Deze zaak hangt samen met nrs. 13/05142 ([medeverdachte 8]), 13/03745 ([medeverdachte 2]), 13/00699 ([medeverdachte 3]), 13/00704 ([medeverdachte 4]), 13/00617 ([medeverdachte 1]), 13/02775 ([medeverdachte 6]) en 13/00692 ([medeverdachte 5]), waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 01-07-2014, nr. 13/01079
ECLI:NL:HR:2014:1588, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
13/01079
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1588, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑07‑2014
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:650, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:CA0484, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2014:650, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1588, Gevolgd
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
OM-cassatie en cassatieberoep verdachte. 1. Partiële nietigheid dagvaarding. 2. Slagende bewijsklacht witwassen. 1. ’s Hofs oordeel dat de dagvaarding wat betreft de woorden “althans redelijkerwijs moest vermoeden” nietig moet worden verklaard omdat in die bewoordingen “geen uitwerking kan worden gezien” van de eerder in diezelfde tll. voorkomende term “opzettelijk” is niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tll. Dat oordeel moet in cassatie worden geëerbiedigd. De stelling dat het Hof deze beslissing niet mocht nemen dan nadat dit punt t.tz. met de procespartijen was besproken, vindt geen steun in het recht. 2. In aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte ttv. het voorhanden krijgen en overdragen van de genoemde geldbedragen in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/01079
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 februari 2013, nummer 21/000528-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft mr. K.A. Krikke, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
2.1.
Het middel komt op tegen 's Hofs beslissing om de dagvaarding wat betreft feit 1 partieel nietig te verklaren.
2.2.
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 te Zwartebroek (gemeente Barneveld) en/of te Naarden en/of te Bergen en/of te Waddinxveen, althans in Nederland en/of te Hong Kong en/of in Luxemburg en/of in het Verenigd Koningrijk en/of in de Verenigde Staten van Amerika opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf, te weten uit het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en/of vervaardigen van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of lijst II en/of (gewoonte)witwassen, verkregen geld (te weten een bedrag van in totaal ongeveer 1.657.582,65 en/of de tegenwaarde van (een gedeelte van) dit bedrag in Amerikaanse dollars), voordeel heeft getrokken, immers heeft hij, verdachte, met dit geldbedrag deelgenomen aan autoraces voor het bedrijf [A] en/of het bedrijf [B], terwijl hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen geld betrof. Artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht."
2.3.
Het Hof heeft de dagvaarding wat betreft de woorden "althans redelijkerwijs moest vermoeden" in het onder 1 tenlastegelegde nietig verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
"In het tenlastegelegde onder 1 wordt aan verdachte enerzijds tenlastegelegd het "opzettelijk voordeel trekken" (artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafrecht), terwijl anderzijds niet alleen wordt gesteld dat verdachte de herkomst "wist" maar ook dat hij die herkomst "althans redelijkerwijze moest vermoeden" (vergelijk artikel 417bis, tweede lid, Wetboek van Strafrecht). Voor wat betreft deze bewoordingen zal het hof - mede gelet op de vermelding van "artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht" op de inleidende dagvaarding de dagvaarding partieel nietig verklaren, nu hierin geen uitwerking kan worden gezien van "opzettelijk"."
2.4.
Het oordeel van het Hof dat de dagvaarding wat betreft de woorden "althans redelijkerwijs moest vermoeden" in het onder 1 tenlastegelegde nietig moet worden verklaard omdat in die bewoordingen "geen uitwerking kan worden gezien" van de eerder in diezelfde tenlastelegging voorkomende term "opzettelijk", is niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging. Dat oordeel moet in cassatie worden geëerbiedigd. De in de toelichting op het middel betrokken stelling dat het Hof deze beslissing niet mocht nemen dan nadat dit punt ter terechtzitting met de procespartijen was besproken, vindt geen steun in het recht.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel.
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 2 ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 te Lelystad en Schiphol en de Verenigde Staten van Amerika telkens geldbedragen, te weten van in totaal 20.500,- euro (te weten de som van 8.000,- euro en 12.500 euro), heeft voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen van bovengenoemde geldbedragen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovengenoemde geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 23 november 2012 (p. 2 en 3), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De voorzitter vraagt mij naar de door mij meegebrachte contante bedragen. Ik kan me herinneren dat ik geld van mijn vader kreeg om mee te nemen. Het geld zat in enveloppen inderdaad. Het geld was nodig op de racedag zodat ik kon racen.
De voorzitter verwijst mij naar het interview dat de rechtbank als bewijs heeft gebruikt. Ik zat toen in de brugklas. Een medeleerling had vragen aan mij. Dat is het eerste wat ik me kan herinneren. Daarom heb ik "twaalf jaar" gezegd. Het kan ook dat ik toen dertien of veertien jaar was. Het was in de brugklas. Dat is wel het moment geweest waarop ik ongeveer wist dat mijn vader in de drugs zat. De voorzitter vraagt mij tot wanneer die kennis loopt. In 2001 ging hij voor het laatst de gevangenis in. Hij heeft wel eens verteld van een veroordeling en dat hij geld moest terugbetalen en dat hij het niet eens was met bepaalde veroordelingen. Ik wist dat er een bedrag openstond. Dat is wel eens op het nieuws geweest.
2. De verklaring van verdachte, wonende te Lelystad, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Arnhem van 28 oktober 2012 (p. 3, 7 en 8), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op de vraag 'Klopt het dat u in 2005 onder contract stond bij [A]?': Dat klopt.
Ik heb een keer contant geld meegenomen. Mijn vader vroeg het mij en ik was er niet blij mee. Het was veel geld om op zak te hebben, maar hij vertelde mij dat ik dat mocht meenemen. Hij vertelde mij ook dat het niet anders kon en het te kort dag was om het over te maken. Ik heb die enveloppe gewoon aan [betrokkene 1] afgegeven.
Op de vraag 'Wist u wat uw vader deed in 2005 en 2006?': Ik heb het er in die jaren niet over gehad wat hij aan het doen was. Wel dat hij in het verleden met auto's bezig was. Zelf gaf hij ook wel eens aan panden te hebben opgeknapt. Dat soort dingen wist ik, maar wat hij precies aan het doen was wist ik niet.
Op de vraag 'U wordt ook verweten dat u geld witgewassen heeft omdat u contante bedragen van uw vader heeft meegenomen naar Amerika. Zojuist verklaarde u al een keer geld meegenomen te hebben voor [betrokkene 1]. Heeft u vaker geld op die manier meegenomen naar Amerika?': Voor zover ik mij kan herinneren heb ik een keer een enveloppe meegenomen en een keer die enveloppe van mijn vriendin doorgegeven.
3. Een schriftelijk bescheid, te weten een onderzoeksverslag onder meer inhoudende een samenvatting van een interview met [betrokkene 1] op diens bedrijf, [A], VS (ordner 57, p. 262 en 264), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
[betrokkene 1] zei dat hij ongeveer USD 420.000 van [verdachte] betaald zou krijgen voor het eerste raceseizoen, dat duurt van april tot oktober en wedstrijden in onder meer de Verenigde Staten beslaat.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht d.d. 9 mei 2005, afkomstig van [betrokkene 2], verzonden aan [email]@aol.com (ordner 57, p. 315), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Hi [betrokkene 1],
[verdachte] will have Eur 12,500 with him.
[betrokkene 2]
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht d.d. 26 juli 2005, afkomstig van [betrokkene 2], verzonden aan [email]@aol .com (ordner 57, p. 405), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Hi [betrokkene 1],
San Jose payments:
[betrokkene 3] ([verdachte]' girlfriend) had Euro 8.000,00 with her from [verdachte], which is part of this weeks (San Jose) payment.
[betrokkene 2]
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (ordner 57, p. 350), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 2]:
[verdachte] had 8.000 euro bij zich. Dit geld was bedoeld als betaling aan [betrokkene 1] als gedeeltelijke betaling voor de rest van het seizoen.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (ordner 58, p. 779 en 780), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 3]:
Ik heb een keer contant geld meegenomen. Dat was voor het team [A]. [verdachte] reed toen in de klasse Toyota Atlantic. Dit was bij de reis naar Los Angeles. Dat was die keer dat we doorgingen naar San José. Het geld zat in een gesloten envelop.
[medeverdachte 6] (het hof begrijpt: [medeverdachte 6]) gaf me de enveloppe en ze zei dat er geld in zat voor het raceteam van [verdachte], het team [A]. Het was een witte enveloppe die dicht was met daarop geschreven '[A]'. Ik heb de enveloppe tijdens de vliegreis in mijn handtas meegenomen.
Ik heb het geld van [medeverdachte 6] gekregen.
Het geld moest naar het raceteam van [verdachte]
Ik heb het geld in Los Angeles in het hotel aan [verdachte] gegeven. Pas een paar dagen later heeft [verdachte] de enveloppe aan zijn teambaas gegeven. Dat heb ik zelf gezien. Ik was er bij aanwezig toen [verdachte] de enveloppe afgaf aan zijn teambaas. Dat gebeurde in het kantoortje van de teambaas, op het raceterrein in San José.
Ik heb alleen tijdens de reis naar San José geld meegenomen van [medeverdachte 6] en [betrokkene 4].
8. De verklaring van de getuige [betrokkene 3], afgelegd tegenover de rechtercommissaris in de rechtbank Arnhem op 3 november 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
U houdt me voor dat er vragen zijn gesteld over een enveloppe die ik gekregen zou hebben.
Heeft [medeverdachte 6] (het hof begrijpt: [medeverdachte 6]) iets met de enveloppe van doen gehad?
Die heb ik van [medeverdachte 6] gehad.
Wat heeft zij toen gezegd?
Of ik dat mee wilde nemen voor de teambaas van [verdachte].
Wist u wat er daarin zat?
Ja.
Wat?
Geld. Het zat onder het maximale wat je mee mag nemen in een vliegtuig.
Klopt het dat u in 2005 naar LA bent geweest?
Ja.
Klopt het dat u daarna bent doorgereisd naar San Jose?
Ja.
Wat heeft u met de enveloppe gedaan?
Die heb ik mee op reis genomen en aan [verdachte] gegeven."
3.2.3.
Voorts bevat 's Hofs arrest de volgende bewijsoverweging:
"Verdachte heeft zelf een aantal malen geldbedragen die afkomstig waren van [betrokkene 4] naar de Verenigde Staten overgebracht en/of daar overhandigd aan een ander. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het niet anders kan zijn dan dat deze bedragen van misdrijf afkomstig zijn. [betrokkene 4] had geen reguliere, legale inkomsten van enige betekenis.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte heeft geweten (van de aanmerkelijke kans) dat de onder 2 vermelde bedragen van misdrijf afkomstig waren. Uit in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte dat redelijkerwijs had moeten en moest vermoeden dat de onder 2 vermelde bedragen van misdrijf afkomstig waren:
- het ging om het vervoer en overhandiging van contante bedragen van aanzienlijke omvang (€ 8.000 en € 12.500),
- welke door verdachte dan wel zijn vriendin als passagier per vliegtuig werden vervoerd van Nederland naar de Verenigde Staten, waaraan niet afdoet dat [betrokkene 4] gezegd had dat het niet anders kon dan op deze manier omdat het te kort dag zou zijn om het over te maken, en
- terwijl de bedragen afkomstig waren van iemand van wie hij kennelijk niet wist op welke legale wijze deze aan zijn inkomsten kwam maar wel dat deze enkele malen was veroordeeld wegens strafbare feiten, wegens hasjhandel, laatstelijk in 2001. Dit betreft een veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is verdachte in die mate in zijn onderzoeksplicht tekortgeschoten dat hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld."
3.2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2012 heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"De voorzitter vraagt mij naar het sponsoren in verband met het racen. lk dacht dat er sponsors of investeerders waren. In 2005 was ik kampioen geworden en het was de bedoeling dat ik in een andere klasse terecht kwam. Ik heb me er niet mee bemoeid. De voorzitter vraagt mij wat het verschil is tussen sponsors en investeerders.
Investeerders zien iets terug van het geïnvesteerde geld en bij sponsors gaat het alleen om stickers et cetera. De voorzitter vraagt mij van wie ik hoorde dat er sponsors of investeerders waren. Dat is mijn hele carrière zo geweest. Daar ging ik vanuit. Het is vast in een gesprek gevallen. Ik heb me nergens concreet mee bemoeid. Ik heb wel het contract getekend. De voorzitter houdt mij voor dat er sprake was van een contract tussen mijn vader en het raceteam in Amerika. De voorzitter vraagt mij of ik er een idee van had waar het geld vandaan moest komen. Ik wist dat hij wilde helpen. Ik heb er verder niet naar gevraagd. Mijn manager en vader werkten samen. Zij hebben daar meer verstand van. Ik ging er vanuit dat zij hun uiterste best deden om alles in orde te maken.
De voorzitter vraagt mij naar de door mij meegebrachte contante bedragen. Ik denk niet dat het een bedrag van 12.500 euro was. Ik kan me herinneren dat ik geld van mijn vader kreeg om mee te nemen. Ik heb toen aangegeven dat ik het niet zo prettig vond om zoveel contant geld mee te nemen. Toen gaf hij aan dat het geen probleem was om dat mee te nemen omdat je maximaal 10.000 euro mocht meenemen. Om die reden denk ik dat het om een lager bedrag ging. Ik vond het niet prettig om zoveel geld op zak te hebben. Ik kon het kwijtraken of het kon gestolen worden. Ik wist niet hoeveel geld er in die envelop zat. Het geld zat in enveloppen inderdaad.
Toen gaf mijn vader aan dat het afkomstig was van een sponsor. Hij zei niet om welke sponsor dat ging. De voorzitter vraagt mij waarom die sponsor niet zelf het geld heeft overgemaakt. Het was één dag voordat ik vertrok. Mijn vader gaf aan dat die sponsor te laat was. Het geld was nodig op de racedag zodat ik kon racen. Ik wist destijds niet dat een spoedboeking of wat dan ook mogelijk was. Het duurde altijd wel twee tot drie dagen bij de ING bank, zeker als er een weekend tussen zat.
De voorzitter vraagt mij of ik in de jaren voor 2005/2006 met mijn vader heb gesproken over zijn werkzaamheden/bezigheden. Mijn vader verhuurde auto's. Hij heeft ook een keer aangegeven dat hij bezig was om panden om te knappen. Dat zei hij dan in een oppervlakkig gesprek. De gesprekken tussen mij en mijn vader gingen vooral over het racen."
3.3.
In aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen van de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is de bewezenverklaring - mede in het licht van hetgeen de verdachte ter terechtzitting omtrent dat geld heeft verklaard - niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.
Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 13‑05‑2014
Inhoudsindicatie
OM-cassatie en cassatieberoep verdachte. 1. Partiële nietigheid dagvaarding. 2. Slagende bewijsklacht witwassen. 1. ’s Hofs oordeel dat de dagvaarding wat betreft de woorden “althans redelijkerwijs moest vermoeden” nietig moet worden verklaard omdat in die bewoordingen “geen uitwerking kan worden gezien” van de eerder in diezelfde tll. voorkomende term “opzettelijk” is niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tll. Dat oordeel moet in cassatie worden geëerbiedigd. De stelling dat het Hof deze beslissing niet mocht nemen dan nadat dit punt t.tz. met de procespartijen was besproken, vindt geen steun in het recht. 2. In aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte ttv. het voorhanden krijgen en overdragen van de genoemde geldbedragen in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldwitwassen vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 13/01079
Mr. Machielse
Zitting 13 mei 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 4 februari 2013 vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en voor 2: Schuldwitwassen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren.
2. Mr. T.C. Pastoor, advocaat-generaal bij het hof, heeft cassatie ingesteld, evenals mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, die dat namens verdachte heeft gedaan.
3. Mr. M. van der Horst, advocaat-generaal bij het Ressortsparket, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie, dat zich richt tegen een van de beslissingen van het hof inzake feit 1. Namens verdachte heeft mr. K.A. Krikke, advocaat te Amsterdam, een schriftuur doen toekomen, houdende een middel van cassatie dat opkomt tegen de veroordeling.
3.1. Ik wil beginnen met het middel van de AG. Alvorens dat te bespreken, geef ik de beslissingen en overwegingen van het hof inzake feit 1 weer.
3.2. Als feit 1 was ten laste gelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 te Zwartebroek (gemeente Barneveld) en/of te Naarden en/of te Bergen en/of te Waddinxveen, althans in Nederland en/of te Hong Kong en/of in Luxemburg en/of in het Verenigd Koningrijk en/of in de Verenigde Staten van Amerika opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf, te weten uit het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en/of vervaardigen van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of lijst II en/of (gewoonte)witwassen, verkregen geld (te weten een bedrag van in totaal ongeveer 1.657.582,65 en/of de tegenwaarde van (een gedeelte van) dit bedrag in Amerikaanse dollars), voordeel heeft getrokken, immers heeft hij verdachte met dit geldbedrag deelgenomen aan autoraces voor het bedrijf [A] en/of het bedrijf [B], terwijl hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen geld betrof".
In zijn arrest heeft het hof het volgende overwogen.
"Geldigheid van de dagvaarding
In het tenlastegelegde onder 1 wordt aan verdachte enerzijds tenlastegelegd het "opzettelijk voordeel trekken" (artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafrecht), terwijl anderzijds niet alleen wordt gesteld dat verdachte de herkomst "wist" maar ook dat hij die herkomst "althans redelijkerwijze moest vermoeden" (vergelijk artikel 417bis, tweede lid, Wetboek van Strafrecht). Voor wat betreft deze bewoordingen zal het hof - mede gelet op de vermelding van "artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht" op de inleidende dagvaarding de dagvaarding partieel nietig verklaren, nu hierin geen uitwerking kan worden gezien van "opzettelijk".
In het dictum heeft het hof vervolgens aldus beslist:
"Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft de woorden "althans redelijkerwijs moest vermoeden" in het onder 1 ten laste gelegde nietig."
Ook heeft het hof de volgende overwegingen in zijn arrest opgenomen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
Verweer
Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben aangevoerd dat de verklaring welke de verdachte als getuige heeft afgelegd op 15 februari 2007 niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Het hof is het daarmee eens. Hoewel tegen verdachte een verdenking bestond ten aanzien van witwassen, is verdachte niet medegedeeld dat hij op die grond niet verplicht is te antwoorden. Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Afweging van de verschillende factoren leidt het hof tot het oordeel dat de verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt."
En vervolgens:
"Vrijspraak feit 1
Het hof leidt uit het bewijsmateriaal af dat - naast de zojuist vermelde bedragen - een deel van het in de tenlastelegging bedoelde geld waarvan verdachte geprofiteerd heeft, uit misdrijf verkregen is, namelijk van [betrokkene 4] uit door deze gepleegde misdrijven. Dit betreft onder meer de overboekingen en overbrengingen door [betrokkene 2] en [betrokkene 5], maar niet de gelden die afkomstig waren van [betrokkene 6] en [betrokkene 7]. Het hof acht echter niet bewezen dat verdachte "wist" dat het geld waarvan hij geprofiteerd zou hebben door daarmee deel te nemen aan autoraces, voor het overige door misdrijf verkregen zou zijn. Het hof acht namelijk niet bewezen dat verdachte wist dat de financiering voor het overige van [betrokkene 4] afkomstig was. Verdachtes verklaring komt erop neer dat hij geen weet had van de precieze herkomst van de gelden voor de beoefening van de racesport door hem. Het hof heeft om de volgende redenen onvoldoende grond aan deze verklaring te twijfelen.
- Als vaststaand dient te worden aangenomen dat [betrokkene 4] op 16 maart 2006 met [B] een overeenkomst heeft gesloten waarin hij zich als agent van zijn zoon verplichtte een bedrag van USD 1.650.000,- te fourneren. Op welke wijze hij voor deze financiering zorg diende te dragen, uit eigen middelen dan wel door sponsoring of investeringen door derden, laat deze overeenkomst echter in het midden. [betrokkene 4] heeft de raceactiviteiten van zijn zoon in 2005 en 2006 - in ieder geval - gedeeltelijk gefinancierd. Het is evenwel niet gebleken dat verdachte hiervan of van de aanmerkelijke kans daarvan op de hoogte was.
- Door de leidinggevenden van de renstal [B] [betrokkene 8] en [betrokkene 9] zijn op 6 maart 2007 respectievelijk 9 december 2008 verklaringen afgelegd, die zijn neergelegd in een tweetal onderzoeksrapportages van de DEA. Weliswaar zouden volgens deze verslagen [betrokkene 8] en [betrokkene 9] hebben verklaard - zakelijk weergegeven dat [betrokkene 4] het volledige bedrag van USD 1.650.000,- uit eigen zak heeft betaald. Het hof is echter van oordeel dat uit de verklaring van 24 mei 2011 niet valt af te leiden dat [betrokkene 9] wist dat het geld van [betrokkene 4] afkomstig was. Het hof begrijpt dat hij niet wist waar het geld vandaan kwam. [betrokkene 8] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris op 9 november 2012 verklaard niet bij de afspraken met [betrokkene 4] betrokken te zijn geweest en dus ook niet te weten door wie het bedrag van USD 1.650.000,- betaald is.
- Het hof kan niet buiten redelijke twijfel uitsluiten dat verdachte (redelijkerwijs) heeft gemeend dat er sprake was van sponsors of investeerders die buiten de overeenkomst stonden - ook als er geen speciale stickers op zijn auto waren bevestigd. Er zijn geen bewijsmiddelen die verdachtes verklaring ontkrachten dat hij zich niet bezig hield met de concrete betalingen en de herkomst daarvan. Het hof wijst er in dit verband voorts op dat de door het hof van witwassen vrijgesproken [betrokkene 7] en [betrokkene 6] zich aandienden als investeerders zonder eisen te stellen op het terrein van reclame.
Blijven over de bedragen die verdachte (mede) zelf heeft overgebracht naar de Verenigde Staten, welke in de bewezenverklaring van feit 2 zijn opgenomen. Uit de motivering ten aanzien van feit 1 vloeit voort dat het hof niet bewezen acht dat verdachte "opzettelijk" voordeel heeft getrokken en dat hij "wist" dat het door misdrijf verkregen geld betrof. Dat betekent dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken."
3.3. Artikel 416 Sr luidt aldus:
"1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
b. hij die opzettelijk uit winstbejag een door misdrijf verkregen goed voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een door misdrijf verkregen goed overdraagt.
2.
Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekt."
En artikel 417bis Sr:
"1. Als schuldig aan schuldheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
b. hij die uit winstbejag een goed voorhanden heeft of overdraagt dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed overdraagt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
2.
Met dezelfde straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van enig goed voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft."
3.4.
Het middel van de AG klaagt dat de partiële nietigverklaring is gebaseerd op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen en dat deze partiële nietigverklaring een verrassingsbeslissing is ten aanzien waarvan het hof ten onrechte aan het OM en de verdediging geen gelegenheid heeft gegeven zich daarover uit te laten. Volgens de toelichting op het middel was het voor rechtbank, AG en de verdediging duidelijk dat de tenlastelegging van feit 1 primair betrekking had op artikel 416 lid 2 en subsidiair op artikel 417bis lid 2 Sr. De steller van het middel wijst erop dat het hof een eventuele tegenstrijdigheid simpel uit de wereld had kunnen helpen door het onderdeel "opzettelijk" in de vierde regel van de tenlastelegging weg te strepen. Ten onrechte heeft het hof na vrijspraak van het primair deel van tenlastelegging nagelaten onderzoek te doen naar het overblijvende subsidiaire deel van de tenlastelegging.
3.5.
Dat het hof aan het OM en de verdediging niet de gelegenheid heeft geboden zich uit te laten over de uitleg van de tenlastelegging kan hier volgens mij geen rol spelen. Het hof heeft een innerlijke tegenstrijdigheid in de tenlastelegging van feit 1 geconstateerd. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt om de tenlastelegging vast te stellen en uit te leggen. Dit is een zelfstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Dat OM noch verdediging opmerkingen heeft gemaakt over de inhoud van de tenlastelegging van feit 1 betekent niet dat het hof, dat een tegenstrijdigheid in de tenlastelegging heeft vastgesteld, eerst aan OM en verdediging de gelegenheid had moeten bieden zich over de uitleg van de tenlastelegging uit te laten in plaats van zijn verantwoordelijkheid voor de vaststelling van de tenlastelegging direct te nemen. Van de vertegenwoordiger van het OM en van een advocaat mag worden verwacht dat zij de tenlastelegging kritisch zullen nalopen en hun opmerkingen daarover aan de rechter zullen voorhouden.
3.6.
De tenlastelegging van feit 1 verwijst door het opnemen van het woord "opzettelijk" in de vierde regel naar het tweede lid van artikel 416 Sr. In de op een na laatste regel is opgenomen "althans redelijkerwijs moest vermoeden". Het redelijkerwijs moeten vermoeden is ontleend aan artikel 417bis lid 2 Sr. Het één is onverenigbaar met het ander. Deze spanning is op twee manieren op te lossen. Men kan, zoals de AG in de schriftuur bepleit, het woord "opzettelijk" schrappen uit de tenlastelegging dan wel, zoals het hof heeft gedaan de woorden "althans redelijkerwijs moest vermoeden". Nu de uitleg van de tenlastelegging een autonome bevoegdheid is van de rechter die over de feiten oordeelt zal, dunkt mij, de keuze die het hof hier heeft gemaakt gerespecteerd moeten worden, ook al lag een andere keuze zeker niet minder voor de hand.
Mijns inziens faalt het middel.
4.1.
Het namens verdachte voorgestelde middel komt op tegen de veroordeling voor feit 2. De gebezigde bewijsmiddelen zouden de bewezenverklaring niet kunnen dragen. Er is onvoldoende draagvlak voor een onderzoeksplicht van verdachte en voor de beslissing dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat hij meenam middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig was. Bovendien heeft het merendeel van de gebezigde bewijsmiddelen betrekking op het handelen van verdachtes vader na de in de bewezenverklaring genoemde periode.
4.2.
Het hof heeft als feit 2 bewezen verklaard dat
"hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 te Lelystad en Schiphol en de Verenigde Staten van Amerika telkens geldbedragen, te weten van in totaal 20.500,- euro (te weten de som van 8.000,- euro en 12.500 euro), heeft voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij, ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen van bovengenoemde geldbedragen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovengenoemde geld het – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf."
4.3.
Aan de bewezenverklaring van dit feit heeft het hof in zijn arrest de volgende overweging gewijd:
"Verdachte heeft zelf een aantal malen geldbedragen die afkomstig waren van [betrokkene 4] naar de Verenigde Staten overgebracht en/of daar overhandigd aan een ander. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het niet anders kan zijn dan dat deze bedragen van misdrijf afkomstig zijn. [betrokkene 4] had geen reguliere, legale inkomsten van enige betekenis.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte heeft geweten (van de aanmerkelijke kans) dat de onder 2 vermelde bedragen van misdrijf afkomstig waren. Uit in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte dat redelijkerwijs had moeten en moest vermoeden dat de onder 2 vermelde bedragen van misdrijf afkomstig waren:
- het ging om het vervoer en overhandiging van contante bedragen van aanzienlijke omvang (€ 8.000 en € 12.500),
- welke door verdachte dan wel zijn vriendin als passagier per vliegtuig werden vervoerd van Nederland naar de Verenigde Staten, waaraan niet afdoet dat [betrokkene 4] gezegd had dat het niet anders kon dan op deze manier omdat het te kort dag zou zijn om het over te maken, en
- terwijl de bedragen afkomstig waren van iemand van wie hij kennelijk niet wist op welke legale wijze deze aan zijn inkomsten kwam maar wel dat deze enkele malen was veroordeeld wegens strafbare feiten, wegens hasjhandel, laatstelijk in 2001. Dit betreft een veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is verdachte in die mate in zijn onderzoeksplicht tekortgeschoten dat hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld."
4.4.
Het middel stelt de vraag of uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het geld in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.2.Artikel 417bis Sr verlangt grove schuld. Verdachte moet dus in ernstige mate zijn tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van het geld.3.
4.5.
Mijns inziens kan dat niet zonder meer volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen voorzover die al redengevend zouden kunnen zijn, gelet op de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 23 november 2012 heeft afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij geld uit handen van zijn vader heeft meegekregen dat nodig was om deel te kunnen nemen aan een autorace. Het geld zou afkomstig zijn van een sponsor en er zou te weinig tijd zijn geweest om dat geld over te boeken. Het was aan verdachte bekend dat zijn vader veroordeeld was voor drugshandel, maar verdachte was ervan uitgegaan dat zijn vader daarmee was gestopt nadat hij in 2001 gevangenisstraf had moeten ondergaan. Dat de vader van verdachte in die periode geen legale inkomsten had, wil nog niet zeggen dat verdachte, die gedurende zijn gehele racecarrière is gesponsord, min of meer aanmerkelijk onachtzaam is geweest bij het aannemen van het geld dat nodig was om zijn deelname aan de race in San José veilig te stellen. De pleitnota van hoger beroep heeft gewezen op verklaringen van personen die bij verdachtes raceteam betrokken waren, waaruit is op te maken dat verdachte inderdaad in die periode door derden is gesponsord en dat er naast die sponsors nog investeerders waren. Dat het, zoals het hof in de bewijsoverweging heeft opgenomen, ging om vervoer en overhandiging van contante bedragen van aanzienlijke omvang wekt, bezien tegen de achtergrond van wat verdachte daarover heeft verklaard en de grote hoeveelheid geld die nodig is om deel te kunnen nemen aan autoraces, nog geen bevreemding. Ook de overige argumenten in de bewijsoverweging zijn naar mijn mening niet toereikend. Waarom het geld contant mee moest worden genomen naar de Verenigde Staten heeft verdachte uitgelegd. Dat verdachte het geld uit handen van zijn vader heeft aangenomen wil nog niet zeggen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld niet van een sponsor afkomstig kon zijn. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan niet zonder meer volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen van het geld redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit afkomstig was uit de opbrengst van enig misdrijf, zoals is bewezenverklaard.4.
Het middel is volgens mij gegrond.
5.
Het door de AG voorgestelde middel treft geen doel. Het door verdachte voorgestelde middel slaagt naar mijn mening wel.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑05‑2014
Vgl. HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:647.
HR 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:772.
Vgl. HR 9 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6943; HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5625; HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3838; HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3745.