litouwen vermeld. In zoverre het middel daarover klaagt, slaagt het, maar dit behoeft niet tot cassatie te leiden nu het Hof in de gebezigde bewijsmiddelen verwijst naar een dossier waarin 135 aangiften zijn opgenomen en bewezen heeft verklaard ‘(in totaal circa 130) aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM 4) van een groot aantal rollen linnen (weefsels van vlas)’. Ik merk terzijde op dat ook de aangiften A83 en A96 als code voor het land van oorsprong niet 054 opgegeven maar respectievelijk 055 en 075. Voorts ontbreken er enige aangiften. Mijns inziens heeft het Hof ten onrechte de aangiften niet als bewijsmiddel in de aanvulling opgenomen, hetgeen het Hof overigens had kunnen doen door onder een aparte rubriek in die aanvulling te verwijzen naar de aangiften nr. 1 tot en met nr. 135 telkens inhoudende als land van verzending Letland en als code voor het land van oorsprong 054, met uitzondering van de aangiften A1, A8, A9, A83, A96 en de aangiften A129 tot en met A134. Maar nu het middel hierover niet klaagt zie ik geen grond om op dit gebrek te adviseren het arrest te vernietigen.
6.4.19
Artikel 359, tweede lid, Sv dwingt de rechter tot nadere motivering, indien hij afwijkt van een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het moet dan gaan om een duidelijk en door argumenten geschraagd standpunt dat is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. De aard van het standpunt en de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten zijn bovendien mede bepalend voor de mate waarin de rechter nader dient te motiveren.
6.4.20
De raadsman van verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat het bestanddeel ‘valselijk en/of in strijd met de waarheid als land van herkomst Letland heeft vermeld’ niet kan worden bewezen, nu Letland terecht als land van herkomst moet worden aangemerkt. Het Hof is tot een ander oordeel gekomen en heeft dit neergelegd in de gebezigde bewijsmiddelen en zijn nadere bewijsoverweging zoals onder 6.3 is weergegeven. Gelet op de inhoud van het door de verdediging aangevoerde was het Hof op grond van art. 359 lid 2 Sv niet gehouden tot een nadere motivering van die keuze. De bewezenverklaring is dus toereikend gemotiveerd.
6.4.21
Het middel faalt.
7.1
Het derde middel bevat de klacht dat de bestreden uitspraak ten onrechte niet de artikelen 47 en 51 Sr vermeldt als wettelijke voorschriften waarop de strafoplegging mede is gegrond.
7.2
Ingevolge art. 358 lid 4 Sv dienen in het vonnis de wettelijke voorschriften te worden vermeld welke de toegepaste verbods- en strafbepalingen inhouden, welke de onmiddellijke grondslag der veroordeling uitmaken. Het middel is terecht voorgesteld wat betreft artikel 47 Sr.21. De Hoge Raad kan 's Hofs verzuim op de voet van art. 441 Sv herstellen door artikel 47 Sr alsnog aan te halen.
7.3
Art. 51 Sr is eveneens ten onrechte niet in het vonnis aangehaald. Ook hier kan de Hoge Raad corrigerend optreden.
8.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 28 februari 2007 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 20 februari 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, dus vier maanden na het verstrijken van de termijn van acht maanden. Ten tijde van het nemen van deze conclusie zijn al meer dan twee jaren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
9.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑10‑2009
Zie HR 20 juni 1932, NJ 1933, 117; HR 29 juni 1936, NJ 1937, 29; HR 20 september 1993, NJ 1994, 35 m.nt. Th.W.v.V.; HR 17 oktober 2006, LJN AU8286, NJ 2006, 575.
Handboek Douane, hoofdstuk 8.00.00, par. 3.2.2.
E.N. Punt & D.G. van Vliet, Douanerechten. Inleiding tot het communautaire douanerecht, Fiscale monografieën nr. 90, Deventer: Kluwer 2000, p. 128.
Handboek Douane, hoofdstuk 8.00.00, par. 3.2.
Het Communautair Douanewetboek.
PB L 302 van 19 oktober 1992, p. 17. Inmiddels is deze verordening vervangen door Verordening (EG) Nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek), PB L 145 van 4 juni 2008. Zie voor de huidige definitie van ‘oorsprong’ art. 36.
E.N. Punt & D.G. van Vliet, Douanerechten. Inleiding tot het communautaire douanerecht, Fiscale monografieën nr. 90, Deventer: Kluwer 2000, p. 128.
E.N. Punt & D.G. van Vliet, 2000, p. 121.
Handboek Douane, hoofdstuk 8.00.00, par. 2.2 onder n.
Zie bijlage 2 bij hoofdstuk 8.00.00 van het Handboek Douane.
PB L 26 van 2.2.1998, blz. 3-255.
Art. 16Protocol 3.
Het certificaat van oorsprong FORM. A dient alleen als oorsprongsbewijs in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS).
Oorspronkelijk PB L 253 van 11 oktober 1993, p. 1 e.v. Zie PB van 1 juli 2000.
Ingesteld bij verordening (EG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 (Publicatieblad L 256 van 7.9.1987).
Een overzicht van deze aangiften is in het dossier opgenomen onder O/D.25/01 (map 3) en de aangiften zijn ieder gecodeerd met de letter A gevolgd door een nummer (map 10).
Zie HR 19 maart 1928, NJ 1928, p. 764.