Hof Amsterdam, 29-05-2013, nr. 23-001023-10
ECLI:NL:GHAMS:2013:1608
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-05-2013
- Zaaknummer
23-001023-10
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:1608, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑05‑2013; (Hoger beroep)
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2010:BK0688
Uitspraak 29‑05‑2013
Inhoudsindicatie
De douane-expediteur JM heeft gedurende een periode van ongeveer één jaar invoeraangiften (IM 4) ingediend voor het bedrijf van de verdachte, onder overlegging van valse certificaten van oorsprong (EUR 1) en inkoopfacturen van de firma L., welk feit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven. Verdachte heeft door zo te handelen de nationale en internationale douaneregelingen gefrustreerd. Voorts heeft zijn handelen niet alleen nadeel voor ’s Rijks schatkist doen ontstaan, maar ook voor de douane-expediteur JM.
Partij(en)
parketnummer: 23-001023-10
datum uitspraak: 29 mei 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 9 februari 2010 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 27 april 2006 in de strafzaak onder parketnummer 05-090113-02 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres] .
Procesgang
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte voor het - onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Arnhem heeft in hoger beroep bij arrest van 22 februari 2007 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 9 februari 2010 het arrest van het gerechtshof Arnhem vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam verwezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 april 2006 en, na verwijzing op de terechtzittingen van dit hof van 22 april 2013 en 15 mei 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1: [A] B.V. en/of [B] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
de (strafrechtelijk niet aansprakelijke) douane expediteurs
[C] en/of
[D] BV en/of
[E]
een of meer (in totaal circa 130) aangift(en) ten invoer voor het vrije verkeer (IM 4) van een (groot) aantal rollen linnen (weefsel van vlas) zijnde ingevolge wettelijke bepalingen (Douanewet) een vereiste goederenaangifte, (telkens) onjuist of onvolledig heeft doen doen, immers was/waren in die aangifte(n) (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid als land van herkomst Letland vermeld, zulks terwijl het feit (de feiten) er toe strekte(n) dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven terwijl hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot dat feit opdracht heeft gegeven, althans feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
althans indien vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
“ [A] B.V. en/of [B] B.V.” op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer (circa 130) aangift(en) ten invoer voor het vrije verkeer (IM 4) van een (groot) aantal rollen linnen (weefsels van vlas), zijnde ingevolge wettelijke bepalingen (Douanewet) een vereiste goederenaangifte, (telkens) onjuist of onvolledig heeft gedaan, immers was/waren in die aangifte(n) (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid als land van herkomst Letland vermeld, zulks terwijl het feit (de feiten) ertoe strekte(n) dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot dat feit opdracht heeft gegeven, althans feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
2:
[A] B.V. en/of [B] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
de (strafrechtelijk niet aansprakelijke) douane expediteurs
[C] en/of
[D] BV en/of
[E] ,
terwijl op die douane expediteur(s) ingevolge wettelijke bepaling(en) (Douanewet) de verplichting rustte tot het vertonen en/of overgeven en/of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, valse en/of vervalste gegevensdragers heeft doen overleggen en/of doen overgeven en/of voor raadpleging ter beschikking doen stellen,
te weten valse en/of vervalste certifica(a)t(en) van oorsprong (EUR 1) en/of valse en/of vervalste facturen (op naam van [F] )
zulks terwijl het feit er toe strekte dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven,
terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot dat feit opdracht heeft gegeven, althans feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
[A] B.V. en/of [B] B.V.
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
terwijl op haar ingevolge wettelijke bepaling(en) (Douanewet) de verplichting rustte tot het vertonen en/of overgeven en/of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers,
valse en/of vervalste gegevensdragers heeft overgelegd en/of overgegeven en/of voor raadpleging ter beschikking gesteld,
te weten valse en/of vervalste certifica(a)t(en) van oorsprong (EUR 1) en/of valse en/of vervalste facturen (op naam van [F] )
zulks terwijl het feit er toe strekte dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven,
terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot dat feit opdracht heeft gegeven, althans feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen.
De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Nadere overwegingen ten aanzien van feit 1
De verdachte wordt verweten - kort gezegd - dat de invoeraangiften (IM 4) onjuist of onvolledig zijn gedaan omdat daarin in strijd met de waarheid als land van herkomst Letland is vermeld, terwijl dit feit er toe strekte dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, zoals bedoeld in artikel 48 van de Douanewet.
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
Voor zover relevant houdt artikel 48 van de Douanewet het volgende in:
1. Degene die:
a. een ingevolge wettelijke bepalingen vereiste aangifte onjuist of onvolledig doet;
(…)
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
3. Degene die opzettelijk een der feiten begaat, omschreven in het eerste lid, onderdeel a of b, onder 3°, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven rechten.
Dit betekent dat het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte zonder dat het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, een overtreding oplevert, terwijl het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte terwijl het feit er wel toe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven een misdrijf oplevert.
Terecht heeft de verdediging erop gewezen dat het begrip ‘herkomst’ of ‘land van herkomst’ niet voorkomt op de invoeraangiften. Wel worden daarin genoemd de begrippen ‘land van verzending’ en ‘land van oorsprong’.
De advocaat-generaal heeft zich ter zake op het standpunt gesteld dat ‘herkomst’ en ‘verzending’ in het douanerecht inwisselbare begrippen zijn en dat daar waar in de tenlastelegging nu ‘herkomst’ staat, dient te worden gelezen ‘verzending’.
Uitgaande van de juistheid van de stelling van de advocaat-generaal kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen voor het in artikel 48, derde lid, van de Douanewet strafbaar gestelde misdrijf. Het hof wijst er in dit verband op dat op basis van het Associatieverdrag tussen Letland en de Europese Gemeenschap vanaf 1 januari 1995 tot 1 mei 2004 (toen Letland lid werd) geen douanerechten bij invoer werden geheven voor goederen die van oorsprong uit Letland kwamen. Hieronder dient - kort gezegd - te worden verstaan goederen (die uitsluitend en volkomen) in Letland zijn geproduceerd. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake. Het ging immers om in Rusland geproduceerde linnen. Nu te dezen voor de heffing van rechten bij invoer de oorsprong van goederen, en niet de herkomst, bepalend is, leidt dit in het onderhavige geval tot de conclusie dat het doen van aangifte er alleen toe kan strekken dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, indien op die aangifte (in strijd met de waarheid) als land van oorsprong van het goed Letland is vermeld. Op de aangiften is weliswaar als land van oorsprong ten onrechte Letland vermeld, dit is evenwel niet ten laste gelegd. De verdachte dient, gelet op het voorgaande, te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde misdrijf.
Dan blijft over de in artikel 48, eerste lid, van de Douanewet ten laste legde overtreding, te weten het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte.
Het hof overweegt in dit verband dat het recht tot strafvordering, ingevolge artikel 72, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van overtredingen na tien jaren vervalt. Het hof zal in deze zaak op 29 mei 2013 arrest wijzen. Dit betekent dat het recht tot strafvordering ten aanzien van overtredingen gepleegd vóór 29 mei 2003 is vervallen. Aangezien de onderhavige overtredingen zijn gepleegd in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, zal het hof het openbaar ministerie derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de strafvervolging van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde voor wat betreft de impliciet ten laste gelegde overtreding.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 primair: [B] B.V. op tijdstippen in de periode van 30 november 1999 tot en met 5 december 2000 in Nederland, opzettelijk de strafrechtelijk niet aansprakelijke douane expediteur [E] , terwijl op die douane expediteur ingevolge wettelijke bepalingen (Douanewet) de verplichting rustte tot het vertonen en overgeven en voor raadpleging ter beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, valse gegevensdragers heeft doen overleggen en doen overgeven en voor raadpleging ter beschikking doen stellen, te weten valse certificaten van oorsprong (EUR 1) en valse facturen op naam van [F] zulks terwijl het feit er toe strekte dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven, terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
Hetgeen onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2
Voor de strafbaarheid van doen plegen is opzet vereist van de middellijke dader (in dit geval de verdachte) en straffeloosheid van de onmiddellijke dader (in dit geval de douane-expediteurs).
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
Ten aanzien van de douane-expediteurs [C] en [D] is gebleken dat zij naast het doen van de invoeraangiften (IM4) verantwoordelijk waren voor het transport van het desbetreffende linnen vanuit Rusland. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat van de straffeloosheid van die douane-expediteurs onvoldoende uit het dossier is gebleken, in zoverre zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde doen plegen door die transporteurs.
Anders ligt het voor wat betreft douane-expediteur [E] .
Vooropgesteld wordt dat de bewijsminimumregel, anders dan door de verdediging is bepleit, slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring en dat onderdelen daarvan wel degelijk op een enkele getuigenverklaring mogen berusten.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat douane-expediteur [E] in de periode van 30 november 1999 tot en met 5 december 2000 aan de douane valse of vervalste certificaten van oorsprong (EUR 1) en inkoopfacturen van de firma [F] heeft overgelegd. Immers, op de in die periode overlegde EUR 1 certificaten is Letland als land van oorsprong van het linnen genoemd, terwijl het linnen in werkelijkheid in Rusland werd geproduceerd. Blijkens mededelingen van een vertegenwoordiger van [F] bestond (in die periode) in het geheel geen zakelijke relatie tussen die firma en de bedrijven van de verdachte.
Het hof acht de verklaringen van [naam 1] met betrekking tot de straffeloosheid van [E] betrouwbaar. Het enkele feit dat [E] de in de door (de medewerkers van) de verdachte aangeleverde documenten voorkomende onregelmatigheden niet heeft gesignaleerd en/of nader heeft onderzocht, wat daarvan ook zij, maakt dit niet anders. Het hof laat ter zake meewegen dat de verdachte, die ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd, op dit punt geen verklaring heeft afgelegd die tot een ander oordeel noopt. Ook aan de verklaring van de verdachte dat hij door [E] geleden schade heeft willen vergoeden, komt in dit verband betekenis toe.
De verdediging heeft er op gewezen dat de medewerkers van het bedrijf van de verdachte er belang bij hebben in hun verklaringen hun eigen aandeel in de tenlastgelegde feiten zo klein mogelijk te maken. Om die reden zijn de verklaringen van de medewerkers volgens de verdediging niet betrouwbaar.
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ten aanzien van zijn eigen handelen acht het hof de verklaringen van de medewerkers voldoende betrouwbaar voor zover het betreft het handelen van verdachte. Dat één of meer medewerkers van verdachte eveneens op de hoogte zouden zijn geweest van de fraude, wat daar ook van zij, doet geen afbreuk aan de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van verdachte.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
telkens
het doen plegen van ingevolge wettelijke bepalingen verplicht zijn tot het vertonen, overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, valse of vervalste gegevensdragers vertonen, overgeven en voor raadpleging beschikbaar stellen, opzettelijk begaan, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Arnhem heeft bij vonnis van 27 april 2006 de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank Arnhem had bij verkort vonnis van 13 april 2006 de benadeelde partij [E] B.V. niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair wordt vrijgesproken en voor het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uur, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De douane-expediteur [E] heeft gedurende een periode van ongeveer één jaar invoeraangiften (IM 4) ingediend voor het bedrijf van de verdachte, onder overlegging van valse certificaten van oorsprong (EUR 1) en inkoopfacturen van de firma [F] , welk feit ertoe strekte dat te weinig rechten bij invoer werden geheven. Verdachte heeft door zo te handelen de nationale en internationale douaneregelingen gefrustreerd. Voorts heeft zijn handelen niet alleen nadeel voor ’s Rijks schatkist doen ontstaan, maar ook voor de douane-expediteur [E] .
Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 april 2013 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Immers, tussen het moment waarop de verdachte is aangehouden (op 15 oktober 2000) en tussen wijzen van het arrest door dit hof (op 29 mei 2013) is een periode van ongeveer twaalf jaar en zeven maanden verstreken, waar dit maximaal acht jaren had mogen duren.
Het hof zou zonder evengenoemde constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, naast een werkstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, zal worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Deze is passend en geboden.
Deze straf is (aanzienlijk) lager dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een daarbij behorend lager bedrag van de benadeling komt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 48 van de Douanewet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde misdrijf heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde overtreding.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A. Bijlsma en mr. G. Oldekamp, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2013.
Mr. Bijlsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.