De zaken 16/05534 ([medeverdachte 1]), 16/05323 ([verdachte]), 16/05509 ([medeverdachte 3]), 17/00263 ([medeverdachte 5]) en 17/01703 ([medeverdachte 4]) hangen samen. In al deze zaken wordt vandaag geconcludeerd.
HR, 03-04-2018, nr. 16/05323
ECLI:NL:HR:2018:490
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-04-2018
- Zaaknummer
16/05323
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:490, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:274
ECLI:NL:PHR:2018:274, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:490
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen woningoverval. Falende bewijsklacht m.b.t. daderschap verdachte. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/05509, 16/05534, 17/00263 en 17/01703.
Partij(en)
3 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05323
JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2016, nummer 23/001757-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2018.
Conclusie 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen woningoverval. Falende bewijsklacht m.b.t. daderschap verdachte. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/05509, 16/05534, 17/00263 en 17/01703.
Nr. 16/05323
Mr. A.J. Machielse
Zitting: 6 februari 2018 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 26 oktober 2016 voor 1: diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Voorts heeft het hof de vordering van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Mr. A.M.J. Comans, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. J.S. Nan, advocaat te Den Haag, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie, welk middel in verschillende onderdelen uiteen valt.
3.1. De overkoepelende klacht is dat het hof op onbegrijpelijke wijze de resultaten van het opsporingsonderzoek heeft geïnterpreteerd in de richting van het daderschap van verdachte aan de overval. Uitgangspunt van het hof is volgens de steller van het middel het resultaat van het DNA-onderzoek geweest. In de overwegingen over de resultaten van het DNA-onderzoek heeft het hof miskend dat verdachte niet onverkort aan zijn in eerste aanleg gegeven verklaring over het aantreffen van zijn DNA-materiaal op de tape heeft vastgehouden maar juist heeft gesuggereerd dat er ook nog andere gelegenheden hebben kunnen bestaan van transfer van dat materiaal, zonder dat hij bij die overval betrokken is geweest. Verdachte heeft alleen maar zijn hersenen gepijnigd om te kunnen verklaren waarom zijn DNA-materiaal is aangetroffen, maar hij heeft geen duidelijke verklaring kunnen vinden.
3.2. Het hof heeft verdachte ervoor veroordeeld dat:
"hij op 18 februari 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een aantal foto’s en
- een familieboek en
- een mobiele telefoon (Samsung Galaxy Note II) en
- een bankpas van ING en
- een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
- een paspoort op naam gesteld van [betrokkene 1] en een paspoort op naam gesteld van [betrokkene 2] en
- een hoeveelheid sieraden en
- een schoudertas en
- geldkistjes met daarin gulden munten en
- een Orde van Oranje Nassau op naam van [betrokkene 2] en
- een consoleklok in boulle-stijl en
- een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
- schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
- een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
- een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
- een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscène) en
- een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
- een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [betrokkene 3]) en
- een collectie judaica zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
- een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
- een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
- een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
- een zilveren filigrein bruidskistje en
- een rococo bronzen Menora en
- een stel zilveren tafelkandelaars (middelhoog model) en
- zilveren bekertjes en schaaltjes en
- een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
- een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
- grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
- antieke zilveren breipenhouders en
- een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
- een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
- een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
- een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
- een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
- zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van G. Haspel te Antwerpen) en
- zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
- een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
- een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
- een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
- een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
- een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
- zilveren tafelkandelaars en
- zilveren gecontourneerde baluster tafelkandelaars en
- 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
- zilveren tafelkandelaars (laag model) en
- een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel en
- een personenauto (Suzuki Splash [AA-00-BB]),
toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat een of meer van zijn mededaders [betrokkene 1]
- van achteren bij haar nek hebben beetgepakt en
- een arm om haar nek hebben gelegd en
- een hand op haar mond hebben gedrukt en
- haar de woning in hebben gesleurd en
- de trap op hebben gesleurd en
- hebben gezegd dat ze op haar knieën moest gaan zitten en "werk nou maar mee, anders doen we je man wat aan" en
- haar polsen en enkels en bovenlichaam met tape hebben vastgebonden en
- hebben gevraagd of ze een kluis had en
- op haar knieën naar de kluis hebben getrokken en
- hebben gezegd dat als het niet lukte met de code ze haar man verrot zouden slaan en
[betrokkene 2]
- hebben vastgepakt en
- zijn polsen en enkels met tape hebben vastgebonden en
- een sprei over zijn hoofd hebben gedaan en
- hebben gezegd: "doe jij nou maar rustig anders doen wij jouw vrouw wat aan".
3.3. In het arrest heeft het hof een rubriek opgenomen betreffende het bewijs. Als standpunt van de verdediging heeft het hof in die rubriek, voor zover in dit kader relevant, het volgende weergegeven:
“Aan de resultaten van het verrichte DNA-onderzoek, souche- en tapevergelijkend onderzoek komt geen doorslaggevende bewijswaarde toe. De vondst van DNA van de verdachte op een stuk tape in de woning van de slachtoffers en DNA van één van de slachtoffers op de rol tape in de woning van de verdachte kan ook worden verklaard doordat de verdachte de rol tape die door de overvallers is gebruikt, voor de overval in handen heeft gehad en na de overval (met DNA van het slachtoffer) weer in zijn bezit heeft gekregen.”
3.4. Het hof heeft hierop als volgt gerespondeerd:
"De resultaten van het DNA- en souche-onderzoek
De betrokkenheid van de verdachte vindt verder zeer zwaarwegende bevestiging in het aantreffen van zijn DNA op een stuk tape waarmee een van de slachtoffers is vastgebonden, het aantreffen van een rol tape bij [verdachte] thuis, waarop DNA van het slachtoffer [betrokkene 1] is aangetroffen en het feit dat uit souche-onderzoek is gebleken dat de rand van één van de stukken tape op de vloer van de slaapkamer van de woning van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] past op het uiteinde van het tape op de rol die bij de verdachte thuis is gevonden.
De verdachte heeft hierover in eerste aanleg het volgende verklaard: “In totaal heb ik drie ontmoetingen gehad met [medeverdachte 1]. In april 2014 stapte ik bij [medeverdachte 1] in de auto. Daar lag toen een rol tape. Ik heb die rol tape vervolgens gebruikt om mijn versnellingspook van mijn auto vast te tapen (...). [medeverdachte 1] zei toen tegen mij dat ik de tape mee mocht nemen (...). Als ik had geweten wat er met die tape was gebeurd dan had ik het nooit meegenomen. De eerste keer dat ik met tape in aanraking kwam was toen ik daarmee zakken wiet heb dicht gemaakt. De tweede keer was toen ik mijn versnellingspook vastplakte. Ik heb de tape toen meegenomen (...). Ik heb vaak nagedacht over de wijze waarop mijn vingerafdrukken terecht kunnen zijn gekomen op de tape. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat het zo is gegaan.” (proces-verbaal van de terechtzitting van 16, 17, 18 en 19 maart 2015, p. 5).
In hoger beroep is de verdachte bij deze verklaring gebleven
Het hof overweegt dat deze verklaring onverenigbaar is met het resultaat van het souche-onderzoek. Het kan gezien dat resultaat eigenlijk niet anders dan dat stuk uit de woning het laatste stuk is dat van die rol is afgescheurd voordat hij in beslag werd genomen. Dat betekent dat er tussen de overval en het vinden van de rol geen tape meer van de rol is afgescheurd. Met andere woorden: nadat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met het tape waren vastgebonden heeft niemand die rol meer gebruikt. Dat maakt de verklaring van de verdachte hoogst onwaarschijnlijk. Die houdt immers in dat de verdachte de rol van [medeverdachte 1] kreeg, daarmee zijn versnellingspook heeft omwikkeld en de rol daarna mee naar huis heeft genomen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dan ook ongeloofwaardig en vindt in de DNA-sporen en het souche-onderzoek bevestiging dat de verdachte een van de overvallers is geweest."
3.5. Blijkens bewijsmiddel 37 is in de woning van verdachte op 8 juli 2014 een rol tape inbeslaggenomen.2.Op de kartonnen binnenrol van deze tape is celmateriaal aangetroffen waarvan de kans dat het van een willekeurige andere man afkomstig is dan van slachtoffer [betrokkene 2] geringer is dan één op 1 miljard. Het celmateriaal dat op het uiteinde van deze rol is aangetroffen vertoont kenmerken van het lichaamsmateriaal van verdachte. De kans dat een willekeurige andere man dan verdachte dit lichaamsmateriaal daar heeft achtergelaten is ook kleiner dan één op 1 miljard. Op de vloer in de slaapkamer van de woning waar de overval plaatsvond zijn ook stukken tape aangetroffen (AAGH5660NL). Volgens bewijsmiddel 39 is op een van die stukken een DNA-mengprofiel aangetroffen dat op zodanige wijze matcht met het DNA-profiel van [betrokkene 2] en verdachte dat de kans dat dat materiaal afkomstig is van een willekeurige ander minder is dan één op 1 miljard. Het uiteinde van de rol en het uiteinde van de samengestelde stukken tape die in de slaapkamer zijn gevonden passen bij elkaar in die mate dat het extreem veel waarschijnlijker is dat deze delen eerst aan elkaar hebben gezeten dan dat een ander deel eerst van die rol deel uitmaakte. Ook van de stukken tape waarmee de slachtoffers zijn vastgebonden en een stuk tape dat in de gestolen auto van de slachtoffers is aangetroffen oordelen de deskundigen dat het waarschijnlijker is dat deze stukken ook eerst deel uitmaakten van de bij verdachte aangetroffen rol dan van meerdere rollen willekeurige grijze ducttape (bewijsmiddel 42).
3.6. Verdachte is volgens het middel niet bij zijn eerder afgelegde verklaring gebleven. Verdachte heeft juist in appel gezegd dat hij niet weet hoe zijn lichaamsmateriaal op stukken terecht kan zijn gekomen die in de woning van het overvallen echtpaar in beslag is genomen, maar dat hij in ieder geval niet in die woning is geweest. Verdachtes DNA-materiaal moet op een andere wijze indirect op de tape die in de woning is aangetroffen terecht zijn gekomen. Wanneer en via wie is volstrekt onduidelijk, maar helder is wel dat het zo gebeurd moet zijn.
3.7. In wezen is hetgeen wat de verdediging heeft aangevoerd over een mogelijke transfer van lichaamsmateriaal van verdachte via anderen op de rol ducttape niets meer dan een blote ontkenning die verweven is in allerlei speculatieve theorieën. Verdachte wordt geconfronteerd met bezwarende feiten en relativeert dan zijn eerder afgelegde verklaring over het gebruik van de ducttape en wisselt die verklaring in voor de verklaring dat hij het niet weet. Verdachte weet niets te verklaren over het uitlenen van de ducttape en blijft onduidelijk over zijn relaties met de andere leden van de veronderstelde dadergroep. Aan de voorwaarde dat - wil de rechter gehouden zijn om in het bijzonder de redenen op te geven voor afwijking van een ingenomen standpunt - het standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de rechter naar voren is gebracht, is hier naar mijn indruk niet voldaan. Wat verdachte naderhand heeft verklaard over de mogelijke wederwaardigheden van de rol tape steekt qua vaagheid en algemeenheid wel zeer duidelijk af tegen de gedetailleerde verklaring die verdachte eerder heeft afgelegd - en waar hij naar eigen zeggen goed over heeft nagedacht - en die erop neerkomt dat hij de tape uit handen van [medeverdachte 1] heeft ontvangen. De nadien afgelegde en ontwijkende verklaring van verdachte hoefde niet te worden opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
3.8. De tweede bouwsteen van het middel klaagt dat het hof niet heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de conclusies die aan het DNA-onderzoek kunnen worden verbonden, waarbij de steller van het middel wijst op de bezwaren die in de pleitnota van hoger beroep zijn ontwikkeld. Hiervoor geldt wat ik zojuist schreef. Wat is aangevoerd is buitengewoon speculatief zonder enige feitelijke onderbouwing over bijvoorbeeld de contacten die verdachte heeft onderhouden met [medeverdachte 1]. Ik wijs er bovendien op dat verdachte nalaat nadere gegevens te verschaffen over degene van wie hij, naar eigen zeggen, de wiet heeft gekregen die door [medeverdachte 1] verkocht zou worden, hetgeen een aanknopingspunt had kunnen zijn voor nader onderzoek.
3.9. Het derde bezwaar tegen de bewijsconstructie richt zich tegen een overweging in het arrest over de interpretatie van de verklaring van [betrokkene 4]:
"Bevestiging voor de betrokkenheid van zowel de verdachte als [medeverdachte 4] vindt het hof verder in de verklaring van [betrokkene 4], inhoudend dat [medeverdachte 1] hem heeft verteld dat de twee vrienden van [medeverdachte 3] de overval hadden gepleegd. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat hij daarmee de verdachte en [medeverdachte 4] bedoelde; van andere vrienden van [medeverdachte 3] is in de contacten en gesprekken niet gebleken."
3.10. Het hof heeft hier niet bedoeld dat [medeverdachte 3] slechts twee vrienden zou hebben maar dat de vrienden van [medeverdachte 3] dezelfde zijn als waarover eerder is gesproken en op wie het onderzoek is gestuit.
3.11. Het vierde onderdeel van het middel klaagt dat het hof een beroep doet op feiten en omstandigheden die niet uit het gebezigde bewijs blijken. Het betreft een gesprek tussen twee medeverdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van 10 mei 2014.
3.12. Maar het hof stelt uitdrukkelijk dat dit gesprek niet voor het bewijs wordt gebruikt. De inhoud van dit gesprek is niet redengevend voor de bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof acht dit gesprek relevant omdat ook in andere gesprekken die zijn afgeluisterd wordt gesproken over kunstvoorwerpen die verkocht moeten worden en omdat onderscheid moet worden gemaakt tussen de gesprekken die gaan over de buit van de overval en de gesprekken die gaan over een dienst die [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] wil bewijzen. Die dienst bestaat erin dat [medeverdachte 1] toestemming krijgt om bepaalde voorwerpen die de rechtmatige eigendom van [medeverdachte 5] zijn, te verkopen en de helft van de opbrengst te behouden om zo zijn schuldeisers op afstand te houden.3.
4. Het voorgestelde middel faalt in al zijn onderdelen en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2018
In dat bewijsmiddel is ten onrechte als nummer van die tape AAH9105NL genoemd. Uit bijvoorbeeld bewijsmiddel 40 blijkt dat het gaat om het nummer AAHJ8105 NL.
HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5851, NJ 2008/69 m.nt. Borgers en ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70 m.nt. Borgers; HR 2 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5166.