Vgl. HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043, rov. 3.3.2.
HR, 04-12-2018, nr. 17/01496
ECLI:NL:HR:2018:2230
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-12-2018
- Zaaknummer
17/01496
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2230, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1217, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2018:1217, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2230, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0053
Uitspraak 04‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Beschadiging auto door tegen portier te schoppen, art. 350.1 Sr. Hof bevestigt vonnis Pr waarin is volstaan met opgave b.m., terwijl raadsvrouwe in h.b. vrijspraak heeft bepleit. Art. 359.3 en 423.1 Sv. Uit bewoordingen van art. 359.3 Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens verdachte ttz. vrijspraak is bepleit. Hof had vonnis niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423.1 Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359.3 Sv bedoelde weergave van de inhoud van de b.m. (vgl. ECLI:NL:HR:2016:2026). Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
4 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/01496
IV/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 maart 2017, nummer 22/002360-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof het vonnis van de Politierechter, waarin is volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, niet zonder meer had mogen bevestigen.
2.2.1.
Het mondeling vonnis van de Politierechter is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting. Die aantekening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De politierechter is met betrekking tot het bewezen verklaarde feit van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan, nu de gehele inhoud daarvan tot het bewijs is gebezigd (conform Hoge Raad 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0898 en ECLI:NL:HR:2009:BK5605; Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6759). De politierechter heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
1. het proces-verbaal van aangifte van de politie Eenheid Noord-Holland district Haarlemmermeer, nr. PL1100-2014054361-1, d.d. 16 mei 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 5);
2. het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Hollands Midden district Leiden, nr. PL1600-2014071070-9, d.d. 29 augustus 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 14 t/m 15);
3. het proces-verbaal Fotoblad van de politie Hollands Midden district Leiden, bevattende een viertal foto's (blz. 9 t/m 12);
alsmede de hieronder aangeduide redengevende inhoud van het volgende bewijsmiddel:
4. het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Eenheid Noord-Holland district Haarlemmermeer, nr. PL1100-2014054361-1, d.d. 16 mei 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, als de op 24 juli 2014 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende (blz. 24):
Op 15 mei 2014 omstreeks 19:00 uur was ik onderweg naar Amsterdam. Ik reed in de auto van mijn broer, een Audi A3 voorzien van kenteken [AA-00-BB] . Ongeveer ter hoogte van Leiden / Leiderdorp heb ik een conflict gehad met een bestuurder van een Toyota Prius, als vermeld op pagina 24 t/m 25;
Nadere bewijsoverweging
Blijkens de aangifte van [betrokkene] bevond hij zich op 15 mei 2014 in de auto van Leaseplan Nederland BV (een Toyota Prius, gekentekend [CC-00-DD] ), toen verdachte tegen voornoemde auto trapte, ter plaatse van de deur bij de bestuurderskant, het voorportier. Hierdoor is volgens de aangever de deuk en lakschade in het voorportier, aan de zijde van de bestuurderskant ontstaan. Verdachte heeft ontkend tegen de auto te hebben getrapt. Hoewel in het proces-verbaal van aangifte niet wordt vermeld dat voordat verdachte tegen de auto trapte, de portierdeur aan de bestuurderskant voor onbeschadigd was, kan het naar het oordeel van de politierechter - gelet op hetgeen door aangever is verklaard en de verklaring van een onafhankelijke getuige - niet anders zijn dan dat verdachte door te schoppen tegen de portierdeur voor, aan de bestuurderskant, de schade aan die deur heeft veroorzaakt.
De politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de politierechter de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 15 mei 2014 te Leiderdorp opzettelijk en wederrechtelijk een auto, geheel of ten dele toebehorende aan Leaseplan Nederland N.V., heeft beschadigd door tegen een portier te schoppen."
2.2.2.
Het Hof heeft het vonnis met overneming van gronden bevestigd, behalve wat betreft de overweging en beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden onder meer het volgende in:
"Het schoppen wordt echter ontkend door Abdain en niet bevestigd door de twee getuigen. Voorts is in de aangifte niet vermeld dat de auto voorafgaand aan het incident onbeschadigd was, zoals gebruikelijk in aangiften inzake vernieling. Niet is uit te sluiten dat de auto reeds schade had. Derhalve kan de vernieling niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard."
2.3.
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
2.4.
De raadsvrouwe van de verdachte heeft bij de behandeling van de zaak in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Gelet op het voorgaande had het Hof het vonnis niet mogen bevestigen dan onder de in art. 423, eerste lid, Sv bedoelde aanvulling van gronden, te weten de in de eerste volzin van art. 359, derde lid, Sv bedoelde weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen met betrekking tot het tenlastegelegde. (Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026.)
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Conclusie over de bevestiging van een mondeling vonnis in hoger beroep, zonder aanvulling met de inhoud van de bewijsmiddelen. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het arrest van het hof te vernietigen.
Nr. 17/01496 Zitting: 6 november 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 3 maart 2017 het mondeling vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 september 2015 bevestigd, behalve ten aanzien van de overweging en beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. Bij dat vonnis is de verdachte ter zake van “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van €425,- subsidiair 8 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aangevuld met art. 63 Sr, aangezien de verdachte na de datum waarop het door de eerste rechter bewezen verklaarde feit is gepleegd opnieuw tot straf is veroordeeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel komt met diverse klachten op tegen de motivering van de bewezenverklaring. Onder meer noemt het middel schending van art. 359 lid 2 en 3 Sv alsmede art. 415 Sv, aangezien het bewijs moet steunen op bewijsmiddelen in het vonnis opgenomen, houdende redengevende omstandigheden, tenzij verdachte heeft bekend. Hoewel deze klacht niet nader is gesubstantieerd meen ik dat de steller van het middel kennelijk bedoelt te klagen over de bevestiging door het hof van het mondeling vonnis van de politierechter, zonder dat daarbij de gronden zijn aangevuld met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
3.2.
De Hoge Raad heeft in zijn overzichtsarrest van 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, omtrent de toepassing van de bewijsmotiveringsvoorschriften door een gerechtshof in geval van bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis van onder andere de politierechter, overwogen dat een bevestiging ‘met huid en haar’ – d.w.z. met overneming van gronden - van een mondeling vonnis ten aanzien van het bewijs slechts onder omstandigheden toelaatbaar is. De Hoge Raad overweegt daaromtrent onder 2.3.1. en 2.3.2. als volgt:
“Bevestiging van een mondeling vonnis bij schriftelijk arrest
Op grond van art. 423, eerste lid, Sv is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. De bevoegdheid om zo een mondeling vonnis te bevestigen is niet beperkt tot het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte).
Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in geval van bevestiging van het vonnis in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv lijdt dit evenwel uitzondering indien ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de verdachte anders - dat wil zeggen: niet in bekennende zin - is verklaard of door zijn raadsman vrijspraak is bepleit. In dat geval dient bevestiging te geschieden met aanvulling van gronden, dus met opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest. Dat houdt in dat de feiten of omstandigheden die redengevend zijn geacht voor de bewezenverklaring, moeten zijn vervat in de door het hof gebezigde en in zijn arrest weergegeven bewijsmiddelen. Indien zij niet in die bewijsmiddelen zijn vermeld, moet het hof met voldoende mate van nauwkeurigheid (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel of de wettige bewijsmiddelen aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.”
3.3.
Het hof heeft in de onderhavige zaak het mondeling vonnis van de rechtbank met overneming van gronden bevestigd, behalve voor wat betreft de overweging en beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.
3.4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 15 mei 2014 te Leiderdorp opzettelijk en wederrechtelijk een auto, geheel of ten dele toebehorende aan Leaseplan Nederland N. V, heeft beschadigd door tegen een portier te schoppen”
3.5.
Deze bewezenverklaring steunt blijkens het in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekende mondeling vonnis van de politierechter op de volgende bewijsmiddelen:
“De politierechter is met betrekking tot het bewezen verklaarde feit van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen kan worden volstaan, nu de gehele inhoud daarvan tot het bewijs is gebezigd (conform Hoge Raad 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0898 en ECLI:NL:HR:2009:BK5605; Hoge Raad 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011 :B06759). De politierechter heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd voor de bewezenverklaring:
1. het proces-verbaal van aangifte van de politie Eenheid Noord-Holland district Haarlemmermeer, nr. PL1100-2014054361-1, d.d. 16 mei 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 5);
2. het proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Hollands Midden district Leiden, nr. PL 1600-2014071070-9, d.d. 29 augustus 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (blz. 14 t/m 15);
3. het proces-verbaal Fotoblad van de politie Hollands Midden district Leiden, bevattende een viertal foto’s (blz. 9t/m 12);
alsmede de hieronder aangeduide redengevende inhoud van het volgende bewijsmiddel:
3. [4., AEH] het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Eenheid Noord-Holland district Haarlemmermeer, nr. PL1100-2014054361-1, d.d. 16 mei 2014, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, als de op 24 juli 2014 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende (blz. 24):
Op 15 mei 2014 omstreeks 19:00 uur was ik onderweg naar Amsterdam. Ik reed in de auto van mijn broer, een Audi A3 voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Ongeveer ter hoogte van Leiden / Leiderdorp heb ik een conflict gehad met een bestuurder van een Toyota Prius., als vermeld op pagina 24 t/m 25;
Nadere bewijsoverweging
Blijkens de aangifte van [betrokkene 1] bevond hij zich op 15 mei 2014 in de auto van Leaseplan Nederland BV (een Toyota Prius, gekentekend [CC-00-DD]), toen verdachte tegen voornoemde auto trapte, ter plaatse van de deur bij de bestuurderskant, het voorportier. Hierdoor is volgens de aangever de deuk en lakschade in het voorportier, aan de zijde van de bestuurderskant ontstaan. Verdachte heeft ontkend tegen de auto te hebben getrapt. Hoewel in het proces-verbaal van aangifte niet wordt vermeld dat voordat verdachte tegen de auto trapte, de portierdeur aan de bestuurderskant voor onbeschadigd was, kan het naar het oordeel van de politierechter - gelet op hetgeen door aangever is verklaard en de verklaring van een onafhankelijke getuige - niet anders zijn dan dat verdachte door te schoppen tegen de portierdeur voor, aan de bestuurderskant, de schade aan die deur heeft veroorzaakt.
De politierechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.”
3.6.
Aldus heeft de politierechter – in ieder geval wat de bewijsmiddelen onder 1. 2. en 3. betreft – gebruik gemaakt van de mogelijkheid die op grond van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) openstond om niet de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het vonnis op te nemen maar te volstaan met verwijzing naar processtukken.
3.7.
Waar uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof niet blijkt dat door de verdachte in bekennende zin is verklaard en bovendien door zijn raadsman vrijspraak is bepleit mocht het hof derhalve het mondeling vonnis niet zonder aanvulling met de inhoud van de onder 1. 2. en 3. gebezigde bewijsmiddelen bevestigen. De motivering van de bewezenverklaring voldoet, bij gebreke van de bedoelde aanvulling, niet aan de eis der wet.
3.8.
Ten overvloede voeg ik aan het voorgaande nog toe dat de eis die de Hoge Raad op dit punt stelt niet een puur formele kwestie is, maar dat deze ertoe strekt om de controle in cassatie op de deugdelijkheid van de bewijsconstructie zo goed mogelijk te doen geschieden. Waar de verdachte het feit bekend heeft, of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit, valt aan te nemen dat bij een controle op de deugdelijkheid van de bewijsmotivering geen belang is gemoeid. Is de procesopstelling van de verdachte en zijn raadsman een andere dan komt het er vaak op aan welke onderdelen van het in het dossier voorhandene ‘bewijsmateriaal’ door de rechter zijn geselecteerd. De enkele verwijzing naar processtukken mist dan de vereiste precisie om de controle in cassatie mogelijk te maken. In de onderhavige zaak speelt dat ook een rol, als gekeken wordt naar de overige bewijsklachten die het middel formuleert, en die bijvoorbeeld te maken hebben met hetgeen op de foto’s van de schade aan het voertuig te zien zou zijn (bewijsmiddel 3.) en wat de “onafhankelijke getuige” (bewijsmiddel 2.) heeft verklaard. Als de feitenrechter, zoals in de onderhavige zaak, zich niet heeft uitgelaten over hetgeen daarop naar zijn vaststelling is te zien c.q. daarin is te lezen valt er door de cassatierechter weinig van soep van te koken, om het maar eens populair te zeggen. De Hoge Raad is immers geen feitenrechter en kan niet aan de hand van dossier op eigen houtje vaststellen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan – of juist níet. Door van het hof in de genoemde gevallen aanvulling van het bewijs te verlangen komt bij bevestiging van het mondeling vonnis het uiteindelijke resultaat dus dichter bij de situatie te liggen die bereikt wordt met het wijzen door het hof van een ‘gewoon’ arrest met bijbehorende aangeklede bewijsconstructie. Daarmee wordt ook de controleerbaarheid in cassatie gediend.
3.9.
Het middel slaagt.
4. Het tweede middel
4.1.
Hoewel uitgaande van mijn conclusie ten aanzien van het eerste middel daaraan strikt genomen geen behoefte meer zou hoeven te zijn behandel ik toch ook het tweede middel. Dit middel beoogt te klagen dat het hof de benadeelde partij ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering. De namens de verdachte gevoerde verweren dat niet is gebleken van een schriftelijke volmacht ter zake van de indiening van de vordering benadeelde partij en dat daarnaast slechts sprake is van een offerte en niet van een declaratie voor herstel, zou het hof hebben verworpen op gronden die die verwerping niet kunnen dragen.
4.2.
Blijkens de pleitnota is in hoger beroep namens de verdachte het volgende aangevoerd:
“9. De benadeelde partij dient - ook in geval van bewezenverklaring - in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. De vordering is ingediend namens Leaseplan Nederland N.V.; in het formulier is echter niet aangegeven wie deze vordering heeft ingediend en ondertekend, laat staan dat duidelijk is dat deze persoon daartoe gemachtigd was (art 51c Sv). Als een bijzondere volmacht ontbreekt, zou dit nog gedekt kunnen zijn indien het voegingsformulier is ingevuld door iemand die volgens de wet of statuten - bijvoorbeeld een directeur - bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen. We tasten echter compleet in het duister omtrent de identiteit van de persoon die het formulier heeft ingevuld. Nu niet kan worden vastgesteld wie het formulier heeft ingevuld en ondertekend, kan ook niet worden vastgesteld dat deze bevoegd of gemachtigd was. Voorts is volstaan met het overleggen van een begroting, en geen declaratie inzake verricht schadeherstel. De enige nota bij de stukken betreft die voor de verrichte expertise (€ 30,-). Gelet hierop is de geclaimde schade onvoldoende onderbouwd.”
4.3.
De verweren zijn in het arrest van het hof als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep -op gronden als vermeld in de overgelegde pleitnotities- op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu niet kan worden vastgesteld wie het formulier heeft ingevuld en ondertekend en of diegene bevoegd was dat namens LeasePlan te doen en dat voorts de geclaimde schade onvoldoende is onderbouwd.
De raadsvrouw stelt in de pleitnota voorop dat de vordering is ingediend namens LeasePlan Nederland N.V. De advocaat-generaal heeft dit niet weersproken. Het hof zal hen in dat uitgangspunt volgen. Vervolgens voert de raadsvrouw aan dat niet kan worden vastgesteld wie het formulier heeft ingevuld en ondertekend, zodat onbekend blijft of deze daartoe bevoegd was.
Het hof overweegt dat het dossier twee (iets van elkaar verschillende) versies van het Schadeopgaveformulier Misdrijven bevat en dat het stempel van deze vennootschap op het voegingsformulier boven de ondertekening staat, dat het voegingsformulier per briefpapier van LeasePlan Nederland N.V. is toegestuurd en dat de stukken waarop de onderbouwing van de schade is afgedrukt het beeldmerk van LeasePlan bevatten. In een van de versies is vermeld dat [betrokkene 2] het formulier heeft ingediend. In de andere versie wordt onder de aanbiedingsbrief de naam van [betrokkene 2] vermeld. Bij die stand van zaken is voldoende aannemelijk dat de indiener (kennelijk [betrokkene 2]) daartoe gerechtigd was.
Met de gespecificeerde en van foto's voorziene schadebegroting heeft LeasePlan Nederland N.V. haar schade - die abstract wordt berekend - voldoende onderbouwd.”
4.4.
Voor zover het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat de benadeelde partij, wegens het ontbreken van een schriftelijke volmacht ter zake van de indiening, niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, keert het zich tegen een geenszins onbegrijpelijke motivering van de verwerping van het verweer. Op basis van de vaststelling dat de vordering is ingediend namens LeasePlan Nederland N.V. en onder de verwijzing naar de genoemde gegevens uit de Schadeopgaveformulieren Misdrijven heeft het hof mijns inziens op niet onbegrijpelijke wijze kenbaar gemaakt dat aangenomen mag worden dat het invullen van die formulieren door [betrokkene 2] geschiedde met instemming van die benadeelde vennootschap.1.
4.5.
Het kennelijke oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij genoegzaam aannemelijk is geworden betreft voorts een oordeel van feitelijke aard. Temeer nu het hof uitgaat van een abstracte berekening van de schade, hetgeen bij het berekenen van autoschade niet onbegrijpelijk is2., en de vordering van de benadeelde partij namens de verdachte niet op zodanige wijze is betwist dat het hof gehouden was tot nadere motivering, heeft het hof het verweer op toereikende gronden verworpen.3.
4.6.
Dit middel faalt.
5. Het eerste middel slaagt, het tweede middel faalt kan met de aan art. 81 RO ontleende overweging worden afgedaan.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het hof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018
Vgl. de conclusie van P-G Silvis van 12 juni 2018, ECLI:NL:PHR:2018:600, onder punt 14 en onder verwijzing naar HR 18 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0173, rov. 2.3 en HR 17 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7391.